ECLI:NL:RBOBR:2015:7502

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
15_6548
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom met betrekking tot het verwijderen van bebouwing bij een hotel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de eigenaar van een hotel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, waarin hem werd opgedragen om binnen twee maanden bepaalde bijgebouwen aan de achterzijde van zijn hotel te verwijderen. Indien hij hier niet aan voldeed, zou een dwangsom van € 20.000,00 per week verbeurd worden, met een maximum van € 100.000,00.

De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom geschorst, omdat er onvoldoende zekerheid bestond dat verzoeker de gewraakte bebouwing kon verwijderen. Dit was mede te wijten aan een bepaling in de huurovereenkomst tussen verzoeker en de eigenaar van het pand, en een lopende civiele procedure tussen hen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute noodzaak was voor onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, aangezien de gewraakte bebouwing mogelijk gelegaliseerd kon worden door het indienen van een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de gewraakte bebouwing niet als hotelkamer mocht worden verhuurd en alleen gebruikt mocht worden voor berging en opslag van materialen voor het onderhoud van de tuin. Tevens werd verweerder opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 167,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan zonder dat er een rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 15/6548 PROCES-VERBAAL
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

te [woonplaats] ,
verzoeker,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel,

verweerder,
(gemachtigde: mr. P.M.H.M. Bakermans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te [woonplaats] .

Zitting hebben:

mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter;
mr. mr. H.J. van der Meiden, griffier.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker aangeschreven om binnen twee maanden na dagtekenig van het besluit de aangebouwde bijgebouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw [adres] te Verwijderen. Indien verzoeker niet tijdig aan de lastgeving voldoet wordt een dwangsom verbeurd van
€ 20.000,00 per week met een maximum van € 100.000,00.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 december 2015, waar verzoeker is verschenen vergezeld van zijn echtgenote [persoon 1] en bijgestaan door [persoon 2] . Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Derde-partij is verschenen in persoon.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
 schorst het besluit van 16 oktober 2015 tot en met zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
 treft de aanvullende voorziening dat de in het bestreden besluit gewraakte ruimten niet mogen worden verhuurd als hotelkamer en slechts mogen worden gebruikt ten behoeve van berging en opslag van materialen om de eigen tuin te onderhouden en als waskeuken en bijkeuken voor het hotel;
 draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 167,00 aan verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

1. De voorzieningen rechter gaat uit van de volgende feiten. Eiser exploiteert in het pand [adres] een hotel café. Het pand is in eigendom van Bavaria Vastgoed B.V. en wordt door eiser sinds 2000 gehuurd. Op 3 oktober 2013 is naar aanleiding van een verzoek om handhaving ter plaatse een controle gehouden. Er is geconstateerd dat een aantal aangebouwde bijgebouwen aanwezig is aan de achterzijde van het pand waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Deze worden in het controlerapport genoemd ‘waskeuken en bijkeuken’, ‘kamer verhuur 3’en kamer 2-1 verhuur tuinman’. (verder ‘de gewraakte bebouwing’). Op 28 mei 2014 is een last onder dwangsom opgelegd. Op 11 september 2014 heeft verweerder een invorderingsbeschikking gestuurd waarin is aangegeven dat de last onder dwangsom in zijn geheel is verbeurd. Bij besluit van 29 juni 2015 is een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een hotel buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet voldeed aan de Ministeriële regeling
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen het bestreden besluiten van 16 oktober 2015 wordt beoordeeld. De andere in deze zaak genoemde besluiten worden niet bij de beoordeling betrokken.
3. Aan de hand van de door verweerder overgelegde luchtfoto's en hetgeen verzoeker ter zitting over de gerealiseerde aanbouw heeft verklaard acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoeker de gewraakte bebouwing na het jaar 2000 zelf heeft laten bouwen. Het verbouwen van hetgeen waarvan eiser stelde dat deze ter plaatse bij aanvang van de huur reeds aanwezig was (schuttingen met golfplaten daken) tot de gewraakte bebouwing, is geen onderhoud maar is te kwalificeren als bouwen waarvoor een vergunning is vereist.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gewraakte bebouwing niet omgevingsvergunningvrij is. Omdat hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend is gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een last onder dwangsom enkel worden opgelegd aan de overtreder voor zover hij het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen. Hoewel de voorzieningenrechter vooralsnog niet onaannemelijk acht dat de eigenaar van het pand kan instemmen met afbraak van de gewraakte bebouwing, zodat verzoeker aan de lastgeving kan voldoen, bestaat er ten aanzien van dit punt onvoldoende zekerheid om hier bij de beoordeling van het geschil van uit te gaan. Weliswaar is verzoeker, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, door de eigenaar van het pand gedagvaard, waarbij is verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en waarbij gevorderd is om het gehuurde in de oorspronkelijk staat achter te laten, maar de uitkomst van deze procedure is nog niet bekend. Deze civiele procedure wordt binnenkort ter zitting behandeld. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat op grond van artikel 16 van de huurovereenkomst hetgeen door de huurder aan of in het gehuurde is aangebracht niet mag worden afgebroken en meegenomen. De voorzieningenrechter ziet op grond hiervan aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot en met zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter heeft bij zijn beslissing rekening gehouden met de belangen van partijen. Er bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen acute noodzaak tot onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit overwogen dat de gewraakte bebouwing kan worden gelegaliseerd wanneer een ontvankelijk aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend. De derde-partij heeft aangevoerd dat hij overlast ervaart van de tuinman van verzoeker die een deel van de gewraakte bebouwing gebruikt voor opslag van materiaal voor het onderhoud van verzoekers tuin achter de aanbouw. Ook bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit - het afbreken van de gewraakte bebouwing – kan niet worden voorkomen dat er opslag van tuinmateriaal plaatsvindt in de overige bijgebouwen en dat er onderhoud aan de tuin wordt gepleegd. Ook in verband hiermee bestaat er geen acute noodzaak tot onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit
6. Om overlast van ander gebruik van de gewraakte bebouwing te voorkomen, bepaalt de voorzieningenrechter de gewraakte bebouwing alleen mogen worden gebruikt voor de opslag van materiaal bestemd voor het onderhoud van de tuin en dat de kamers in de gewraakte bebouwing niet als hotelkamer mogen worden verhuurd. De waskeuken en bijkeuken voor het hotel mogen gedurende de termijn dat het bestreden besluit geschorst is ten behoeve van het hotel. De voorzieningenrechter wijst verzoeker er op dat wanneer verzoeker zich niet aan deze voorziening houdt, desgevraagd de schorsing van de last onder dwangsom kan worden opgeheven.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.