De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In Oss is de inrichting “Moleneind” gelegen. Op de inrichting is het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) van toepassing. Op 12 oktober 2004 is voor de inrichting een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Ingevolge voorschrift 14.2.3 van deze vergunning dient vergunninghoudster aan te tonen dat de contour van de warmtestralingsintensiteit betreffende een plasbrand als gevolg van één gefaalde transporttank (…) bij de in a tot en met e genoemde belendingen de 10 kW/m2 niet overschrijdt tenzij zodanige maatregelen zijn genomen dat de constructie van de ontvangende belendingen (gedurende een bepaalde tijd) een hogere warmtestraling dan 10 kW/m2 kan doorstaan.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot meerdere overtredingen. In dit besluit heeft verweerder eiseres onder meer opgedragen vóór 1 februari 2014 functionele CAF-systemen te hebben gerealiseerd bij de laad- en losplaatsen (LLP’s) 1, 2, 3, 7, 8, 14, 20, 21/22 en 26 (licht-ontvlambare vloeistoffen), zodat voldaan wordt aan voorschrift 14.2.3 van de Wabo-vergunning van 7 oktober 2013. Bij de last onder dwangsom is bepaald dat indien niet tijdig aan de last wordt voldaan, een dwangsom zou worden verbeurd van € 25.000,00 per week per CAF-systeem waarbij vergunningvoorschrift 14.2.3 wordt overtreden in die zin dat dit CAF-Systeem ten behoeve van de LLP’s 1, 2, 3, 7, 8, 14, 20, 21/22 en 26 (licht-ontvlambare vloeistoffen) niet is gerealiseerd dan wel niet functioneel is, met een maximum van
€ 125.000,00 per CAF-systeem (maximaal 1 constatering per week).
Op 31 januari 2014 heeft eiseres aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gemeld dat de CAF-systemen functioneel zijn en dat daarmee naar de mening van eiseres aan de last is voldaan. Tijdens de BRZO-inspectie van 24 februari 2014 is vastgesteld dat eiseres naar het oordeel van verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de CAF-systemen functioneel zijn. Bij brief van 25 april 2014 heeft verweerder naar aanleiding van door eiseres verschafte informatie een advies van de Veiligheidsregio aan eiseres verzonden en is aangegeven dat eiseres vanaf de datum van verzending van het rapport nog een week de tijd had om aan te tonen dat de CAF-systemen functioneel zijn. Tevens is aangegeven dat na die week eiseres dwangsommen zal verbeuren. Bij brief van 28 mei 2014 hebben GS aan eiseres bericht dat er dwangsommen van in totaal € 75.000,00 zijn verbeurd, omdat eiseres onvoldoende zou hebben aangetoond dat de CAF-systemen functioneel zijn. De dwangsommen zijn door eiseres voldaan. Bij brief van 26 juni 2014 heeft eiseres verzocht de betaalde dwangsommen, als onverschuldigd betaald, te retourneren en op de voet van artikel 5:37, tweede lid, van de Awb te besluiten omtrent de invordering, indien verweerder het standpunt zou handhaven dat dwangsommen zijn verbeurd.
Bij besluit van 21 augustus 2014 is de last onder dwangsom ingetrokken, aangezien de goede werking van de CAF-systemen volgens verweerder was aangetoond.
Niet in geschil is dat de CAF-systemen voor 1 februari 2014 zijn gerealiseerd. Evenmin is in geschil dat de CAF systemen nadien niet zijn gewijzigd.
4. Op basis van de formulering van de last, is de rechtbank van oordeel dat eiseres kon volstaan met de realisatie van een systeem dat naar aard en type functioneel was. Anders dan verweerder leest de rechtbank in de formulering van de opdracht en de hieraan verbonden last niet de verplichting, laat staan de herstelmaatregel, dat eiseres daarnaast tot in detail zou moeten aantonen dat het systeem volledig functioneert. Weliswaar wordt elders in het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom gerefereerd aan voorschrift 14.2.3 van de vergunning, maar in deze verwijzing leest de rechtbank evenmin de door verweerder gestelde zwaardere verplichting of een herstelmaatregel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder het zelf in eerste instantie niet noodzakelijk heeft geacht om eiseres voor te schrijven welke gegevens zij zou moeten overleggen om aan te tonen dat het CAF-systeem functioneel is. Verweerder is hiertoe pas later overgegaan op een moment dat het maximum van het aantal te verbeuren dwangsommen reeds was bereikt. Ook in het verweerschrift is een aantal zaken specifiek genoemd die eiseres had moeten aantonen om aan te tonen dat het CAF-systeem functioneel is. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om deze verplichting als herstelmaatregel op te nemen in de last onder dwangsom. Dit heeft verweerder niet gedaan. Het op deze wijze achteraf ruimer uitleggen van een opgelegde last onder dwangsom verhoudt zich niet met de rechtszekerheid. De invorderingsbeschikking in het bestreden besluit is ten onrechte uitsluitend gebaseerd op het niet nakomen van de verplichting om de functionaliteit van het systeem aan te tonen en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
5. Verweerder heeft niet aangetoond dat geen sprake was van een functioneel systeem. Het voor 1 februari 2014 gerealiseerde systeem is nadien niet gewijzigd en was dus reeds op 1 februari 2014 functioneel. Daarom is geen sprake van een overtreding en heeft eiseres geen dwangsommen verbeurd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij zal bepalen dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat hieruit volgt dat eiseres onverschuldigd een bedrag van € 75.000,- heeft betaald.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).