ECLI:NL:RBOBR:2015:419

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
SHE 14/3317
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grove schuld bij invordering onterecht uitgekeerde toeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.J.M. van Dijk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door T.A. Woudenberg. Eiser had een verzoek ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling met betrekking tot terugvorderingsbeschikkingen van kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011, waarbij een totaalbedrag van € 8.145,00 teruggevorderd werd. De rechtbank oordeelde dat bij de beoordeling van grove schuld of grove onachtzaamheid alleen de omstandigheden tijdens de betreffende toeslagjaren relevant zijn. Eiser voerde aan dat hij onvoldoende betalingscapaciteit had en dat er sprake was van onwetendheid, aangezien hij de Nederlandse taal niet goed beheerste en hulp had ingeroepen van een ambtenaar van de gemeente Helmond bij de aanvraag van de toeslag.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat eiser grove schuld of opzet kon worden verweten. De kinderopvangtoeslag was rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling betaald en eiser was niet op de hoogte gesteld van deze betalingen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die zich vóór of na de toeslagjaren hebben voorgedaan niet relevant zijn voor de beoordeling van de schuldvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht van € 45,00 aan eiser diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 14/3317
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2015
inzake

[eiser],

te [woonplaats],
eiser,
(gemachtigde: J.J.M. van Dijk),
tegen

Belastingdienst/ Toeslagen,

te Utrecht,
verweerder,
(gemachtigde: T.A. Woudenberg).

Zitting hebben:

mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter;
mr. A.F. Hooghuis, griffier.
Op 16 april 2014 heeft eiser een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend ter zake van onder andere een tweetal terugvorderingsbeschikkingen, betrekking hebbend op voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011. De terugvorderingen bedroegen ten tijde van het primaire besluit in totaal een bedrag van € 8.145,00.
Bij besluit van 4 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek ingewilligd en uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat eiser met ingang van 30 juni 2014 € 340,00 per maand afbetaalt. Het totaal verschuldigde bedrag moet op 30 mei 2016 zijn betaald.
Bij besluit van 16 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
 bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 45,00.

Overwegingen

1. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat hij onvoldoende betalingscapaciteit heeft om de vastgestelde maandelijkse termijn te betalen. Eiser wijst erop dat hij en zijn vrouw een inkomen op bijstandsniveau voor een gezin genieten, waarvan hij € 340,00 die hij maandelijks aan verweerder moet betalen, onmogelijk kan opbrengen. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat sprake is van grove schuld of opzet. Volgens eiser is in zijn zaak veeleer sprake van onwetendheid en onvoldoende inzicht in de regeling. Eiser wijst erop dat [ambtenaar], ambtenaar in dienst van de gemeente Helmond, op 22 juli 2010 de kinderopvang van zijn dochter Suze heeft geregeld en ook de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Omdat eiser destijds de Nederlandse tal niet goed genoeg beheerste, heeft [ambtenaar] voor hem het aanvraagformulier en de uren berekend. Eiser is er steeds vanuit gegaan dat de gemeente Helmond het aantal uren juist heeft ingevuld.
2. De rechtbank stelt vast dat de kinderopvangtoeslag betrekking op het berekeningsjaar 2010 een continuering van de jaren 2008 en 2009 betreft. Eiser heeft geen stopzetting doorgegeven. In de voorschotbeschikking over 2010 is verweerder er van uitgegaan dat eisers dochter gedurende het gehele jaar (141 uur per maand) naar de kinderopvang zou gaan. Uitkering van de kinderopvangtoeslag geschiedde op het door eiser doorgegeven rekeningnummer. Dit betrof echter een rekening van de kinderopvanginstelling. Op 22 juli 2010 heeft eiser een aanvraag om kinderopvangtoeslag in te dienen. Hierbij heeft hij medewerking gekregen van een ambtenaar van de gemeente Helmond, ene [ambtenaar]. Verweerder heeft deze aanvraag opgevat als een wijzigingsaanvraag per 1 september 2010, waarna verweerder het aantal opvanguren heeft verhoogd naar 215 en in verband daarmee een herziene voorschotbeschikking heeft genomen. Op 17 oktober 2011 heeft eiser het antwoordformulier ingevuld en retour gestuurd met de daadwerkelijk gemaakte uren en kosten. De betrokken kinderopvanginstelling heeft in zijn brief van 14 augustus 2012 per direct aangegeven niet meer verantwoordelijk te zijn voor de verdere afwikkeling richting verweerder, waarna de resterende bedragen zijn overgemaakt aan eiser.
De kinderopvangtoeslag betrekking hebbende op het berekeningsjaar 2011 betreft een continuering van het jaar 2010. Op 17 oktober 2011 heeft eiser een wijziging per 1 augustus 2011 ingediend, waarna verweerder het aantal opvanguren met terugwerkende kracht heeft gewijzigd naar 112 uur en in verband daarmee een herziene voorschotbeschikking heeft genomen. Op 15 augustus 2012 heeft eiser het antwoordformulier ingevuld en retour gestuurd met de daadwerkelijk gemaakte uren en kosten. Deze bleken af te wijken dan de uren waarvoor voorschot was verleend.
3. De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar paragraaf 2, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Het Besluit) en vaste jurisprudentie hieromtrent, grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid betreft. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
Op grond van het tweede lid is opzet het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan.
Het is aan verweerder om de aanwezigheid van grove schuld of grove onachtzaamheid aannemelijk te maken.
4. De rechtbank is van oordeel dat grove schuld dan wel opzet in de hierboven bedoelde zin, niet aan eiser verweten kan worden. De rechtbank acht hiervoor de volgende omstandigheden wel van belang. De kinderopvangtoeslag betreffende de (hier aan de orde zijnde) jaren 2010 en 2011 werd rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling betaald. Het is de rechtbank niet gebleken dat de kinderopvanginstelling eiser hiervan op de hoogte heeft gesteld in 2010 of 2011. Verweerder heeft weliswaar in de beroepsfase navraag gedaan bij de kinderopvanginstelling maar is niet nagegaan of de kinderopvanginstelling eerder dan 2012 eiser op de hoogte heeft gesteld. Verweerder merkt weliswaar terecht op dat het op de weg van eiser had gelegen om de voortzetting van uitkering van kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2011 te stoppen alsmede dat het niet anders kan zijn dat eiser in 2010 een voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag moet hebben ontvangen, maar deze enkele omstandigheid is onvoldoende om eiser een grove onachtzaamheid toe te rekenen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser, omdat hij de Nederlandse taal niet volledig beheerste, de hulp heeft ingeroepen van de gemeente Helmond en dat deze op het aanvraagformulier kinderopvangtoeslag 2010 juist heeft ingevuld dat de toeslag per 1 september 2010 zou ingaan. Verweerder heeft, zonder navraag te doen, zelf aangenomen dat de aanvraag betrekking had op een wijziging van de eerdere voorschotbeschikking. Ook achteraf heeft verweerder de gang van zaken bij de gemeente Helmond niet onderzocht zodat de rechtbank uitgaat van de lezing van eiser. De rechtbank concludeert dat pas op het moment dat de kinderopvanginstelling eiser bij brief van 14 augustus 2012 had medegedeeld niet meer verantwoordelijk te zijn voor de ‘verdere afwikkeling richting belastingdienst’, eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij geen recht had op het (volledige) reeds toegekende voorschotbedrag.
5. De omstandigheden dat eiser is ingeburgerd en hij geen betalingscapaciteit heeft om de teveel uitgekeerde bedragen terug aan verweerder te betalen, acht de rechtbank niet van belang. Ook de omstandigheid dat eiser in 2012 het bedrag aan teveel uitgekeerde kinderopvangtoeslag heeft ontvangen van de kinderopvanginstelling en voor andere doelen heeft gebruikt, acht de rechtbank niet van belang. Daargelaten dat de kinderopvanginstelling eiser er niet op heeft gewezen dat dit bedrag moest worden terugbetaald aan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat slechts het handelen en/of nalaten in de betreffende toeslagjaren 2010 en 2011 relevant zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van grove schuld of grove onachtzaamheid. Omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór of na de betreffende toeslagjaren acht de rechtbank niet van belang.
6. De rechtbank is, gelet op al het voorgaande van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontstaan van de terugvordering in de deze zaak is te wijten aan opzet of grove schuld van eiser.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt proces-verbaal.
Griffier Rechter
Afschriften verzonden:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.