ECLI:NL:RBOBR:2015:6363

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
01/860101-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door een aan hun zorg toevertrouwde persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige neefjes, die op het moment van de feiten 7 en 9 jaar oud waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 augustus 1999 ontucht heeft gepleegd met het neefje [slachtoffer 1] en in de periode van 23 november 1998 tot en met 29 november 1998 met het neefje [slachtoffer 2]. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de verdediging pleitte voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat inhoudt dat er geen straf zou worden opgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten ernstig zijn en dat er een passende straf moet worden opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat kinderen bescherming nodig hebben tegen seksuele misbruik door volwassenen en dat de verdachte met zijn handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/860101-15
Datum uitspraak: 03 november 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 september 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 oktober 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een tijdstip in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 augustus 1999, in elk geval op een tijdstip in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2002 te Boxtel, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige te weten [slachtoffer 1] , geboren op [1990] , immers
  • is verdachte naakt bij die [slachtoffer 1] in bad gaan zitten en/of heeft hij
  • de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of gestreeld en/of
  • (de penis van) die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
  • de penis van die [slachtoffer 1] in zijn mond genomen en/of aan die penis gelikt en/of gepijpt en/of
  • zijn penis aan die [slachtoffer 1] getoond en/of
  • het lichaam van die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of die [slachtoffer 1] op zijn knieën gezet en/of
  • zijn penis, althans (een deel van) zijn lichaam tegen de billen, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] geduwd/gehouden en/of;
2. hij op een tijdstip in de periode van 23 november 1998 tot en met 29 november 1998, in elk geval op een tijdstip in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2000 te Boxtel, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige te weten [slachtoffer 2] , geboren op [1989] , immers heeft verdachte
  • de penis van die [slachtoffer 2] vastgepakt en/of gestreeld en/of
  • (de penis van) die [slachtoffer 2] afgetrokken en/of
  • het lichaam van die [slachtoffer 2] gestreeld.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 augustus 1999 te Boxtel alle ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd heeft gepleegd met zijn neefje, [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert dat slechts bewezen kan worden dat verdachte de penis van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt, gestreeld en afgetrokken. Van de overige feitelijkheden moet verdachte worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank bezigt voor haar oordeel de navolgende bewijsmiddelen.
Op 4 april 2014 vond er een informatief gesprek zeden plaats, waarin [slachtoffer 1] (hierna: aangever of [slachtoffer 1] ) tegenover verbalisanten verklaarde dat zijn oom, verdachte, bij hem in bad heeft gezeten, met zijn handen aan zijn penis heeft gezeten en heen en weer heeft bewogen, oraal verder is gegaan en later met een stijve naast hem op de bank heeft gezeten. De herinneringen aan wat er op de bank en in bad is gebeurd, zijn voor hem heel duidelijk. [2] Vervolgens heeft [slachtoffer 1] op 6 mei 2014 aangifte gedaan tegen verdachte. Aangever, geboren [1990] , verklaart dat hij bij verdachte in Boxtel logeerde toen hij 7 à 8 jaar oud was. Zijn tante was toen zwanger van haar eerste kind. Verdachte is toen naakt bij aangever in bad komen zitten en heeft met zijn hand de penis van aangever aangeraakt en daaraan getrokken. Tevens heeft verdachte zijn mond om de penis van aangever gedaan en heen en weer bewogen. Later heeft verdachte, terwijl hij met aangever op de bank zat, zijn stijve penis aan aangever getoond. [3]
Verdachte heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , bestaande uit het vastpakken en wrijven over de penis van [slachtoffer 1] . Dat was toen hij op de [adres 2] in [woonplaats] woonde en zijn vrouw zwanger was van hun eerste kind. Het zou kunnen dat hij met [slachtoffer 1] in bad is geweest. [4] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de penis van [slachtoffer 1] heeft gestreeld en daaraan heeft getrokken en dat hij bij [slachtoffer 1] verder is gegaan dan bij [slachtoffer 2] . Ook zou het kunnen dat hij met een stijve penis voor [slachtoffer 1] heeft gestaan. Dit is gebeurd in de periode voorafgaande aan de geboorte van zijn eerste kind op 30 augustus 1999. [5]
Tegenover de vader van [slachtoffer 1] heeft verdachte aangegeven dat hij bij [slachtoffer 1] verder was gegaan dan bij [slachtoffer 2] en dat hij [slachtoffer 1] heeft afgetrokken en gepijpt. [6]
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend en weinig concreet verklaart over de ontuchtige handelingen die hij bij [slachtoffer 1] zou hebben verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij [slachtoffer 1] oraal bevredigd heeft. Later zegt hij dat hij zeker weet dat hij dat niet gedaan heeft, omdat hij zoiets nooit zou doen.
De rechtbank stelt voorts vast dat aangever zowel in het informatief gesprek zeden als in zijn aangifte en tegen zijn vader heeft verklaard dat verdachte hem heeft afgetrokken en oraal heeft bevredigd. De rechtbank acht de verklaring van aangever, die gedetailleerd en consequent heeft verklaard, betrouwbaar. Gelet op de samenhang van deze verklaringen van aangever en een groot deel van de verklaringen van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd onder het eerste tot en met vijfde gedachtestreepje bij [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het lichaam van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en [slachtoffer 1] op zijn knieën heeft gezet en zijn penis of lichaam tegen de billen van [slachtoffer 1] heeft geduwd of gehouden, nu [slachtoffer 1] hier niet duidelijk over heeft verklaard en verdachte zich dit niet kan herinneren.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte in de periode van 23 november 1998 tot en met 29 november 1998 te Boxtel ontuchtige handelingen heeft verricht met zijn neefje, [slachtoffer 2] , zoals omschreven achter het eerste en tweede gedachtestreepje.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de bewijsvraag refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2015 [7] en de verklaring van het slachtoffer [8] bij de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 23 november 1998 tot en met 29 november 1998 te Boxtel ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , waarbij verdachte de penis van [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, gestreeld en afgetrokken.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 augustus 1999 te Boxtel ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [1990] , immers
  • is verdachte naakt bij die [slachtoffer 1] in bad gaan zitten en heeft hij
  • de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt en gestreeld en
  • de penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken en
  • de penis van die [slachtoffer 1] in zijn mond genomen en gepijpt en
  • zijn penis aan die [slachtoffer 1] getoond;
2. in de periode van 23 november 1998 tot en met 29 november 1998 te Boxtel ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [1989] , immers heeft verdachte
  • de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt en gestreeld en
  • de penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is primair een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel bepleit. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte bereid is een werkstraf te verrichten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met twee aan zijn zorg toevertrouwde, minderjarige neefjes, die toen zeven/acht jaar en negen jaar oud waren. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers en hun ouders in hem stelden. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de aangiftes blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Verdachte heeft met zijn handelen miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele benadering door volwassenen en dat zij op die bescherming ook moeten kunnen rekenen. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij overtreding van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht – een bepaling die strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen – in zijn algemeenheid in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank zal in dit geval echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelet op de omstandigheid dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten, in die zin dat het contact met zijn familie grotendeels is verbroken en dat verdachte binnen zijn geloofsgemeenschap uit een functie is ontheven. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat er sinds het plegen van de feiten geruime tijd is verstreken en nadien niet is gebleken van soortgelijk of ander strafrechtelijk handelen van verdachte.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten te ernstig om, zoals de verdediging heeft verzocht, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en verdachte geen straf op te leggen. Ook een enkel voorwaardelijke straf, zoals geëist door de officier van justitie, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank acht de oplegging van een taakstraf van 150 uur, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, passend en geboden. De rechtbank zal deze voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Reclassering Nederland in haar voorlichtingsrapport d.d. 31 juli 2015, ziet de rechtbank, gelet op het gedragskundig rapport van klinisch psycholoog J.J.M. Kampkes d.d. 7 oktober 2015, waarin gemotiveerd is aangegeven waarom oplegging van bijzondere voorwaarden aan verdachte niet noodzakelijk is, geen aanleiding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigeTen aanzien van feit 2:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigeVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 3 november 2015.
Mr. P.A. Buijs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar een proces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche (OB), Afdeling Thematische Opsporing (OB), met registratienummer PL2100-2014048557, afgesloten d.d. 2 maart 2015, aantal doorgenummerde pagina's 65.
2.Proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 8 april 2014 (p. 28-29).
3.Aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 6 mei 2014 (p. 32-39).
4.Verklaring van verdachte bij de politie d.d. 19 december 2014 (p. 24).
5.Verklaring van verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2015.
6.Verklaring van getuige [getuige] d.d. 25 juni 2014 (p. 63).
7.Verklaring van verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2015.
8.Aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 8 juli 2014 (p. 46, 47, 49).