In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 26 januari 2015 was ingediend. Het verzoek kwam van een minderjarige, geboren in 1998, die handlichting vroeg om zelfstandig een bedrijf in de IT te kunnen uitoefenen. De verzoeker, hierna te noemen '[verzoeker]', was samen met zijn ouders verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De ouders stemden in met het verzoek, wat de kantonrechter als een positieve factor beschouwde. De kantonrechter stelde vast dat de verzoeker de leeftijd van 16 jaar had bereikt, wat hem in staat stelde om handlichting aan te vragen. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek in overeenstemming was met de wet en besloot het verzoek in te willigen.
De kantonrechter merkte op dat, hoewel handlichting verleend werd, de verzoeker niet bekwaam werd om te beschikken over registergoederen, effecten of door hypotheek gedekte vorderingen, zoals bepaald in artikel 1:235 lid 3 BW. Daarnaast werd er aandacht besteed aan de publicatieplicht van de handlichting. De kantonrechter oordeelde dat publicatie op internet een breder bereik had dan de traditionele publicatie in de Staatscourant en dat de kosten van de wettelijke publicatie niet in verhouding stonden tot het belang ervan. Daarom werd besloten dat de beschikking op internet gepubliceerd zou worden en dat de verzoeker de handlichting moest laten bekendmaken in het dagblad 'Brabants Dagblad'.