ECLI:NL:RBOBR:2015:4729

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
C/01/286101 / FA RK 14-6046
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch. Dunnewijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en verdiencapaciteit in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die eerder een alimentatiebedrag van € 1.776 per maand moest betalen, verzocht de rechtbank om deze alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, onderbouwd door een wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigt. De man voerde aan dat hij een hypothecaire lening had afgesloten en dat zijn inkomen was gedaald, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de alimentatie te wijzigen. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat hij niet in staat was om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. Daarnaast werd het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de vrouw nu in staat zou zijn om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank besloot dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aanhoudende geschillen tussen hen te wijten waren aan de proceshouding van één van hen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/286101 / FA RK 14-6046
Uitspraak : 19 juni 2015
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.L.A. Cox,
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. Z. Taşpinar,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 06 november 2014;
  • het verweerschrift van de vrouw;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • het faxbericht van mr. Taşpinar van 16 april 2015 met producties,
  • de brief van mr. Cox van 17 april 2015 met producties.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 april 2015. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 2014 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 10 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is de bijdrage van de man in de kosten van levens-onderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de register van de burgerlijke stand en tot het moment dat de man een part-time dienstverband (80%) heeft, bepaald op € 1.776,= per maand en daarna op € 1.289,= per maand. Ingevolge de wettelijke indexering zijn deze bedragen op dit moment € 1.790,21 en € 1.299,31 per maand.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank de echtscheidingsbeschikking te wijzigen en de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum die de rechtbank in goede justitie meent te behoren. Daarnaast verzoekt de man de rechtbank om te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015, althans een in goede justitie te bepalen datum, in haar eigen levensonderhoud, althans een groot deel daarvan, kan voorzien. Een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure. De man grondt zijn verzoeken op een wijziging van omstandigheden.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
Bij brief van 17 april 2015 heeft de man zijn verzoek aangevuld met het verzoek om de echtscheidingsbeschikking te wijzigen in die zin dat wordt bepaald dat de partner-alimentatie op nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, wordt bepaald vanaf het moment dat de man een parttime dienstverband heeft van 80%. De vrouw voert ook tegen dit verzoek verweer.

4.De beoordeling

Wijziging van omstandigheden

4.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeen-komst over levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Er moet dan sprake zijn van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens beslissing zijn vastgesteld of door partijen tot uitgangspunt zijn genomen bij het sluiten van hun overeenkomst. De man voert de volgende drie wijzigingsgronden aan ter onderbouwing van zijn verzoeken tot wijziging van de bepaalde partneralimentatie.
Schulden waarmee destijds geen rekening is gehouden
4.2.
De man voert aan dat hij in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voor-waarden tussen partijen en het in dat kader aan de vrouw te betalen bedrag een hypothecaire geldlening heeft moeten afsluiten en daarnaast de lening aan zijn moeder daarvoor heeft moeten aanwenden. Met de bij deze leningen behorende betalingsverplichtingen moet volgens de man rekening worden gehouden. Hij verwijst daarvoor naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals onder andere voortvloeit uit het arrest van 9 januari 2015.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in het door de man aangehaalde arrest (vindplaats ECLI:NL:HR:2015:40) heeft overwogen:
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige, ook met schulden waarop niet wordt afgelost. Weliswaar kan de rechter redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dat geval dient hij dit oordeel te motiveren (vgl. onder meer HR 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:627, NJ 2014/169).
Op het door de man weergegeven uitgangspunt dat met alle schulden in beginsel rekening moet worden gehouden, zijn dus afwijkingen mogelijk. De rechtbank is van oordeel dat daartoe in deze zaak aanleiding bestaat en overweegt daarover het volgende.
4.4.
De door de man aangevoerde geldlening bij zijn moeder en de daarbij behorende rente- en aflossingsverplichting bestonden al voordat de echtscheidingsbeschikking werd gegeven. Uit productie 5 van de man blijkt immers dat de man op 1 maart 2014, inclusief de dan verschuldigde rente, € 35.344,= aan zijn moeder verschuldigd was. Van een wijziging van omstandigheden is daarmee geen sprake. Dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschik-king geen rekening heeft gehouden met deze schuld, doet daaraan niet af.
Overigens heeft de rechtbank in het door de man gestelde geen aanknopingspunt gevonden voor ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden.
4.5.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt wel dat hij na de echtscheidings-beschikking een hypothecaire geldlening heeft afgesloten van € 32.000,=. De rechtbank is echter van oordeel dat dit geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is, nu de noodzaak tot het aangaan van deze geldlening niet is gebleken. De rechtbank overweegt daartoe het hierna volgende.
4.6.
Niet in geschil is dat de man vanwege de financiële afwikkeling tussen partijen
€ 87.000,= aan de vrouw moest voldoen, te betalen in termijnen in de periode van 20 juni tot uiterlijk 1 november 2014. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de man over voldoende vermogen beschikte om dit bedrag te voldoen. Zij heeft gesteld dat de man € 68.000,= heeft ontvangen van [verzekeraar] , daarnaast € 14.000,= van [verzekeraar] en dat de man eigen spaargeld had en heeft. Zij heeft gewezen op het door de man overgelegde financieel jaaroverzicht van de [bank] (onderdeel van Aanvulling productie 8) waarop staat dat de man op 31 december 2014 beschikte over € 16.000,= spaargeld. De man heeft dit alles niet betwist. Hij heeft ter zitting erkend dat hij (in ieder geval) op 1 mei 2014 € 73.000,= spaargeld had, deels uit de uitbetaling van [verzekeraar] . De rechtbank is van oordeel dat de man, mede gezien het voorgaan-de, meer inzicht had moeten geven in zijn financiële positie. De man heeft geen recent en verifieerbaar vermogensoverzicht overgelegd. Weliswaar heeft de man een groot aantal bankafschriften over 2014 overgelegd en een zelf opgesteld overzicht van de (door hem als belangrijkst aangemerkte) bankmutaties, echter zonder nadere toelichting – en die ontbreekt – zijn deze producties in het licht van het verweer van de vrouw onvoldoende om het benodigde inzicht in de vermogenspositie van de man te krijgen. Daarmee heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat er sprake was van een noodzaak om de hypothecaire geldlening aan te gaan. Het aangaan van deze geldlening is daarmee geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
4.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat daar waar in de echtscheidingsbe-schikking in rechtsoverweging 2.26 over de financiering is overwogen dat partijen in over-leg dienen te bezien in hoeverre deze van invloed is op de draagkracht van de man, dat dit – anders dan de man heeft betoogd – nog niet inhoudt
datdeze financiering daarop van invloed is, zoals ook uit het voorgaande is gebleken.
Verminderd inkomen per 1 januari 2015
4.8.
De man heeft gesteld dat zijn inkomen per 1 januari 2015 is gedaald tot € 63.494,= bruto per jaar omdat hij gebruik heeft gemaakt van de SOP-regeling. De vrouw voert verweer en stelt onder andere dat niet gebleken is dat de man nu minder verdient dan ten tijde van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank overweegt dat de man als productie 15 zijn jaaropgave 2014 en enkele loonstroken over 2015 heeft overgelegd. Daaruit volgt dat zijn bruto jaarloon in 2014 € 67.178,= bedroeg en dat het totale bruto heffingsloon van de man in 2015 € 4.637,08 per maand bedraagt. In dit bedrag zijn alle voor de berekening van het bruto jaarloon (zoals dat op de jaaropgave zal worden vermeld) relevante compo-nenten waaronder de SOP korting verdisconteerd. De man ontvangt daarnaast, zo blijkt uit de loonstroken, vakantiegeld (€ 422,75 per maand) en een eindejaarsuitkering (€ 420,31 per maand). Het totale bruto jaarloon van de man bedraagt op basis van het voorgaande op dit moment € 65.761,68 [12 x (€ 4.637,08 + € 422,75 + € 420,31)]. In de echtscheidings-beschikking is de draagkracht van de man bepaald uitgaande van een bruto jaarloon van
€ 65.687,=. De rechtbank stelt daarmee vast dat, anders dan de man betoogt, er geen sprake is van een daling van zijn jaarinkomen ten opzichte van het inkomen waarop zijn draag-kracht is gebaseerd. Het gebruik maken van de SOP-regeling levert daarmee geen wijziging van omstandigheden op.
Wet hervorming kindregelingen
4.9.
Ter zitting heeft de man als wijziging van omstandigheden nog opgevoerd dat de Wet hervorming kindregelingen in werking is getreden en dat de bijstandsnorm voor een alleenstaande eveneens is gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de bijstandsnorm, welke norm jaarlijks wordt bijgesteld, op zichzelf geen wijziging van omstandigheden is die aanleiding geeft tot wijziging van de partneralimentatie. De gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen kunnen daartoe wel aanleiding geven, vooral als door een wijziging van het door de man te ontvangen kindgebonden budget zijn draagkracht voor partneralimentatie verandert. Het is aan de man om in dat verband concreet aan te geven hoe de gevolgen van de invoering van deze wet zijn draagkracht zoals die door de rechtbank eerder is vastgesteld beïnvloeden. Dat heeft de man niet gedaan. Dit klemt te meer daar de vrouw ter zitting heeft gesteld dat de man (naar de rechtbank begrijpt in 2015) € 90,= kindgebonden budget ontvangt. De man heeft dat niet betwist en ook geen stellingen ingenomen over zijn aanspraak op het kindgebonden budget in 2014. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van de man dat er sprake is van een wijzigingsgrond omdat de Wet hervorming kindregelingen in werking is getreden.
4.10.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat in rechte niet is komen vaststaan, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal de verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie daarom afwijzen.
Verdiencapaciteit van de vrouw
4.11.
Voor wat betreft de door de man verzochte bepaling dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, overweegt de rechtbank het volgende.
4.12.
De rechtbank begrijp dat de man aan dit verzoek ten grondslag legt dat de omstan-digheden aan de zijde van de vrouw inmiddels dusdanig zijn gewijzigd dat zij met ingang van 1 januari 2015, althans op korte termijn, geacht moet worden volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. In de echtscheidingsbeschikking, die 1 juli 2014 is gegeven, heeft de rechtbank over deze verdiencapaciteit overwogen:
Gelet op de psychische problematiek bij de vrouw ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat de vrouw thans of op korte termijn in staat is om door arbeid deels of geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank gaat er wel van uit dat de vrouw zich zal inspannen om maatschappelijk betrokken te raken.
De man voert aan dat de vrouw zelf meent geen psychische klachten meer te hebben, dat zij zich dus dient in te spannen om op de arbeidsmarkt aan de slag te kunnen en dat zij boven-dien een groot bedrag van hem heeft ontvangen waaruit zij ook (mede) in haar eigen levens-onderhoud kan voorzien. De rechtbank begrijpt dat de man hiermee doelt op de door hem betaalde € 87.000,= in verband met de financiële afwikkeling tussen partijen. De vrouw voert verweer.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de man, gegeven het hiervoor weergegeven recente oordeel van de rechtbank, zijn stellingen over de verdiencapaciteit van de vrouw onvoldoen-de heeft geconcretiseerd. Zeker gezien het daartegen door de vrouw gevoerde gemotiveerde verweer. Dat geldt zowel voor het al dan niet kunnen deelnemen aan het arbeidsproces als ook voor de vraag of de ontvangen € 87.000,= van invloed is op de aanvullende behoefte van de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
Proceskosten
4.14.
Beide partijen verzoeken om de ander in de proceskosten te veroordelen. Zij leggen daaraan ieder ten grondslag dat de proceskosten oplopen door de houding van de ander. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om af te wijken van het algemene uitgangspunt in familierechtelijke procedures tot compensatie van de proceskosten. Onvoldoende is gebleken dat de aanhoudende geschillen tussen partijen te wijten zijn aan de proceshouding van uitsluitend één van hen. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen zijn of haar eigen proceskosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van de man af,
5.2.
bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ch. Dunnewijk, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 juni 2015.
Conc: CvdBS
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.