In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.J.M. van Dijk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door T.A. Woudenberg. Eiser had een verzoek ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling met betrekking tot terugvorderingsbeschikkingen van kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011, waarbij een totaalbedrag van € 8.145,00 teruggevorderd werd. De rechtbank oordeelde dat bij de beoordeling van grove schuld of grove onachtzaamheid alleen de omstandigheden tijdens de betreffende toeslagjaren relevant zijn. Eiser voerde aan dat hij onvoldoende betalingscapaciteit had en dat er sprake was van onwetendheid, aangezien hij de Nederlandse taal niet goed beheerste en hulp had ingeroepen van een ambtenaar van de gemeente Helmond bij de aanvraag van de toeslag.
De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat eiser grove schuld of opzet kon worden verweten. De kinderopvangtoeslag was rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling betaald en eiser was niet op de hoogte gesteld van deze betalingen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die zich vóór of na de toeslagjaren hebben voorgedaan niet relevant zijn voor de beoordeling van de schuldvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht van € 45,00 aan eiser diende te vergoeden.