ECLI:NL:RBOBR:2015:7055

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
C/01/288320 HA ZA 15-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldige opzegging van kredietovereenkomst en gevolgen voor restschuld na overlijden van mede-contractant

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en de besloten vennootschap Laser Nederland B.V. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.D. Wind, vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst, aangeduid als het Prime Line Protectie Plan (PPP), niet rechtsgeldig was beëindigd in oktober 2012 en dat de restschuld van de kredietovereenkomst op 1 september 2014 volledig was komen te vervallen. De eiseres stelde dat de opzegging van het PPP door haar overleden echtgenoot niet rechtsgeldig was, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van deze opzegging en er geen adequate communicatie had plaatsgevonden door Laser.

De rechtbank oordeelde dat de opzegging van het PPP door de heer [naam overleden echtgenoot] niet rechtsgeldig was, omdat Laser niet had aangetoond dat de eiseres op de hoogte was van de opzegging en dat zij daarmee instemde. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst van PPP nog bestond op het moment van overlijden van de heer [naam overleden echtgenoot] en dat de restschuld van de eiseres uit hoofde van de kredietovereenkomst op 1 september 2014 volledig was komen te vervallen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres toe en veroordeelde Laser in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kredietgevers om zorgvuldigheid in acht te nemen bij het beëindigen van overeenkomsten, vooral in situaties waarin een van de contractanten is overleden. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet op de hoogte was van de beëindiging van het PPP en dat dit in strijd was met de zorgplicht van Laser jegens haar klanten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/288320 / HA ZA 15-23
Vonnis van 9 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.D. Wind te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LASER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. F.E.C. Koopman te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Laser genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte houdende bewijsaanbod van [eiseres]
  • het tussenvonnis van 4 maart 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en wijlen haar echtgenoot, verder te noemen de heer [naam overleden echtgenoot] , hebben op 14 september 2004 met Laser (mede handelende onder de naam Prime Line) een kredietovereenkomst gesloten onder nummer 1347897283. Op grond van deze kredietovereenkomst werd hen een doorlopend krediet verstrekt met een bestedingslimiet van EUR 50.000,00 met een variabele rente (prod. 2 bij dagv.).
2.2.
Naast de kredietovereenkomst werd een andere overeenkomst gesloten onder de naam Prime Line Protectie Plan (verder te noemen PPP), ter zake waarvan door [eiseres] en wijlen haar echtgenoot een door Laser verstrekt certificaat werd ondertekend (prod. 4 bij cva). Op dit certificaat staat onder meer vermeld:
Contractnummer : 1347897283
(…)
Client 1 Client 2
De heer [naam overleden echtgenoot] mevrouw [eiseres]
(…)
Beschermde risico(s) client 1:
Ziekte &WW & leven aanvrager
Beschermde krediettermijn: het bedrag dat uit hoofde van de kredietovereenkomst met bovengenoemd overeenkomstnummer tussen cliënt en PrimeLine maandelijks door cliënt aan Prime Line dient te worden betaald. De maandelijkse kosten voor PPP bedragen 0.53 % van het uitstaand saldo.
Hierbij machtigt ondergetekende PrimeLine om bovengenoemde kosten maandelijks gelijktijdig met de op grond van de kredietovereenkomst verschuldigde aflossingstermijn af te schrijven van zijn/haar (Post)bankrekeningnummer.
Client 1 verklaart:(……….)
(…….)
Ondertekende verklaart de van toepassing zijnde voorwaarden (versie : 0104) te hebben ontvangen.
(…)
Handtekening cliënt 1 Handtekening cliënt 2
2.3.
Op 1 september 2014 is de heer [naam overleden echtgenoot] overleden. [eiseres] heeft daarvan melding gemaakt aan Laser.
2.4.
Bij brief van 4 september 2014 heeft Laser aan [eiseres] bericht (prod. 4 bij dagv.):
(……)
Naar aanleiding van de melding van het overlijden van de heer [naam overleden echtgenoot] (…..)
(…..)
Als medecontractant blijft u aansprakelijk voor de aflossingsverplichtingen. Het uitstaand saldo op de rekening bedraagt op dit moment € 40.800,88.
(…..)
Tevens ontvangt op uw verzoek bijgaand de opzegging van het Privé Protectie Plan en een totaal rekeningoverzicht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair: voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen, aangeduid als PPP, niet op een rechtsgeldige wijze is geëindigd in oktober 2012 en derhalve nog bestond op 1 september 2014, met als rechtsgevolg dat de restantschuld uit hoofde van de kredietovereenkomst tussen partijen op 1 september 2014 volledig is komen te vervallen.
  • Subsidiair: voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen, aangeduid als het PPP nietig is en gedaagde op grond daarvan te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 24.055,94 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening;
  • alsmede veroordeling in de kosten van het geding en EUR 1.500,00 buitengerechtelijke kosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] het navolgende ten grondslag:
A. De vermeende beëindiging van het PPP in oktober 2012 is in strijd met de zorgplicht van Laser jegens haar klanten. Voor zover de heer [naam overleden echtgenoot] al werkelijk had geklaagd bij Laser over het feit dat hij niet wist dat hij tevens een verzekering was aangegaan en stukken daarvan had opgevraagd:
- is het geen adequate reactie van Laser om dan het PPP met onmiddellijke ingang te beëindigen,
- én (dat) te doen zonder de andere partij bij deze overeenkomst, mevrouw [eiseres] , daarvan te verwittigen.
[eiseres] heeft daarom recht op alle gevolgen die het PPP verbindt aan het overlijden van de heer [naam overleden echtgenoot] , te weten het vervallen van de restschuld van het krediet ad EUR 40.800,88 (waartegenover [eiseres] de premies vanaf oktober 2102 tot aan de overlijdensdag alsnog betaalt).
Het PPP voldoet aan alle kenmerken van een verzekeringsovereenkomst. Laser heeft geen vergunning van DNB voor het aanbieden en verkopen van verzekeringen, zodat:
- zij hiermee onrechtmatig handelde jegens [eiseres] en wijlen haar man;
- de overeenkomst nietig is, want tot stand gekomen in strijd met de Wet op het Financieel Toezicht.
3.3.
Laser heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd, en voert daartoe het volgende aan:
De heer [naam overleden echtgenoot] heeft in 2012 het PPP opgezegd namens beide contractanten, met welke opzegging Laser akkoord is gegaan.
Laser mocht er van uit gaan dat [eiseres] aan de heer [naam overleden echtgenoot] een toereikende volmacht had verleend. Er was geen reden om te onderzoeken of de opzegging daadwerkelijk ook uit naam van [eiseres] was gedaan en of zij die opzegging werkelijk eveneens wilde.
Als niet van een opzegging mede door [eiseres] kan worden uitgegaan, dan kon Laser aan de email van de heer [naam overleden echtgenoot] (de opzegging) en het uitblijven van een reactie op de bevestiging daarvan door Laser het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat beiden de voortzetting van het PPP niet wensten.
Ingevolge de algemene voorwaarden van het PPP eindigt deze van rechtswege indien twee opeenvolgende kostentermijnen niet worden voldaan, hetgeen het geval is.
Het PPP is geen verzekering in de zin van art. 7:925 BW
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal in deze zaak staat een email (prod.5 bij dagv.) welke de heer [naam overleden echtgenoot] op 19 oktober 2012 zou hebben gezonden aan Laser, met navolgende inhoud:
Ik wil een klacht indienen.
Wij zijn al vanaf 2004 bij Prime Line.
Nooit Problemen gehad, alleen het afgelopen jaar.
Het blijkt dat wij € 173 per maand moeten betalen voor een soort verzekering. Daar hebben we nooit voor getekend. Ook hebben wij het niet telefonisch laten doen.
(…..)
U haalt elke 1ste van de maand automatisch € 754,- van de rekening. De laatste maanden gaat er bij Prime Line steeds wat fout.
Dat blijkt het bedrag van die verzekering te zijn.
Wij willen dat u die meteen stop zet, want nogmaals wij hebben er nooit voor getekend.
Wij hebben hier met de heer [naam] telefonisch over gesproken.
[eiseres] heeft in twijfel getrokken of wijlen haar man inderdaad deze mail heeft verzonden aan Laser. Ter comparitie heeft zij verklaard dat deze mail, net als het antwoord dat Laser daarop zou hebben verzonden, geheel langs haar heen was gegaan. Haar man heeft daar nooit met haar over gesproken. De rechtbank is van oordeel dat de verzending van deze e-mail als vaststaand dient te worden aangenomen. Ten eerste past de inhoud daarvan bij de gebeurtenissen van die periode, omdat Laser, zoals zij verklaarde ter comparitie, in juni 2012 haar beleid veranderde en het bedrag van haar zogeheten “beschermingsbijdrage” direct en extra per maand ging incasseren, bovenop het bedrag van de maandelijkse krediettermijn (terwijl zij voorheen het bedrag van die beschermingsbijdrage eenvoudigweg maandelijks aan het uitstaand kredietsaldo toevoegde). Ten tweede sluit het gedrag van Laser, het kort daarna in haar boeken beëindigen van het PPP, aan op de strekking van die e-mail.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van de e-mail dat wijlen [naam overleden echtgenoot] de wens had de “verzekering”, waarmee in dit verband niet anders gedoeld kan zijn op het PPP, te beëindigen. Nu door [eiseres] niet is betwist dat een opzegging van het PPP vormvrij was, is hier in principe van een geldige opzegging sprake, door wijlen [naam overleden echtgenoot] .
4.3.
Partijen twisten over de vraag of een opzegging door wijlen [naam overleden echtgenoot] ook een geldige opzegging impliceert van [eiseres] . Ter comparitie kon Laser niet goed aangeven welke positie [eiseres] inneemt ter zake het PPP.
“Het is de vraag of dit een overeenkomst tussen mevrouw én meneer [naam echtelieden] en Laser was. Ik betwist niet dat mevrouw contractant was”, aldus de raadsman van Laser. Namens Laser heeft de raadsman er op gewezen dat in het certificaat van het PPP te zien was wiens leven werd beschermd door het PPP, te weten het leven van de heer [naam overleden echtgenoot] en niet mevrouw [eiseres] . Het PPP was alleen bedoeld voor de risico’s die de heer [naam overleden echtgenoot] liep. Het is de rechtbank niet ontgaan dat het product PPP sterk tegen de kenmerken van (levens-) verzekering aan “schurkt”. De beoogde effecten voor de klant zijn hier dat ingeval de aanvrager [naam overleden echtgenoot] overlijdt, voor het (resterende) krediet een oplossing wordt aangeboden. Laser heeft wisselende stellingen ingenomen over de hiervoor gekozen juridische constructie. Ofwel
“worden de aflossingsafspraken uit de kredietovereenkomst overgenomen”(pnt 5 en 6 cva) , ofwel doet Laser
“afstand van de uitstaande kredietsom”(pnt 11 cva) als zogeheten kwijtscheldingsfaciliteit. Laser vermijdt het gebruik van termen die zouden kunnen worden begrepen in de zin van een verzekeringsovereenkomst. Zo wordt door Laser niet aangevoerd dat [eiseres] bij het PPP een overeenkomstige positie van “begunstigde” als bedoeld in art 7:965 BW inneemt. Uit het betrekken van [eiseres] bij deze overeenkomst leidt de rechtbank echter wel af dat het overlijden van de heer [naam overleden echtgenoot] tijdens de looptijd van het PPP tot gevolg heeft dat ook [eiseres] bevrijd is van de verplichting tot aflossing van het krediet. Uit het zijn van contractspartij leidt de rechtbank verder af dat ook [eiseres] als contractpartij diende in te stemmen met een eventuele opzegging. Door Laser is immers geen contractuele grondslag aangevoerd op grond waarvan wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] bevoegd was mede namens [eiseres] de overeenkomst van PPP op te zeggen.
4.4.
Volgens Laser mocht zij er van uit gaan dat [eiseres] aan de heer [naam overleden echtgenoot] een toereikende volmacht had verleend om mede namens [eiseres] op te zeggen, en beroept zij zich op het bepaalde in art 3:61 BW. In dit kader stelt zij specifiek, zo begrijpt de rechtbank:
1. dat de heer [naam overleden echtgenoot] op 2 juli 2012 aan Laser heeft medegedeeld dat hij met zijn vrouw zou overleggen of zij het PPP wensten voort te zetten;
2. in de daarop gevolgde opzeggingsmail van 19 oktober 2012 van de heer [naam overleden echtgenoot] is de tekst in de wij-vorm geschreven;
3. dat [eiseres] voor het overlijden van haar man nooit heeft geklaagd over de opzegging;
4. dat zij zowel twee maanden voor de opzegging als na de opzegging geen enkele betaling meer heeft verricht voor het PPP.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:61 lid 2 BW kan, als een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegenover de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan. Uit de handelingen van Laser, het beëindigen van het PPP in haar boeken, blijkt dat Laser inderdaad erop heeft vertrouwd dat de opzegging geschiedde mede namens [eiseres] .
4.6.
Voor de vraag of Laser dat onder de gegeven omstandigheden ook redelijkerwijs mócht aannemen, zijn de feiten 1 en 2 niet dragend omdat dit geen gedragingen van [eiseres] betreffen maar van wijlen haar man. Voor wat betreft de omstandigheid dat [eiseres] voor het overlijden van haar man nooit heeft geklaagd over de opzegging stelt zij dat zij niet wist van opzegging van het PPP door wijlen haar man. Het betoog van Laser, dat uit de brief van [eiseres] van 19 september 2014 (prod. 7 bij dagv.) volgt dat [eiseres] de opzegging als zodanig erkent en daarvan op de hoogte was, wordt door de rechtbank verworpen. Bij brief van 4 september 2014 had Laser zelf immers de stukken over die opzegging in 2012 middels de mail van wijlen haar man, aan [eiseres] toegezonden, dus geen wonder dat [eiseres] daarna hier in de brief van 19 september aan refereert. Een stellige erkenning valt bepaald niet op te maken uit de woorden: “
Het protectieplan is in 2012 stopgezet, daar hebben we niet voor getekend. Ik ben daarom van mening dat dit niet rechtsgeldig is”.Laser heeft in dit verband bewijs aangeboden van het feit dat [eiseres] in 2012 zes keer zelf heeft gebeld naar Laser over de overeenkomsten en de geïncasseerde bedragen (pnt 26 cva). Nu uit deze al tamelijk vage stelling niet volgt dat het [eiseres] ook wetenschap had van de opzegging door wijlen haar man wordt dit bewijsaanbod bij gebrek aan belang gepasseerd.
4.7.
Het feit dat door [eiseres] geen betalingen meer zijn verricht voor het PPP ligt minder evident dan Laser doet voorkomen. Aanleiding voor dit alles was, zoals op te maken valt uit de mail van wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] en de uitleg van Laser ter comparitie, dat laatstgenoemde haar beleid veranderde voor wat betreft het in rekening brengen van haar “beschermingsbijdrage”; namelijk niet meer bij het totaalsaldo boeken maar maandelijks extra in rekening brengen. Uit de mail van wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] spreekt dat hij niet wist van een “verzekering” en dat hij al jaren ongeveer EUR 754,- (bedoeld zal zijn EUR 745,-) betaalt. Uit het door Laser in het geding gebrachte overzicht van betalingen (prod. 1 bij cva) blijkt dat in juni en juli 2012 een hoger bedrag van EUR 918,10 resp. EUR 1090,21 via automatische incasso bij [naam echtelieden] (c.s.) wordt afgeboekt, maar op 1 augustus 2012 weer het
oorspronkelijkebedrag van EUR 745,55. In oktober 2012 wordt EUR 928,06 afgeboekt. De drie hogere afboekingen zijn telkens gestorneerd, waarna door [naam echtelieden] (c.s.) tot drie keer toe het gebruikelijke bedrag van EUR 745,55 aan Laser werd overgeboekt. Na oktober 2012 heeft zich het gebruikelijke patroon hervat, met maandelijkse incasso’s van telkens rond EUR 755,-- ( dit alles afgezien van een eenmalige post van ongeveer EUR 445,-- wegens “maandrente op extra geld”). De rechtbank is van oordeel dat deze betalingsperikelen, welke uiteindelijk weer resulteerden in het gebruikelijke incassopatroon, niet voor [eiseres] zo duidelijk hadden moeten zijn geweest, dat dit een omstandigheid is op grond waarvan Laser had mogen vertrouwen dat aan wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] een toereikende volmacht was verstrekt mede om namens haar het PPP op te zeggen. De omstandigheid dat [eiseres] destijds mogelijk, net als haar man aangeeft, niet eens het bestaan van het PPP besefte maakt dit niet anders. Integendeel, de inhoud van de e-mail van wijlen de heer [naam overleden echtgenoot] had Laser er toe moeten brengen nauwkeurig de contractuele verhoudingen te bestuderen. In dat geval had Laser niet volstaan met het sturen van een bevestiging van de opzegging
enkel geadresseerdaan de heer [naam overleden echtgenoot] (prod. 6 bij dagv.) waarvan de rechtbank slechts (gelet op de betwisting daarvan) veronderstellenderwijs er van uitgaat dat deze ook door de heer [naam overleden echtgenoot] is ontvangen. Gelet op het belang van deze PPP juist voor [eiseres] , het doel van de overeenkomst zijnde bescherming van haar vermogenspositie bij mogelijk overlijden van de andere contractspartner, lag, anders dan Laser stelt juist wél voor de hand om te onderzoeken of de opzegging daadwerkelijk ook uit naam van [eiseres] was gedaan en of zij die opzegging werkelijk eveneens wilde. Om dezelfde redenen gaat het beroep van Laser op grond van art. 3:35 BW niet op. Conclusie is dat voor wat betreft [eiseres] de overeenkomst van PPP niet op rechtsgeldige wijze door opzegging is geëindigd. Het bestaan van de door Laser nog gestelde periodieke betalingsoverzichten, waarop ook door [eiseres] te zien zou zijn geweest dat de beschermingsbijdrage eerst wel en na de opzegging niet langer apart in rekening zou zijn gebracht, maakt dit oordeel niet anders, nu op grond van de stellingen van Laser niet vast te stellen is of deze per post (ook) geadresseerd aan [eiseres] werden verzonden, of slechts per e-mail. Daarmee is niet vast te stellen dat [eiseres] deze ooit onder ogen heeft gekregen.
4.8.
Laser heeft aangevoerd dat ingevolge de algemene voorwaarden van het PPP, deze van rechtswege eindigt indien twee opeenvolgende termijnen niet worden voldaan, hetgeen het geval is. [eiseres] heeft niet betwist dat de toepasselijke algemene voorwaarden deze bepaling bevatten. Ter comparitie is evenwel namens haar, in reactie op de verwijzing naar deze contractuele bepaling aangevoerd:
“Cliënte wist niet dat de premie niet meer werd betaald. Dan kun je er ook geen rekening mee houden”. Voorts is namens haar opnieuw gewezen op het feit dat de beëindiging (van het PPP) niet met [eiseres] zelf is gecommuniceerd, noch de door Laser gewijzigde incassowijze van de beschermingsbijdrage. De rechtbank begrijpt dit aldus dat volgens [eiseres] het Laser onder deze omstandigheden niet vrijstaat zich op deze contractuele bepaling te beroepen, omdat dit in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank is dit met [eiseres] op de door haar aangevoerde gronden eens, reden waarom ook dit verweer van Laser wordt verworpen.
4.9.
Gelet op de strekking van de overeenkomst van PPP betekent dit dat de primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, aangezien:
- de overeenkomst van PPP tussen Laser en [eiseres] niet op rechtsgeldige wijze is geeindigd;
- deze overeenkomst tot doel heeft dat, ingeval van overlijden van de aanvrager, de restantschuld per datum van overlijden (zijnde EUR 40.800,88) volledig komt te vervallen. [eiseres] heeft bij deze verklaring voor recht naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende belang.
4.10.
Voor uitvoerbaarheid bij voorraad is, gezien de aard van de toegewezen vordering, geen plaats. De subsidiaire vordering behoeft geen bespreking meer.
4.11.
Voor wat betreft de wijze waarop de betrekkingen tussen [eiseres] en Laser verder dienen te worden afgewikkeld, heeft [eiseres] verwezen naar haar prod. 10 bij dagvaarding. Zij gaat er van uit dat zij de “premies” ad EUR 173,00 per maand vanaf 1 oktober 2012 tot 1 september 2014 alsnog aan Laser zal voldoen. Laser heeft er evenwel op gewezen dat de verschuldigde beschermingsbijdrage van het PPP dient de worden berekend naar een percentage van 0,53% van het uitstaand kredietbedrag (pnt 6 en 7 cva). De rechtbank zal op dit punt echter niet beslissen, aangezien door Laser geen (voorwaardelijke) vordering in reconventie werd ingesteld en bovendien de benodigde gegevens voor de eventuele berekening ontbreken.
4.12.
De vordering van [eiseres] tot betaling van EUR 1.500,00 wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu ten aanzien van de grondslag voor de verschuldigdheid daarvan door [eiseres] niets is aangevoerd.
4.13.
Laser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van de hoogte van de restantschuld op 1 september 2014 begroot op:
- dagvaarding € 104,80
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.768,80
Dit deel van de beslissing zal als verzocht uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht:
- dat de overeenkomst van partijen, aangeduid als het PPP, niet op een rechtsgeldige wijze is geëindigd in oktober 2012 en (derhalve) nog bestond op 1 september 2014;
- dat de restantschuld van [eiseres] uit hoofde van de (in dit vonnis aangeduide) kredietovereenkomst tussen partijen op 1 september 2014 volledig is komen te vervallen.
5.2.
veroordeelt Laser in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.768,80,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.