Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2]
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2015.
2.De feiten
Daarnaast heeft de verkochte vennootschap [naam 2] de rekening-courantverhouding met [naam 1] vereffend en aldus ruim € 400.000,- voldaan.
“De accountant van de cliënt was aanwezig bij het gesprek waarbij door mijn cliënt mededeling werd gedaan van de zwarte medewerkers”.
“Op een dag (…) heb ik met [naam 4]
(rechtbank: directeur van [eiseres] )en mijn accountant gesproken over zwart betaalde werknemers. Dit had ik van tevoren al besproken met mijn accountant. In de voorbereidende, voorafgaande gesprekken met mijn accountant had ik ook openheid gegeven over de minder leuke dingen. Mijn accountant en ik waren van mening dat wij aan [naam 4] moesten vertellen dat er zwartbetaalde werknemers waren. Mijn accountant wist dat voorheen niet, ik bedoel voordat ik hem dat had verteld in de aanloop van de overnamebesprekingen. De reactie van mijn accountant hierop was dat hij het nam als een gegeven.
Tijdens het gesprek op mijn kantoor wat ik zojuist noemde, bracht mijn accountant [gedaagde sub 1] het naar voren. Hij zei: “ [naam 5] , je moet nog wat zeggen over de Poolse werknemers”.
“Het was nadat ik die ontwerphalfjaarcijfers al had gemaakt dat ik van [naam 3] hoorde dat er werknemers waren die niet werden verantwoord op de loonlijst. Hij vertelde me dat het ging om enkele Poolse werknemers. Op uw vraag dienaangaande antwoord ik dat mij nooit is verteld dat er meer zwartbetaalde werknemers waren anders dan Polen, meer is mij niet verteld.
“Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] daarmee onvoldoende middelen ter beschikking had of dat [naam 1] haar onvoldoende middelen ter beschikking heeft gesteld om van te voren een realistisch beeld van de onderneming en de bedrijfsvoering binnen de onderneming te vormen. Wanneer [eiseres] van de haar ter beschikking staande middelen onvoldoende gebruik heeft gemaakt, komt dat voor haar rekening. (…)
Het ligt eveneens voor de hand dat [naam 1] als verkoper door een dergelijk lange termijn nadeel lijdt aangezien haar mogelijkheden om aan eventuele gerechtvaardigde klachten op een voor hem niet te bezwaarlijke wijze tegemoet te komen naarmate de tijd verstrijkt steeds kleiner worden en worden beïnvloed door de wijze waarop [eiseres] als nieuwe eigenaar de bedrijfsvoering aanpakt. Naar het oordeel van het hof kan in het onderhavige geval een kennisgeving na ruim zes maanden niet worden beschouwd als een binnen bekwame tijd gegeven kennisgeving.
De consequentie hiervan is dat het beroep van [naam 1] op art. 7:23 lid 1 BW slaagt.”
“Ter voorkoming van verjaring stel ik uw kantoor en u als persoon hiermede aansprakelijk voor de door mijn bedrijf geleden schade bij de aankoop van [naam 2] BV, waarvan u de accountant was.
Bij het getuigenverhoor dd 21 december 2005 stelde u dat u wist dat de overnamebalans onjuist was voordat het overnamecontract waar u aan meegewerkt heeft aan mij gepresenteerd werd. Tevens stelt u dat het onjuist is dat [naam 2] aan alle fiscale verplichtingen heeft voldaan zoals in het overname contract is geformuleerd.
Hierdoor ben ik een koopovereenkomst aangegaan waarvan de rechtbank heeft gesteld dat deze op bedrog gebaseerd is.
De heer [gedaagde sub 1] heeft daarmee actief meegewerkt aan het door de Rechtbank vastgestelde bedrog en op grond daarvan jegens cliënte onrechtmatig gehandeld. De daaruit voortvloeiende schade komt voor vergoeding in aanmerking.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“De accountant van de cliënt was aanwezig bij het gesprek waarbij door mijn cliënt mededeling werd gedaan van de zwarte medewerkers”, is daartoe onvoldoende nu [eiseres] de inhoudelijke juistheid daarvan heeft bestreden. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring die [naam 4] , directeur van [eiseres] , tijdens het op 21 december 2005 gehouden getuigenverhoor hierover heeft afgelegd (prod 6 dagv):
“Het klopt dat ik ’s avonds in die periode een gesprek heb gehad met [naam 3] en zijn accountant. Er staat mij niets bij dat er toen door [naam 3] tegen mij is gemeld dat er gebruik werd gemaakt van zwartbetaalde werknemers, al dan niet Pools”.
De subjectieve bekendheid valt wel af te leiden uit de op 21 december 2005 door [gedaagde sub 1] afgelegde verklaring omdat hij toen in aanwezigheid van [eiseres] heeft verklaard dat hem omstreeks juli/augustus 2004 ter ore is gekomen dat binnen [naam 2] gebruik werd gemaakt van zwart betaalde werknemers en dat hij nadat hij de ontwerp-halfjaarcijfers al had gemaakt van [naam 3] hoorde dat er werknemers waren die niet werden verantwoord op de loonlijst. Op grond hiervan moet 21 december 2005 worden aangehouden als moment waarop [eiseres] bekend is geworden met het door haar gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagden] . Dit betekent ook dat de verjaringstermijn bij e-mail van 8 december 2010 tijdig is gestuit.