ECLI:NL:RBOBR:2015:3787

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
15_1338
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbeschikking dwangsommen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vergunning Moleneind, eiseres, en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder. De zaak betreft een invorderingsbeschikking van dwangsommen die aan eiseres waren opgelegd wegens vermeende overtredingen van vergunningvoorschriften. Eiseres had een verzoek ingediend tot restitutie van reeds betaalde dwangsommen en een verzoek om een besluit omtrent invordering. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom onvoldoende concreet was omschreven, waardoor deze in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat eiseres had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de last en dat de invorderingsbeschikking ten onrechte was gebaseerd op het niet aantonen van de functionaliteit van het systeem. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat eiseres geen dwangsommen had verbeurd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1338
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2015 in de zaak tussen

Stichting Vergunning Moleneind, te Oss, eiseres

(gemachtigde: mr. W.J. Bosma),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: R. Meijs en H. Schellekens).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot restitutie van reeds betaalde dwangsommen en het verzoek ex artikel 5:37, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot het nemen van een besluit omtrent invordering, afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen het niet terugbetalen van reeds betaalde dwangsommen, niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar, voor zover gericht tegen de schriftelijke weigering om een besluit omtrent invordering te nemen heeft verweerder gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit van 31 juli 2014 herroepen en een besluit genomen omtrent de invordering van verbeurde dwangsommen, inhoudende dat eiseres dwangsommen heeft verbeurd voor een bedrag van € 75.000,- wegens overtreding van vergunningvoorschrift 14.2.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , alsmede haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij een besluit omtrent invordering van verbeurde dwangsommen heeft genomen;
 bepaalt dat eiseres geen dwangsommen heeft verbeurd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In Oss is de inrichting “Moleneind” gelegen. Op de inrichting is het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) van toepassing. Op 12 oktober 2004 is voor de inrichting een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Ingevolge voorschrift 14.2.3 van deze vergunning dient vergunninghoudster aan te tonen dat de contour van de warmtestralingsintensiteit betreffende een plasbrand als gevolg van één gefaalde transporttank (…) bij de in a tot en met e genoemde belendingen de 10 kW/m2 niet overschrijdt tenzij zodanige maatregelen zijn genomen dat de constructie van de ontvangende belendingen (gedurende een bepaalde tijd) een hogere warmtestraling dan 10 kW/m2 kan doorstaan.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot meerdere overtredingen. In dit besluit heeft verweerder eiseres onder meer opgedragen vóór 1 februari 2014 functionele CAF-systemen te hebben gerealiseerd bij de laad- en losplaatsen (LLP’s) 1, 2, 3, 7, 8, 14, 20, 21/22 en 26 (licht-ontvlambare vloeistoffen), zodat voldaan wordt aan voorschrift 14.2.3 van de Wabo-vergunning van 7 oktober 2013. Bij de last onder dwangsom is bepaald dat indien niet tijdig aan de last wordt voldaan, een dwangsom zou worden verbeurd van € 25.000,00 per week per CAF-systeem waarbij vergunningvoorschrift 14.2.3 wordt overtreden in die zin dat dit CAF-Systeem ten behoeve van de LLP’s 1, 2, 3, 7, 8, 14, 20, 21/22 en 26 (licht-ontvlambare vloeistoffen) niet is gerealiseerd dan wel niet functioneel is, met een maximum van
€ 125.000,00 per CAF-systeem (maximaal 1 constatering per week).
Op 31 januari 2014 heeft eiseres aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gemeld dat de CAF-systemen functioneel zijn en dat daarmee naar de mening van eiseres aan de last is voldaan. Tijdens de BRZO-inspectie van 24 februari 2014 is vastgesteld dat eiseres naar het oordeel van verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de CAF-systemen functioneel zijn. Bij brief van 25 april 2014 heeft verweerder naar aanleiding van door eiseres verschafte informatie een advies van de Veiligheidsregio aan eiseres verzonden en is aangegeven dat eiseres vanaf de datum van verzending van het rapport nog een week de tijd had om aan te tonen dat de CAF-systemen functioneel zijn. Tevens is aangegeven dat na die week eiseres dwangsommen zal verbeuren. Bij brief van 28 mei 2014 hebben GS aan eiseres bericht dat er dwangsommen van in totaal € 75.000,00 zijn verbeurd, omdat eiseres onvoldoende zou hebben aangetoond dat de CAF-systemen functioneel zijn. De dwangsommen zijn door eiseres voldaan. Bij brief van 26 juni 2014 heeft eiseres verzocht de betaalde dwangsommen, als onverschuldigd betaald, te retourneren en op de voet van artikel 5:37, tweede lid, van de Awb te besluiten omtrent de invordering, indien verweerder het standpunt zou handhaven dat dwangsommen zijn verbeurd.
Bij besluit van 21 augustus 2014 is de last onder dwangsom ingetrokken, aangezien de goede werking van de CAF-systemen volgens verweerder was aangetoond.
Niet in geschil is dat de CAF-systemen voor 1 februari 2014 zijn gerealiseerd. Evenmin is in geschil dat de CAF systemen nadien niet zijn gewijzigd.
3. Ingevolge 5:32a eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen. In deze verplichting ligt besloten dat de last voldoende concreet moet zijn. Anders is de last in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7132)). Voor zover de bewoordingen van de last ruimte voor discussie laten met betrekking tot de vraag of aan de last is voldaan, dient uit oogpunt van rechtszekerheid iedere onduidelijkheid in de last voor rekening te blijven van het bestuursorgaan. Dat de last onder dwangsom onherroepelijk is en van de rechtmatigheid hiervan moet worden uitgegaan, maakt dit niet anders.
4. Op basis van de formulering van de last, is de rechtbank van oordeel dat eiseres kon volstaan met de realisatie van een systeem dat naar aard en type functioneel was. Anders dan verweerder leest de rechtbank in de formulering van de opdracht en de hieraan verbonden last niet de verplichting, laat staan de herstelmaatregel, dat eiseres daarnaast tot in detail zou moeten aantonen dat het systeem volledig functioneert. Weliswaar wordt elders in het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom gerefereerd aan voorschrift 14.2.3 van de vergunning, maar in deze verwijzing leest de rechtbank evenmin de door verweerder gestelde zwaardere verplichting of een herstelmaatregel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder het zelf in eerste instantie niet noodzakelijk heeft geacht om eiseres voor te schrijven welke gegevens zij zou moeten overleggen om aan te tonen dat het CAF-systeem functioneel is. Verweerder is hiertoe pas later overgegaan op een moment dat het maximum van het aantal te verbeuren dwangsommen reeds was bereikt. Ook in het verweerschrift is een aantal zaken specifiek genoemd die eiseres had moeten aantonen om aan te tonen dat het CAF-systeem functioneel is. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om deze verplichting als herstelmaatregel op te nemen in de last onder dwangsom. Dit heeft verweerder niet gedaan. Het op deze wijze achteraf ruimer uitleggen van een opgelegde last onder dwangsom verhoudt zich niet met de rechtszekerheid. De invorderingsbeschikking in het bestreden besluit is ten onrechte uitsluitend gebaseerd op het niet nakomen van de verplichting om de functionaliteit van het systeem aan te tonen en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
5. Verweerder heeft niet aangetoond dat geen sprake was van een functioneel systeem. Het voor 1 februari 2014 gerealiseerde systeem is nadien niet gewijzigd en was dus reeds op 1 februari 2014 functioneel. Daarom is geen sprake van een overtreding en heeft eiseres geen dwangsommen verbeurd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij zal bepalen dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat hieruit volgt dat eiseres onverschuldigd een bedrag van € 75.000,- heeft betaald.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.