Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de akte houdende bewijsaanbod van [eiseres]
- het tussenvonnis van 4 maart 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2015.
2.De feiten
3.Het geschil
- Primair: voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen, aangeduid als PPP, niet op een rechtsgeldige wijze is geëindigd in oktober 2012 en derhalve nog bestond op 1 september 2014, met als rechtsgevolg dat de restantschuld uit hoofde van de kredietovereenkomst tussen partijen op 1 september 2014 volledig is komen te vervallen.
- Subsidiair: voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen, aangeduid als het PPP nietig is en gedaagde op grond daarvan te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 24.055,94 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening;
- alsmede veroordeling in de kosten van het geding en EUR 1.500,00 buitengerechtelijke kosten.
4.De beoordeling
“Het is de vraag of dit een overeenkomst tussen mevrouw én meneer [naam echtelieden] en Laser was. Ik betwist niet dat mevrouw contractant was”, aldus de raadsman van Laser. Namens Laser heeft de raadsman er op gewezen dat in het certificaat van het PPP te zien was wiens leven werd beschermd door het PPP, te weten het leven van de heer [naam overleden echtgenoot] en niet mevrouw [eiseres] . Het PPP was alleen bedoeld voor de risico’s die de heer [naam overleden echtgenoot] liep. Het is de rechtbank niet ontgaan dat het product PPP sterk tegen de kenmerken van (levens-) verzekering aan “schurkt”. De beoogde effecten voor de klant zijn hier dat ingeval de aanvrager [naam overleden echtgenoot] overlijdt, voor het (resterende) krediet een oplossing wordt aangeboden. Laser heeft wisselende stellingen ingenomen over de hiervoor gekozen juridische constructie. Ofwel
“worden de aflossingsafspraken uit de kredietovereenkomst overgenomen”(pnt 5 en 6 cva) , ofwel doet Laser
“afstand van de uitstaande kredietsom”(pnt 11 cva) als zogeheten kwijtscheldingsfaciliteit. Laser vermijdt het gebruik van termen die zouden kunnen worden begrepen in de zin van een verzekeringsovereenkomst. Zo wordt door Laser niet aangevoerd dat [eiseres] bij het PPP een overeenkomstige positie van “begunstigde” als bedoeld in art 7:965 BW inneemt. Uit het betrekken van [eiseres] bij deze overeenkomst leidt de rechtbank echter wel af dat het overlijden van de heer [naam overleden echtgenoot] tijdens de looptijd van het PPP tot gevolg heeft dat ook [eiseres] bevrijd is van de verplichting tot aflossing van het krediet. Uit het zijn van contractspartij leidt de rechtbank verder af dat ook [eiseres] als contractpartij diende in te stemmen met een eventuele opzegging. Door Laser is immers geen contractuele grondslag aangevoerd op grond waarvan wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] bevoegd was mede namens [eiseres] de overeenkomst van PPP op te zeggen.
Het protectieplan is in 2012 stopgezet, daar hebben we niet voor getekend. Ik ben daarom van mening dat dit niet rechtsgeldig is”.Laser heeft in dit verband bewijs aangeboden van het feit dat [eiseres] in 2012 zes keer zelf heeft gebeld naar Laser over de overeenkomsten en de geïncasseerde bedragen (pnt 26 cva). Nu uit deze al tamelijk vage stelling niet volgt dat het [eiseres] ook wetenschap had van de opzegging door wijlen haar man wordt dit bewijsaanbod bij gebrek aan belang gepasseerd.
oorspronkelijkebedrag van EUR 745,55. In oktober 2012 wordt EUR 928,06 afgeboekt. De drie hogere afboekingen zijn telkens gestorneerd, waarna door [naam echtelieden] (c.s.) tot drie keer toe het gebruikelijke bedrag van EUR 745,55 aan Laser werd overgeboekt. Na oktober 2012 heeft zich het gebruikelijke patroon hervat, met maandelijkse incasso’s van telkens rond EUR 755,-- ( dit alles afgezien van een eenmalige post van ongeveer EUR 445,-- wegens “maandrente op extra geld”). De rechtbank is van oordeel dat deze betalingsperikelen, welke uiteindelijk weer resulteerden in het gebruikelijke incassopatroon, niet voor [eiseres] zo duidelijk hadden moeten zijn geweest, dat dit een omstandigheid is op grond waarvan Laser had mogen vertrouwen dat aan wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] een toereikende volmacht was verstrekt mede om namens haar het PPP op te zeggen. De omstandigheid dat [eiseres] destijds mogelijk, net als haar man aangeeft, niet eens het bestaan van het PPP besefte maakt dit niet anders. Integendeel, de inhoud van de e-mail van wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] had Laser er toe moeten brengen nauwkeurig de contractuele verhoudingen te bestuderen. In dat geval had Laser niet volstaan met het sturen van een bevestiging van de opzegging
enkel geadresseerdaan de heer [naam overleden echtgenoot] (prod. 6 bij dagv.) waarvan de rechtbank slechts (gelet op de betwisting daarvan) veronderstellenderwijs er van uitgaat dat deze ook door de heer [naam overleden echtgenoot] is ontvangen. Gelet op het belang van deze PPP juist voor [eiseres] , het doel van de overeenkomst zijnde bescherming van haar vermogenspositie bij mogelijk overlijden van de andere contractspartner, lag, anders dan Laser stelt juist wél voor de hand om te onderzoeken of de opzegging daadwerkelijk ook uit naam van [eiseres] was gedaan en of zij die opzegging werkelijk eveneens wilde. Om dezelfde redenen gaat het beroep van Laser op grond van art. 3:35 BW niet op. Conclusie is dat voor wat betreft [eiseres] de overeenkomst van PPP niet op rechtsgeldige wijze door opzegging is geëindigd. Het bestaan van de door Laser nog gestelde periodieke betalingsoverzichten, waarop ook door [eiseres] te zien zou zijn geweest dat de beschermingsbijdrage eerst wel en na de opzegging niet langer apart in rekening zou zijn gebracht, maakt dit oordeel niet anders, nu op grond van de stellingen van Laser niet vast te stellen is of deze per post (ook) geadresseerd aan [eiseres] werden verzonden, of slechts per e-mail. Daarmee is niet vast te stellen dat [eiseres] deze ooit onder ogen heeft gekregen.
“Cliënte wist niet dat de premie niet meer werd betaald. Dan kun je er ook geen rekening mee houden”. Voorts is namens haar opnieuw gewezen op het feit dat de beëindiging (van het PPP) niet met [eiseres] zelf is gecommuniceerd, noch de door Laser gewijzigde incassowijze van de beschermingsbijdrage. De rechtbank begrijpt dit aldus dat volgens [eiseres] het Laser onder deze omstandigheden niet vrijstaat zich op deze contractuele bepaling te beroepen, omdat dit in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank is dit met [eiseres] op de door haar aangevoerde gronden eens, reden waarom ook dit verweer van Laser wordt verworpen.
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)