ECLI:NL:RBOBR:2015:718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
14_2992
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor lichtmasten bij tennispark in Vught

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt de omgevingsvergunning voor de plaatsing van lichtmasten bij een tennispark in Vught besproken. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught, bij het verlenen van de vergunning is afgeweken van de VNG-richtlijnen. De rechtbank stelt dat de verweerder nader moet motiveren waarom de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, vooral gezien de nabijheid van woningen en de mogelijke geluidsoverlast van tennisspelers en toeschouwers. De rechtbank wijst erop dat het akoestische rapport dat door de verweerder is overgelegd, niet voldoende is omdat het belangrijke geluidsbronnen, zoals het stemgeluid van spelers en bezoekers, niet in de beoordeling heeft meegenomen. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen en stelt een termijn van vier weken in om dit te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn beslist.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/2992
SHE 14/2928
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2015 in de zaak tussen
1. [eisers 1],te [woonplaats], eisers 1
(gemachtigde: mr. P.W.G.M. Christophe),
2. [eiser 2],te [woonplaats], eiser 2
(gemachtigde: mr drs. J.M. Stedelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught, verweerder

(gemachtigde: R.P. Randewijk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Tennisvereniging Woburnpark, te Vught (verder: de tennisvereniging), gemachtigde: mr. T.H.G. Paffen.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de tennisvereniging een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van zes lichtmasten met een hoogte van tien meter op het perceel plaatselijk bekend Eikenlaan 18 te Vught.
Bij besluit van 24 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers 1 en eiser 2 ongegrond verklaard.
Eisers 1 en eiser 2 (hierna gezamenlijk te noemen: eisers) hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/2992, dat van eiser 2 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/2928.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015. Eisers 1 zijn deels verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De tennisverenging heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
De tennisvereniging heeft een sportterrein met zes tennisbanen en een clubhuis in gebruik aan het perceel plaatselijk bekend Eikenlaan 18 te Vught (verder: het tennispark). Het tennispark ligt direct aan de spoorlijn Tilburg ’s-Hertogenbosch. Eisers 1 wonen deels aan de [straatnaam], aan de overzijde van het spoor en deels aan de Eikenlaan. De percelen van eisers 1 en eiser 2 aan de Eikenlaan grenzen direct aan het tennispark.
1.3
Op 13 maart 2014 heeft de tennisvereniging een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de oprichting van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van drie tennisbanen. Bij de aanvraag heeft de derde-partij een lichtberekeningsonderzoek gevoegd van A. Hak Zuid B.V.
2. In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.1, eerste lid onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 2.12, eerste lid onder a sub 2, van de Wabo. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke bezwarencommissie.
3. De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat alle eisers vanuit hun woning zicht hebben op de lichtmasten, als deze worden gerealiseerd. De rechtbank dat alle eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het bestreden besluit.
4.1
Eisers 1 stellen dat verweerder niet bevoegd is om vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2,12, eerste lid, onder a sub 2, van de Wabo. Zij zijn van mening dat lichtmasten een aparte status hebben in het bestemmingsplan en niet zonder meer als bouwwerk geen gebouw zijnde zijn aan te merken.
4.2
De rechtbank merkt de lichtmasten aan als bouwwerken, geen gebouw zijnde, als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (verder: Bor). Voor de invulling van dit begrip in het Bor is de definitie in het bestemmingsplan niet relevant. Overigens maakt de enkele omstandigheid dat lichtmasten bij het tennispark specifiek zijn aangeduid in het bestemmingsplan niet dat lichtmasten geen bouwwerken zijn zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan. De lichtmasten zijn niet hoger dan tien meter en hebben geen oppervlakte van meer dan 50 m2. Daarom wordt voldaan aan artikel 4, bijlage II van het Bor. Verweerder heeft daarom de bevoegdheid om vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 2, van de Wabo.
5.1
Eisers wijzen allen op een uitspraak van de Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State (verder: de Afdeling geschillen) uit 1993 waarin een milieuvergunning voor het plaatsen van vier lichtmasten van elk 15 meter hoog is vernietigd.
5.2
Verweerder heeft geen waarde aan deze uitspraak gehecht omdat deze uitspraak gedateerd is. Inmiddels gelden andere regels, aldus verweerder.
5.3
De rechtbank hecht aan de uitspraak van de Afdeling geschillen niet die waarde die eisers eraan hechten. In de eerste plaats is in deze zaak sprake van een ander toetsingskader. Bij verlening van de betreffende milieuvergunning gold destijds als toetsingskader de te beschermen milieubelangen. Ook de wijze van toetsing door de rechter is anders. De Afdeling geschillen pleegde omstreeks 1993 de rechtmatigheid van milieuvergunningen volledig te toetsen. De omgevingsvergunning kan thans slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar toetst de bestuursrechter of de omgevingsvergunning al dan niet is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening, de daaropvolgende belangenafweging leent zich evenwel enkel voor een terughoudende (marginale) toetsing door de bestuursrechter. Hierbij moet de rechter zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, zulks onder verwijzing naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:40. Verder hebben na 1993 diverse ingrijpende wijzigingen plaatsgevonden in milieu- en bouwregelgeving. Zo gelden ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) andere normen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van geluidbelasting dan de richtwaarden die in 1993 golden. Tot slot verschillen de beide aanvragen wat betreft de hoogte van en het aantal lichtmasten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de uitspraak uit 1993 te betrekken bij de beoordeling of de lichtmasten wel of niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn.
6.1
Eisers verwijzen naar de plantoelichting van het in 2010 onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Villapark/Loonsebaan’, waarin de planwetgever de lichtmasten als planologisch ongewenst beoordeelt - dit in tegenstelling bij een andere locatie bij Wolfsbosch - waaruit eenduidig blijkt dat het planologisch niet gewenst is ter plaatse van het tennispark van Woburn lichtmasten toe te staan.
6.2
Verweerder stelt zich dienaangaande op het standpunt dat de destijds in 2008 gevoerde belangenafweging anders is uitgevallen. Het betreffende bestemmingsplan was niet bedoeld om veel veranderingen mogelijk te maken. Verder is verweerder van mening dat het hem vrij staat op een later moment een ander standpunt in te nemen. In het verweerschrift heeft verweerder in dit verband nog verwezen naar het deskundigenrapport van de tennisvereniging.
6.3
In de reactie van verweerder destijds op de zienswijzen in het ontwerpbestemmingsplan staat het volgende vermeld: “Omdat tennispark en woningen zo dicht bij elkaar liggen is een planologisch ongewenste situatie ontstaan. De hinderwetvergunning die voorheen voor het plaatsen van lichtmasten noodzakelijk was, is vervangen door een melding in het kader van de Wet milieubeheer. Aan verlichting worden niettemin eisen gesteld. De verlichting kan voor omwonenden hinderlijk zijn door directe lichtinstraling in de woning of door indirecte verlichting. Er zijn technische mogelijkheden om hinder te voorkomen. Voor het objectief vaststellen van lichthinder is momenteel geen standaardmethodiek beschikbaar, zodat dit niet kan worden getoetst aan een norm. (…) Het college van B en W is van mening dat er redenen zijn om de tennisparken Wolfsbosch en Woburn wat betreft het toestaan van lichtmasten op eigen terrein verschillend te behandelen (…) Woburn ligt midden in een woongebied en langs een spoorweg. (…) Bij Woburn is van overeenstemming tussen tennisvereniging en omwonenden niet gebleken. Daarmee staat voor het college van B en W vast dat tot nu toe de planologisch ongewenste situatie niet door afspraken is opgelost.”
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan de enkele opmerking dat sprake is van een behoudend bestemmingsplan verweerder niet baten. Verweerder miskent daarmee dat in de bestemmingsplanprocedure een bewuste afweging lijkt te zijn gemaakt om lichtmasten op het tennispark niet toe te staan. Uit oogpunt van een bestendig beleid geeft het geen pas om bij iedere gemeenteraadsverkiezingen terug te komen op besluiten van de voorgaande politieke constellatie. Het ligt dus op de weg van verweerder goed en uitdrukkelijk te motiveren waarom thans tot een andere belangenafweging wordt gekomen.
Uit de hierboven geciteerde reactie van verweerder op de zienswijzen in het ontwerpbestemmingsplan leidt de rechtbank af dat lichthinder de voornaamste reden was om geen lichtmasten op het tennispark toe te staan. Ter zitting heeft verweerder dienaangaande gewezen op de omstandigheid dat thans uit een deskundigenrapport blijkt dat geen sprake is van een onaanvaardbare lichthinder. Daarom heeft verweerder in het door de tennisvereniging overgelegde deskundigenrapport aanleiding kunnen zien om de eerder genomen beslissing in de bestemmingsplanprocedure te heroverwegen. Anders dan eisers ziet de rechtbank hier geen rol weggelegd voor de gemeenteraad, nu immers instemming van de gemeenteraad bij een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 2, van de Wabo niet is vereist. Deze beroepsgrond faalt.
7.1
Eisers wijzen op de richtlijnen van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, respectievelijk de VNG Handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de VNG-richtlijnen) waarin wordt gesteld dat bij een veldsportcomplex met verlichting een afstand van 50 meter tot gevoelige bestemmingen moet worden aangehouden. Voor dertien woningen is de afstand korter dan 50 meter, voor vier woningen zelfs korter dan 30 meter. Zij merken hun omgeving aan als een rustige woonwijk en vrezen door de komst van de lichtmasten een aantasting van hun goede woon- en leefklimaat. Dit wordt volgens eisers ten onrechte door verweerder als ondergeschikt bestempeld.
7.2
Verweerder merkt het gebied aan als ‘gemengd gebied’ in geval waarvan op basis van de VNG-richtlijnen voor een veldsportcomplex met verlichting een afstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen kan worden aangehouden.
7.3
De reden waarom in de VNG-richtlijnen een afstand van 50 meter wordt geadviseerd tussen een veldsportcomplex met verlichting en gevoelige bestemmingen in een woonwijk respectievelijk een afstand van 30 meter in ‘gemengd gebied’, is gelegen in de geluidsbelasting vanwege een veldsportcomplex. Een ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-richtlijnen omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Naast een aantal gebieden, behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Een ‘rustige woonwijk’ wordt ni de VNG-richtlijnen omschreven als een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
7.4
Zowel de woningen aan de [straatnaam] als de (achterzijde van) de woningen aan de Eikenlaan liggen direct of op zeer korte afstand van de spoorlijn Tilburg-
’s-Hertogenbosch. Deze spoorlijn behoort tot de hoofdinfrastructuur. Ter plaatse is geen sprake van een noemenswaardige functiescheiding. Het tennispark is bovendien een andere functie dan de woonwijk. De rechtbank is van oordeel dat, ook al liggen aan de Eikenlaan en aan de [straatnaam] overigens alleen maar woningen, verweerder niettemin het gebied heeft kunnen aanmerken als ‘gemengd gebied’.
7.5
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat zich binnen de richtafstand van 30 meter wel degelijk een gevoelige bestemming ligt, namelijk een woning. Ofschoon deze woning niet toebehoort aan één van de eisers, neemt zulks niet weg dat verweerder daarmee afwijkt van de VNG-richtlijnen. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding dit aspect buiten beschouwing te laten vanwege het relativiteitsvereiste, nu eisers in de onmiddellijke nabijheid van deze woning wonen en dezelfde belangen hebben als de eigenaar van de betreffende woning.
7.6
Onder deze omstandigheden moet verweerder nader motiveren waarom een veldsportcomplex met verlichting op een kortere afstand dan geadviseerd in de VNG-richtlijnen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en kan verweerder niet volstaan met een verwijzing naar de VNG-richtlijnen. In het bestreden besluit heeft verweerder dit onvoldoende onderkend en heeft verweerder volstaan met een belangenafweging. Om belangen te kunnen afwegen, dienen deze belangen echter eerst voldoende in kaart te zijn gebracht. Uit het bestreden besluit, waarin wordt volstaan met een verwijzing naar het advies van de gemeentelijke bezwaarcommissie blijkt niet dat dit op alle onderdelen is gebeurd. Weliswaar stelt de bezwaarcommissie in haar advies dat door het gebruik van het tennispark in de avonduren ertoe zal leiden dat eisers vaker geluidsoverlast zullen hebben, niet inzichtelijk wordt hoeveel deze geluidsoverlast zal bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op deze wijze niet worden vastgesteld of de ontwikkeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat er aanleiding bestond om het gebruik van tennisbanen met lichtmasten in te perken. Deze beroepsgrond slaagt.
8.1
Eisers voeren tegen het bestreden besluit verder aan dat - op basis van eigen waarnemingen - de volgende soorten voorkomen in het gebied: de vleermuis, de bosuil, de groene specht, de grote bonte specht, de bonte vliegenvanger en de eekhoorn. De bescherming voor vleermuizen geldt voor hun verblijfplaatsen, de vliegroutes en foerageerplaatsen. Eisers wijzen erop dat de initiatiefnemer een onderzoek dient te verrichten op basis van de Flora- en faunawet.
8.2
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat nadelige effecten voor aanwezige vogelsoorten niet zijn te verwachten gelet op de bestaande situatie met een tennispark, een woonwijk en een spoorlijn. Ook zijn er voldoende alternatieven voor de vogels. In het verweerschrift heeft verweerder een onderzoek overgelegd naar de effecten van de lichtmasten voor vleermuizen waarin wordt geconcludeerd dat de lichtmasten geen negatieve invloed zullen hebben op de lokale populaties van vleermuizen.
8.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010 BN3690, komen de vragen of voor de uitvoering van een bouwplan ontheffingen of vrijstellingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet en zo ja, of deze ontheffingen of vrijstellingen kunnen worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. De omgevingsvergunning kan alleen dan niet worden verleend indien en voor zover op voorhand in redelijkheid had moeten worden ingezien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
8.4
Gelet op het door verweerder overgelegde rapport bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand in redelijkheid had moeten worden ingezien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. Eisers hebben een dergelijk rapport niet overgelegd. Weliswaar heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar overige vogelsoorten, daar staat tegenover dat eisers op geen enkele wijze onderbouwd hebben dat de lichtmasten een negatieve invloed zullen hebben op deze vogelsoorten, dan wel op andere diersoorten. Verweerder heeft hierbij de plaatselijke situatie kunnen betrekken. Niet valt in te zien dat deze dieren op dit moment reeds geen hinder ondervinden van de bestaande woningen en straatverlichting en dat bij plaatsing van de lichtmasten de populaties wel onder druk komen te staan. Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Eisers vrezen lichthinder van de lichtmasten. Eiser 2 vreest vooral in de wintermaanden - wanneer de bladeren in de bomen achter de woning het licht niet meer tegen kunnen houden - overlast te ondervinden van de lichtmasten. Ten onrechte zijn aan het gebruik van de lichtmasten geen verdergaande voorschriften verbonden.
9.2
Verweerder stelt, onder verwijzing naar het deskundigenrapport c.q. lichtberekeningsonderzoek van A. Hak Zuid B.V. dat door de tennisvereniging bij de aanvraag is overgelegd, dat geen sprake is van een onevenredige lichthinder.
9.3
De rechtbank stelt vast dat eisers de uitkomsten van het deskundigenonderzoek niet hebben bestreden en ziet verder ook geen aanleiding aan deze uitkomsten te twijfelen. Verweerder heeft zich op basis van dit onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare lichthinder. Voorts heeft verweerder in de verder niet onderbouwde grieven van eisers geen aanleiding hoeven zien om in het bestreden besluit uit oogpunt van beperking van lichthinder, verdergaande voorschriften te stellen dan in artikel 3.148 van het Abm. Deze beroepsgrond faalt.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 7.4 tot en met 7.6 is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
11.1
De rechtbank ziet eerst aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Bij zijn verweerschrift heeft verweerder nog een akoestisch rapport van Ecoconsultancy overgelegd waarin, kort samengevat, wordt geconcludeerd dat het tennispark na plaatsing van de lichtmasten kan voldoen aan het Abm.
11.2
Eisers 1 hebben hier nog op gereageerd en aangegeven dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de geluiden van spelers alsmede komende en vertrekkende auto’s van leden alsmede geluiden van mensen op of naast de tennisbaan die napraten of naborrelen na een partij tennis. Ook stellen zij dat in het rapport op verkeerde wijze rekening wordt gehouden met de tractor die de tennisbanen op gezette tijden veegt.
11.3
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid van het Abm blijven bij het bepalen van de geluidsniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting (tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein) en het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwing. Ingevolge het derde lid blijft bij bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax) het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden, buiten beschouwing alsmede het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten.
11.4
De rechtbank is van oordeel dat ingevolge artikel 2.18 van het Abm het stemgeluid van tennisspelers, toeschouwers, alsmede het piekgeluid bij het tennisgeluid zelf en bijvoorbeeld het geluid van een dichtslaande autodeur en tot slot het geluid van mensen die buiten nagenieten van een wedstrijd onder het genot van een drankje, buiten beschouwing moet worden gelaten. Deze geluiden zijn niet meegenomen in het door verweerder overgelegde rapport van Econsultancy. Ter beantwoording van de vraag of vanwege het uitbreiden van de activiteiten van de tennisvereniging planologisch aanvaardbaar is, moet de volledige geluidsbelasting van het tennispark worden bepaald, dus inclusief de geluiden die op basis van artikel 2.18 van het Abm buiten beschouwing worden gelaten. Pas dan kan een goede belangenafweging plaatsvinden. In het rapport van Ecoconsultancy ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
12. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen en de afwijking van de VNG richtlijnen nader te motiveren. Dit heeft uitsluitend betrekking op het aspect geluid omdat dit aspect doorslaggevend is. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende doen:
 Verweerder zal moeten onderzoeken wat de volledige geluidsbelasting is van het tennispark, inclusief de geluiden die worden genoemd in artikel 2.18 van het Abm.
 Vervolgens zal verweerder een nieuwe volledige afweging moeten maken tussen de belangen van omwonenden en de belangen van de tennisvereniging.
 Verweerder zal verder, indien hij dit in kader van de belangenafweging noodzakelijk acht, voorschriften moeten verbinden ter beperking van de geluidsbelasting dan wel het gebruik of de openingstijden van het tennispark en/of de kantine bij het tennispark. Het verdient aanbeveling om dit te doen in overleg met de tennisvereniging én eisers en andere omwonenden.
 Herstel kan uitsluitend plaatsvinden met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder kennelijk al de beschikking heeft over een vervolgonderzoek van Econsultancy.
14. Verweerder heeft ter zitting reeds aangegeven gebruik te willen maken van de gelegenheid, als deze wordt geboden. De rechtbank zal eisers en de tennisvereniging in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). Ter informatie van partijen wijst de rechtbank er op dat hetgeen in deze uitspraak is overwogen in rechtsoverwegingen 3, 4.2, 5.3, 6.4, 7.4 tot en met 7.6 8.7 en 11.4 een bindende eindbeslissing bevat.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.