ECLI:NL:RBOBR:2015:7000

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
01/995025-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.T. van Vliet
  • J.G. Vos
  • W.T.A.M. Verheggen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van varkensrechten op basis van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het houden van meer varkens dan toegestaan op basis van de varkensrechten die op haar bedrijf rustten. De verdachte, een varkenshouder, had in het kalenderjaar 2014 gemiddeld 7095 varkens gehouden, terwijl zij slechts beschikte over 3476 varkensrechten. Dit leidde tot een overschrijding van 3619 varkensrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte had een beroep gedaan op overmacht, verwijzend naar het Besluit hardheidsgevallen, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door meer varkens te houden dan toegestaan, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 60.000, waarvan € 40.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen in acht genomen, waaronder de Meststoffenwet en het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op tegenspraak gewezen na een zitting op 24 november 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995025-15
Datum uitspraak: 08 december 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 november 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2015. Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in het kalenderjaar 2014 te [woonplaats] , [gemeente] ,, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk op een bedrijf gelegen aan de [adres] gemiddeld gedurende het jaar 2014 7095, in elk geval een groter aantal varkens, heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Verdachte exploiteert een varkenshouderij op het adres [adres] te [postcode] [woonplaats] , [gemeente] . Op 12 december 2014 heeft op het bedrijf een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit [hierna NVWA] plaatsgevonden. Door telling is vastgesteld dat er 7596 vleesvarkens op het bedrijf aanwezig waren. [2] Uit de door de NVWA opgestelde veesaldoregistratie 2014, blijkt dat er in 2014 gemiddeld 7095 dieren zijn gehouden van diercategorie 411. Daarvoor zijn 7095 varkensrechten noodzakelijk. Op het bedrijf van verdachte rustte echter 3476 varkensrechten. Hieruit volgt dat verdachte het op haar bedrijf rustende varkensrecht met 3619 eenheden heeft overschreden. [3]
Door verdachte zijn de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet betwist. [4] De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat zij uit overmacht heeft gehandeld. Op dit verweer zal de rechtbank bij de motivering van de strafbaarheid van verdachte in dit vonnis ingaan.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte in het kalenderjaar 2014 te [woonplaats] , [gemeente] , opzettelijk op een bedrijf gelegen aan de [adres] gemiddeld gedurende het jaar 2014 een groter aantal varkens heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het ten laste gelegde niet kan worden verweten en dat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte door de invoering van de Wet herstructurering varkenshouderij in een overmachtsituatie is komen te verkeren waardoor zij niet anders heeft kunnen handelen dan zij heeft gedaan. De verdediging heeft verwezen naar het vonnis van de economische politierechter in de Rechtbank Breda van 1 december 2003 dat zag op soortgelijke feiten gepleegd in de jaren 2000 en 2001. De verdediging heeft er op gewezen dat de correctie via het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij niet sluitend is en dat het vonnis van de economische politierechter voornoemd een buitenwettelijke voorziening is voor een niet onder het Besluit vallend geval. Uit de omstandigheden dat tegen het vonnis van 1 december 2003 door het openbaar Ministerie geen hoger beroep is ingesteld en dat controles na dat vonnis niet geleid hebben tot strafrechtelijke vervolging kon en mocht verdachte afleiden dat zij beschikte over voldoende varkensrechten.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij de varkensrechten van ondernemers die onder het Besluit vielen zonder enige betaling werden verhoogd. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte niet in aanmerking kwam voor toepassing van de hardheidsregeling als bedoeld in dat Besluit, omdat zij niet beschikte over daarvoor noodzakelijke niet-benutte mestproductierechten. De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging, nu in artikel 10 van het Besluit de mogelijkheid van verkrijging van (een verhoging van de) varkensrechten is gerelateerd aan een niet-benut deel van het mestproductierecht. Hieruit volgt dat de hardheidsregeling niet van toepassing is op verdachte.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen voorts het hiernavolgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 november 2001 (LJN
AD5493, NJ 2002/469) aangegeven niet uitgesloten te achten dat de maatregelen in het kader van de herstructurering van de varkenshouderij voor individuele varkenshouders “in verband met bijzondere, niet voor alle varkenshouders geldende feiten en omstandigheden een ‘individual and excessive burden’ vormen en dat de desbetreffende bepalingen van de Wet herstructurering varkenshouderij om die reden voor hen buiten toepassing moeten worden gelaten.”
De Staatssecretaris van Landbouw heeft aan de Tweede Kamer zijn brief met datum 18 oktober 2002 doen toekomen, waarin het gaat over resterende hardheidsgevallen die het gevolg zijn van de berekeningswijze van het varkensrecht overeenkomstig de Wet herstructurering varkenshouderij. In die brief komt de volgende passage voor:

Voor de betrokken varkenshouders is het waarschijnlijk aantrekkelijker om te bezien of het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001 in de zaak van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders c.s. tegen de Staat met betrekking tot de Whv voor hen aanknopingspunten biedt. Blijkens dat arrest kan een individuele varkenshouder aanspraak maken op financiële compensatie als hij door de berekeningswijze van zijn varkensrecht in vergelijking met andere varkenshouders een individuele en buitensporige last («individual and excessive burden») te dragen heeft gekregen. Bij gebreke van een adequate compensatie kan de overheid gehouden zijn de Whv ten aanzien van de betrokken varkenshouder buiten toepassing te laten. De civiele rechter is bij uitstek aangewezen om hierover een oordeel te vellen.”
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er buiten de Wet herstructurering varkenshouderij en het Besluit hardheidsgevallen niet een mogelijkheid is om meer varkensrechten te verkrijgen, anders dan door deze te kopen of te leasen, alsmede dat een individuele varkenshouder zich tot de civiele rechter dient te wenden indien hij in vergelijking met andere varkenshouders een individuele en buitensporige last te dragen heeft gekregen, ter verkrijging van compensatie. Voor het standpunt dat het vonnis van de economische politierechter kan worden aangemerkt als een buitenwettelijke vorm van verkrijgen van varkensrechten heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden. De Rechtbank verwerpt dit verweer.
De economische politierechter heeft in haar vonnis van 1 december 2003, betrekking hebbend op de jaren 2000 en 2001, overwogen “dat bij verdachte sprake is geweest van een overmachtsituatie als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht”, nu verdachte niet onder het Besluit hardheidsgevallen viel, terwijl zij net voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet een aanzienlijke investering had gedaan in nieuwe varkensstallen met als doel bedrijfsuitbreiding en slechts beschikte over een beperkt aantal (1405) mestproduktierechten/ varkensrechten omdat er op het moment van het gereedkomen van de stallen voor verdachte geen mogelijkheid meer was om nieuwe varkensrechten te verwerven. De economische politierechter heeft verdachte toen terzake ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of de situatie die tot 2002 heeft geleid tot overmacht, te weten het niet meer kunnen verwerven van varkensrechten, ook in het jaar 2014 nog bestaat. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervan ook in 2014 sprake is. De verdediging heeft verder aangegeven dat verdachte, indien hij daartoe wordt verplicht, wel zal trachten varkensrechten te verkrijgen, maar dat het maar de vraag is of zulks wel zal lukken omdat de markt van varkensrechten volgens hem van beperkte omvang is.
De rechtbank merkt op dat verdachte blijkens het dossier – gerekend vanaf medio 1997 – eerst in 2014 is overgegaan tot het (middels leasing) verkrijgen van extra varkensrechten, samenhangend met een in 2014 als gevolg van nieuwe investeringen gerealiseerde verdere uitbreiding van het gemiddeld aantal aanwezige varkens. Nog daargelaten dat niet is gebleken van voorafgaand aan 2014 gedane pogingen om varkensrechten te verwerven, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank komen vaststaan dat in ieder geval in 2014 geen sprake meer is van de situatie die volgens de economische politierechter in haar vonnis van 1 december 2003 eerder tot overmacht heeft geleid.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat de NVWA bij brief van 31 oktober 2014 heeft medegedeeld dat naar zijn mening geen sprake meer is van een overmachtsituatie en dat er nog voldoende gelegenheid was om te proberen varkensrechten te verwerven voor 2014. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op overmacht
De rechtbank volgt niet het standpunt van de verdediging, dat de overschrijding al die jaren is gedoogd, waardoor daartegen nu niet meer kan worden opgetreden. Uit de brief van de NVWA van 31 oktober 2014 blijkt dat de situatie niet wordt gedoogd, nu geen sprake meer is van een overmachtsituatie.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
 een geldboete van € 60.000,-- waarvan € 40.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de omstandigheden van verdachte voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 24 november 2015 is gebleken.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het houden van meer varkens dan was toegestaan gelet het op het op het bedrijf rustende varkensrecht. De door verdachte geschonden norm, strekt tot beheersing van de mestproblematiek. Ook heeft de verdachte lagere kosten gehad dan varkensbedrijven die wel varkensrechten kochten of leasden om aan de regelgeving te voldoen, zodat verdachte een concurrentievoordeel heeft gehad. De rechtbank heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige plegen te worden opgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank een geldboete aan verdachte opleggen. De rechtbank zal deze geldboete voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, enerzijds om de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte een geldboete moet worden opgelegd van € 60.000,-- waarvan € 40.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten en
1, 19 en 76 van de Meststoffenwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 19 van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon [oud].
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 een
geldboete van € 60.000,--[zestigduizend euro]
Bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 40.000,-- niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 8 december 2015.
Mr. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van het Ministerie van Economische Zaken,
2.Het relaas van verbalisant Voets, pag. 8.
3.Het relaas van verbalisant Voets, pag. 12.
4.De verklaring van [eigenaar bedrijf] ter terechtzitting van 24 november 2015.