In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, die sinds juli 2015 in detentie zit vanwege lijfsdwang, heeft op 8 september 2015 een faillissement aangevraagd. De eiser vorderde schorsing van de executie van een eerder vonnis van 23 maart 2015, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.862,57 aan de vrouw, met wie hij een minderjarig kind heeft. De vrouw had het vonnis ten uitvoer gelegd door de eiser in gijzeling te nemen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 maart 2015 geschorst. De rechter oordeelde dat de faillietverklaring van de eiser, die was uitgesproken op 8 september 2015, leidde tot betalingsonmacht. De voorzieningenrechter verwees naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad, en concludeerde dat de gijzeling van de eiser niet langer gerechtvaardigd was. De zaak is voor de duur van zes maanden aangehouden, met de mogelijkheid voor de vrouw om de procedure voort te zetten indien er nieuwe feiten aan het licht komen.
De uitspraak benadrukt de belangen van de geëxecuteerde in executiegeschillen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de gevolgen van gijzeling, vooral in het licht van een faillissement. De voorzieningenrechter heeft de man uit de gijzeling ontslagen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met de mogelijkheid voor verdere beslissingen in de toekomst.