ECLI:NL:RBOBR:2015:548

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
01/997031-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G. Vos
  • M.T. van Vliet
  • W.T.A.M. Verheggen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben, ter beschikking stellen en opslag van professioneel illegaal vuurwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben, ter beschikking stellen en opslaan van professioneel illegaal vuurwerk. De verdachte had in totaal ongeveer 2.000 kilo zeer gevaarlijk vuurwerk van de zwaarste categorieën voorhanden, wat leidde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 augustus 2013 in Wilbertoord professioneel vuurwerk had voorhanden en dit ter beschikking stelde aan een medeverdachte, en op 30 augustus 2013 in Lieren professioneel vuurwerk opsloeg. De rechtbank heeft de bekennende verklaringen van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder verklaringen van medeverdachten en deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten die grote risico's met zich meebrachten voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet op de economische delicten en het Vuurwerkbesluit, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig bevond aan overtredingen van de wetgeving omtrent vuurwerk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997031-13
Datum uitspraak: 03 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2013 en 20 januari 2015.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 20 januari 2015 de splitsing bevolen van feit 3 omdat haar gebleken is dat voeging van feit 3 bij de feiten 1 en 2 onder parketnummer 01/997031-13 niet in het belang van het onderzoek is. Het onderzoek in de strafzaak tegen verdachte met betrekking tot feit 3 is geschorst teneinde nader onderzoek te doen verrichten door de rechter-commissaris.
Dit vonnis ziet enkel op de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 oktober 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 januari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint
Hubert, al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
shells/mortierbommen en/of lawinepijlen/signaalraketten en/of flowerbeds
en/of napolitaans bommen en/of knalvuurwerk/bangers en/of knalstrengen,
voorhanden heeft gehad en/of aan [medeverdachte 1], in elk geval aan één of meer
anderen, ter beschikking heeft gesteld, terwjl dat professionele vuurwerk
bestemd was voor particulier gebruik;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2013, te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint
Hubert, al dan niet opzettelijk vuurwerk, te weten shells/mortierbommen en/of
lawinepijlen/signaalraketten en/of flowerbeds en/of napolitaanse bommen en/of
knalvuurwerk/bangers en/of knalstrengen, buiten een inrichting als bedoeld in
artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, te weten in een
bestelbus, in elk geval in een voertuig, voorhanden heeft gehad;

2.

hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Lieren, gemeente Apeldoorn, al dan
niet opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten shells/mortierbommen en/of
flowerbeds en/of knalvuurwerk/bangers, heeft opgeslagen en/of voorhanden
heeft gehad, terwijl dat professionele vuurwerk bestemd was voor particulier
gebruik;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2013, te Lieren, gemeente Apeldoorn, al dan
niet opzettelijk vuurwerk, te weten shells/mortierbommen en/of flowerbeds
en/of knalvuurwerk/bangers, buiten een inrichting als bedoeld in artikel
1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, te weten in [adres 2],
in elk geval in een pand op een terrein aan [adres 3], voorhanden heeft
gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt er onder feit 1 van verdacht op 13 augustus 2013 een partij illegaal vuurwerk voorhanden te hebben gehad en te hebben geleverd aan [medeverdachte 1] die het op zijn beurt vervolgens heeft opgeslagen in een schuur van [medeverdachte 2], in Wilbertoord.
Uit nader onderzoek is verder een opslagbunker in Lieren bij Apeldoorn naar voren gekomen, alwaar op 30 augustus 2013 eveneens een partij illegaal vuurwerk bleek te zijn opgeslagen. Verdachte wordt onder feit 2 ten laste gelegd dat hij degene was die deze partij daar opsloeg en voorhanden had.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij onder meer gewezen is op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2015, op de verklaring van [medeverdachte 1], afgelegd bij de politie, op de bevindingen uit het onderzoek naar de opslagbunker in Lieren en op de bevindingen uit onderzoek naar het in beslag genomen vuurwerk, waarbij de officier van justitie ook het onderlinge verband en samenhang tussen de beide feiten relevant acht.
Het standpunt van de verdediging.
In verband met de bekennende verklaring van verdachte heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft een bewezenverklaring voor de feiten 1 en 2.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank zal, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2015, inhoudende zakelijk weergegeven:
“ik ben op 13 augustus 2013 bij die schuur in Wilbertoord aanwezig geweest en heb dat vuurwerk daar naartoe gebracht”;
  • de verklaringen van [medeverdachte 1], afgelegd ten overstaan van de politie, p. 1854 ev, p. 1862 ev en p. 1884 ev;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 166;
  • het proces-verbaal van summier onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, p. 190 ev;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 218 ev met bijlagen (onderzoek aan de verschillende typen vuurwerk);
  • deskundigenverklaringen van het NFI, p. 192 ev, 201 ev en 478 ev.
Feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2015, inhoudende zakelijk weergegeven:
“de bunker in Lieren huurde ik en de partij vuurwerk die daar op 30 augustus 2013 is aangetroffen is van mij.”;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 1125 ev;
  • het relaasproces-verbaal, p. 1133 ev, meer in het bijzonder p. 1136, 1142, 1145;
  • de verklaring van [medeverdachte 1], p. 1884 ev en p. 1889 ev.
De rechtbank overweegt tot slot dat het vuurwerk aldus niet was ingedeeld volgens de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (RACT) en ook niet voldeed aan de eisen van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (RNEV 2004). Het vuurwerk kan worden aangemerkt als professioneel vuurwerk indien dit is bestemd voor particulier gebruik.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 13 augustus 2013 te Wilbertoord, gemeente Mill en Sint Hubert, opzettelijk
professioneel vuurwerk, te weten shells/mortierbommen en lawinepijlen/signaalraketten en flowerbeds en napolitaans bommen en knalvuurwerk/bangers en knalstrengen,
voorhanden heeft gehad en aan [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat professionele vuurwerk bestemd was voor particulier gebruik;

2.

op 30 augustus 2013 te Lieren, gemeente Apeldoorn, opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten shells/mortierbommen en flowerbeds en knalvuurwerk/bangers, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad, terwijl dat professionele vuurwerk bestemd was voor particulier
gebruik.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de feiten 1 en 2 de oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft de opheffing gevorderd van het bevel tot voorlopige hechtenis dat reeds geschorst is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is gepleit voor de oplegging van de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd. Daartoe is o.a. aangevoerd dat de gevolgen van de voorlopige hechtenis, in het bijzonder de beperkingen die verdachte waren opgelegd, zo groot zijn geweest dat verdachte lijdende is aan een posttraumatische stress-stoornis. Ook is aangevoerd dat verdachte binnen zijn gezin met drie jonge kinderen niet gemist kan worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en het ter beschikking stellen en de opslag van professioneel vuurwerk dat bestemd was voor particulier gebruik. Verdachte heeft in totaal ongeveer 2.000 kilo illegaal vuurwerk voorhanden gehad, waarbij het ging om zeer gevaarlijk vuurwerk van de zwaarste categorieën. Zulk vuurwerk kan massa-explosief reageren waardoor de gehele voorraad explodeert op nagenoeg hetzelfde moment met een geweldige kracht. Over de gevaarzetting van de verschillende types vuurwerk heeft onder meer het NFI in haar deskundigenverklaringen gerapporteerd.
Het heeft verdachte er evenwel niet van weerhouden met dergelijk zwaar vuurwerk zoals bewezen is verklaard om te gaan en daarbij zeer grote risico’s te nemen, ook ten aanzien van risico’s voor (levens van) anderen. Onder meer zijn met het vervoer van dit zware vuurwerk risico’s genomen nu het vuurwerk werd verplaatst over de openbare weg in een niet daartoe ingerichte en uiterlijk gekenmerkte auto.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de risico’s. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven voor wat betreft de omvang van zijn betrokkenheid in (de handel in) illegaal professioneel vuurwerk.
In vergelijking met het aan [medeverdachte 1] verweten handelen heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [verdachte] de toeleverancier was van deze [medeverdachte 1] en kennelijk op een grotere schaal bezig was met de illegale vuurwerkhandel. [verdachte] was er toe overgegaan een bunker als opslagruimte te huren, waarvoor hij een behoorlijke huursom was verschuldigd, terwijl hij – naar hij ter zitting van 20 januari 2015 heeft verklaard, in zorgelijke financiële omstandigheden verkeerde.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank echter van oordeel, dat gelet op de grote risico’s van zwaar illegaal vuurwerk, de grote hoeveelheid vuurwerk die bij verdachte is aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte toeleverancier was van een ander die zich bezig hield met de handel in illegaal vuurwerk, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank geeft zich er rekenschap van en betrekt in haar oordeel mede dat de gevolgen van de beperkingen tijdens de voorlopige hechtenis een zware wissel op verdachtes welbevinden zullen hebben getrokken, maar de rechtbank merkt daarover op dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf onder een milder regiem zal plaatsvinden dan verdachte tijdens de voorlopige hechtenis heeft meegemaakt. Van detentie-ongeschiktheid is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op de strafoplegging waartoe de rechtbank komt acht zij geen termen aanwezig om het bevel tot voorlopige hechtenis, dat reeds is geschorst, op te heffen, zodat de vordering daartoe van de officier van justitie wordt afgewezen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welk de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 91
Wet op de economische delicten 1a, 2, 6 en 87
Wet milieubeheer art 1.1, 9.2.2.1 en 22.2
Vuurwerkbesluit art. 1.1.1, 1.2.2 en 5.4.3.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet
Milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2 primair:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet
Milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en de maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten: een Tom Tom
navigator.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de
voorwerpen vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen, met uitzondering van nummer 28 en nummer 35.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 3 februari 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Dienst Regionale Recherche, Team Milieu van de politie Oost-Brabant, genummerd PL21Z3 2013084524.