ECLI:NL:RBOBR:2015:678

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
01/997023-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over milieuwetgeving en straf voor het dumpen van drugsafval

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het overtreden van de milieuwetgeving door afval afkomstig van drugsproductie te dumpen in een bos. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk niet naleven van zijn verplichtingen met betrekking tot afvalstoffen, wat leidde tot verontreiniging van de bodem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 mei 2013 in Valkenswaard handelingen heeft verricht die schadelijk waren voor het milieu. Tijdens de zitting op 27 januari 2015 is de tenlastelegging gewijzigd, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht hennepafval te vervoeren, maar de rechtbank oordeelde dat hij had moeten weten dat de stoffen schadelijk waren. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van een van de feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk dumpen van chemisch afval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van € 1011,34 aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze betrekking had op het vrijgesproken feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de betrokken rechters hebben de zaak grondig beoordeeld, waarbij zij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997023-13
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [adres 1],
thans uit andere hoofde gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 december 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 januari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2013 te Valkenswaard, in elk geval in de omgeving
van Valkenswaard, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
als degene die handelingen met betrekking tot afvalstoffen (bestaande uit het
vervoeren van afvalstoffen afkomstig van drugsproductie terwijl deze niet en/of onvoldoende waren vastgezet en/of vervolgens het onvoorzichtig rijden althans zodanig dat de (emballage bevattende de) afvalstoffen omviel(en) of kon(den) omvallen en/of waardoor vervolgens vloeibare afvalstoffen op het wegdek lekten en er damp (bevattende afvalstoffen) ontsnapte via de lucht) verrichtte of naliet en die wist althans redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of
konden ontstaan, niet heeft voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen
te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd,
teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperkt;
2.
hij op of omstreeks 15 en/of 16 mei 2013, in de gemeente Valkenswaard, aan of
nabij [adres 3] en/of in de gemeente Weert aan of nabij [adres 2]
, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen, handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het
neerleggen, opslaan of opgeslagen houden van afvalstoffen afkomstig van de
productie van drugs, waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of
aangetast - terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had kunnen
vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of
aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft
voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden
gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel
terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed deze en/of de
directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Partiële vrijspraak feit 2 (locatie[adres 2])

De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich voor wat betreft de locatie [adres 2] schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat er onvoldoende bewijs is waaruit blijkt dat verdachte aanwezig is geweest op [adres 2] of waaruit van een gezamenlijke planvorming kan blijken met betrekking tot het tenlastegelegde. De omstandigheid dat er op [adres 2] DNA is aangetroffen op verplaatsbaar materiaal, te weten een handschoen, dat mogelijk aan verdachte toebehoort (DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel van [medeverdachte] en DNA-nevenkenmerken van verdachte en minimaal een andere persoon) is daartoe niet voldoende, ook niet indien rekening wordt gehouden met de nadere bewijswaarde zoals omschreven in het NFI-rapport van 17 oktober 2013. Ook het feit dat het aldaar aangetroffen afval sterke overeenkomsten vertoont met de op [adres 3] te Valkenswaard aangetroffen partij afval is, afgezet tegen de rest van het dossier, onvoldoende voor een bewezenverklaring.

Bewijsoverweging.

De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van
feit 1omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vervuilen van het milieu. Hij ging er immers vanuit dat hij hennepafval vervoerde en kon daarom niet weten en had daarom ook redelijkerwijs niet hoeven vermoeden dat er (als gevolg van zijn rijgedrag) iets uit de auto zou lekken wat nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben.
Volgens de verdediging dient verdachte tevens vrijgesproken te worden van
feit 2(locatie [adres 3]) omdat hij niet wist dat het om chemisch afval ging. Bovendien zijn geen monsters genomen van de op laatstgenoemde locatie aangetroffen goederen, zodat niet is vastgesteld dat sprake is van drugsafval.
De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
Op 16 mei 2013 ziet de politie omstreeks 00.20 dat een vrachtwagen met hoge snelheid vanuit een bospad [adres 3] te Valkenswaard op rijdt. Deze vrachtwagen rijdt slingerend en stopt niet na een gegeven stopteken, noch na het aanzetten van de optische en geluidssignalen van het dienstvoertuig. Na een achtervolging, die deels op Belgisch grondgebied plaats vindt, stopt de vrachtwagen omstreeks 00.59 op [adres 4] te Valkenswaard. Verdachte stapt uit als bestuurder van de vrachtwagen. Bij het openen van de laadklep van de vrachtwagen ziet de politie meerdere blauwe vaten in het laadgedeelte staan. Rondom de vrachtwagen ruikt de politie een sterke amfetaminelucht die versterkt op het moment dat de laadklep wordt geopend (p. 25-27). Uit de laadruimte van de vrachtwagen loopt vloeistof op het wegdek en aan de bovenzijde ontsnapt witte damp. Naast diverse vaten wordt in de vrachtwagen onder meer aangetroffen een groot aantal jerrycans waarvan een aantal gevuld met vloeistof. De aangetroffen teksten en etiketten (b.v. ‘Mier’) wijzen volgens de interpretatie van het LFO op enerzijds de gebruikte chemicaliën waaronder mierenzuur, zoutzuur en methanol en anderzijds op processtappen en/of productiehandelingen (b.v. ‘1e’). Deze chemicaliën en processtappen en/of productie-handelingen wijzen in combinatie met de aangetroffen productieapparatuur op de productie van amfetamine volgens de Leuckart synthese. Er zijn monsters genomen van de goederen uit de vrachtwagen (p. 41-46). Het NFI heeft vastgesteld dat deze monsters onder meer amfetamine en BMK bevatten (p. 48-49).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze vrachtwagen had gehuurd om er hennepafval mee te vervoeren. Verdachte heeft de vrachtwagen op een parkeerplaats achtergelaten waarna deze door een andere persoon is volgeladen met afval. Verdachte heeft de bus vervolgens weer opgehaald om het afval te dumpen. Hij zou met dit klusje € 400,- verdienen. Wanneer verdachte de vrachtwagen - nadat hij naar de bossen is gereden - opent en begint met uitladen, ziet hij dat er niet in de vrachtwagen zit wat was afgesproken en wil hij de bus terugbrengen naar degene die hem volgeladen heeft. Onderweg wordt hij aangehouden door de politie.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij - toen hij de vrachtwagen op de dumpplaats opende - zag dat er tonnen in de vrachtwagen zaten. Hij trok enkele tonnen uit de auto en gooide deze weg, waarop hij dacht dat het niet goed was en de deur weer sloot. (p. 274)
Door de politie wordt op de locatie [adres 3] onder meer aangetroffen: 1 blauw 220 liter vat met daarin 2 jerrycans en een witte emmer met bruine restanten, 1 blauw 220 liter vat met daarin 3 rode 10 liter jerrycans voorzien van het opschrift ‘1e’, 1 witte jerrycan, 1 koffer met een gebruikte weegschaal, 1 zwarte deksel waaraan een slang bevestigd was en 4 blauwe 10 liter jerrycans waarvan 2 zijn voorzien van het etiket ‘Astro Syn Centre Chemicals’. Volgens de betrokken verbalisant ruiken de vaten, de jerrycans alsmede de inhoud van de jerrycans naar amfetamine en de bij de productie daarvan gebruikte chemicaliën. (p. 44-45, foto’s 63-65)
Tussen de aangetroffen goederen op het bospad aan [adres 3] en de aangetroffen goederen uit de vrachtwagen op [adres 4] bestaan diverse overeenkomsten zoals type jerrycans (blauwe 10 liter jerrycans met het etiket ‘Astro Syn Centre Chemicals’ en rode 10 liter jerrycans met het opschrift ‘1e’) en type vaten (blauwe 220 liter vaten, p. 45).
Dit gegeven, in combinatie met het feit dat verdachte zelf heeft erkend de goederen uit de betreffende vrachtwagen op het bospad aan [adres 3] te hebben achtergelaten, brengt de rechtbank tot het oordeel dat geen aparte monstername van de op het bospad aangetroffen goederen was vereist en kon worden volstaan met de resultaten van het onderzoek naar de goederen in de vrachtwagen om tot het oordeel te komen dat ook op het bospad sprake was van afvalstoffen afkomstig van drugsproductie.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 mei 2013 opzettelijk (chemische) afvalstoffen heeft gedumpt in het bos aan [adres 3] te Valkenswaard (
feit 2). De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op het feit dat hij bij het openen en het uitladen van de vrachtwagen al dacht dat het niet goed was, in combinatie met de aard van de zich in de vrachtauto bevindende goederen (onder andere vaten en jerrycans) en de geur van de goederen zoals omschreven door de politie (geur van amfetamine en de bij de productie daarvan gebruikte chemicaliën ) (in ieder geval) op dat moment moet hebben geweten dat door het achterlaten van deze goederen in het bos de bodem verontreinigd zou (kunnen) raken. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheid dat, gelet ook op de publicaties in de media daaromtrent, het als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat dergelijke goederen schadelijk zijn voor het milieu.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden moet hebben geweten wat voor soort goederen/stoffen er in de vrachtwagen lagen en dat deze schadelijk waren voor het milieu acht de rechtbank ook
feit 1wettig en overtuigend bewezen. Bij het uitladen van de goederen op de dumpplaats aan [adres 3] weg heeft verdachte ook volgens zijn eigen verklaring gezien wat er in de vrachtwagen zat en hij wist dus dat hij een andere lading vervoerde dan hij had verwacht. Bovendien moet hij bij het uitladen hebben gezien dat de in de vrachtauto achtergebleven goederen los in de laadruimte stonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door tijdens een achtervolging slingerend te rijden om aan de politie te ontkomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de spullen in de laadruimte als gevolg van zijn rijgedrag zouden omvallen waardoor vloeistoffen konden weglekken en er nadelige gevolgen voor het milieu zouden (kunnen) ontstaan. De foto op pagina 53 bovenaan geeft een overzicht van de door elkaar liggende ladinggoederen, zoals ook door verbalisant vastgesteld (p. 42).
De rechtbank verwerpt mitsdien de verweren van de raadsvrouw.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.

op 16 mei 2013 in Nederland en/of in België, opzettelijk, als degene die handelingen met betrekking tot afvalstoffen (bestaande uit het vervoeren van afvalstoffen afkomstig van drugsproductie terwijl deze niet en/of onvoldoende waren vastgezet en vervolgens het onvoorzichtig rijden althans zodanig dat de (emballage bevattende de) afvalstoffen omviel(en) of kon(den) omvallen en waardoor vervolgens vloeibare afvalstoffen op het wegdek lekten en er damp (bevattende afvalstoffen) ontsnapte via de lucht) verrichtte of naliet en die redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken;

2.

op 16 mei 2013, in de gemeente Valkenswaard, aan of nabij [adres 3], handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen van afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs, waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij, verdachte, wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- verdachte heeft milieuwetgeving overtreden door onder meer illegaal afvalstoffen (afkomstig van drugsproductie) te dumpen. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op voorschriften die beogen het milieu te beschermen en zijn eigen commerciële belangen laten prevaleren boven de maatschappelijk belangen.
- verdachte werd blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld ter zake van drugsgerelateerde delicten en heeft onderhavige feiten gepleegd tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en zij verdachte partieel vrijspreekt van feit 2.

De vordering van de [benadeelde partij 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten die zijn gemaakt voor het aftanken, afslepen, herstellen en schoonmaken van de bus kan worden toegewezen.
Voor de overige posten is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat van deze posten (imagoschade, gemiste huurgelden en administratieve kosten) (de omvang) niet vast te stellen is omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd.
Voor het deel dat voor toewijzing in aanmerking komt dient tevens de schadevergoedings-maatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk verklaard moet worden. Volgens de verdediging is de vordering onvoldoende onderbouwd en leent deze zich beter voor behandeling door de civiele rechter.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten materiële schadevergoeding ter zake van:
- afslepen € 457,-
- aftanken € 70,23
- schoonmaken € 191,75
- 2 dagen huur 14-16 mei € 176,20
- 8 dagen extra huur (16-24 mei)* € 616,16 +
----------------------------------------------------------------
Totaal € 1511,34
Deze bedragen zijn zonder btw.
Reeds door verdachte betaald:
* een dag huur € 100,00
* borg € 400,00 +
----------------------------------------------------------------
Totaal € 500,00

€ 1511,34 -/- € 500,- = € 1011,34

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de volgende posten van de vordering:
- immateriële schade (‘imagoschade’, onder schadepost 6 van de vordering)
- administratieve kosten (onder post 4, bijlage 1 van de vordering)
- herstelkosten (onder post 7, bijlage 11/12 van de vordering)
De rechtbank acht laatstgenoemde posten onvoldoende onderbouwd, deels ook wat betreft hun relatie met de bewezenverklaarde feiten. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de
schadevergoedingsmaatregelopleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de [benadeelde partij 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De gehele vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak van feit 2.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f en 57,
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6 en 87,
Wet bodembescherming art. 1, 13 en 105,
Wet milieubeheer art. 1, 10.1 en 22.2

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming , opzettelijk begaan.
T.a.v. feit 2:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming , opzettelijk begaan.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf .
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
7 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 1011,34subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 1011,34 (zegge: eenduizendelf euro en vierendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [benadeelde partij 1], van een bedrag van € 1011,34 (zegge: eenduizendelf euro en vierendertig eurocent) aan materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaringvan de [benadeelde partij 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp, en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2015.