ECLI:NL:RBOBR:2015:889

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
C/01/283519 / FA RK 14-4865
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op verhuizing van ouder met kind; belangenafweging waarbij het belang van het kind doorslaggevend is

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over het hoofdverblijf van hun minderjarige kind. De vader verzocht de rechtbank om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te vestigen, omdat de moeder zonder zijn toestemming was verhuisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat de verhuizing van de moeder zonder overleg met de vader heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd bij de moeder woont en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij last heeft van de verhuizing. De moeder heeft professionele hulp ingeschakeld voor de minderjarige en zij functioneert goed op school. De rechtbank heeft ook gekeken naar de problematische omgangssituatie tussen de minderjarige en de vader, die sinds maart 2014 geen contact meer heeft gehad met zijn kind. De rechtbank concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om terug te verhuizen naar de vader, omdat dit de stabiliteit van haar huidige situatie zou ondermijnen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en benadrukt dat het aan de ouders is om ervoor te zorgen dat de minderjarige weer contact krijgt met haar vader op een verantwoorde manier. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door rechter E. Boersma, tevens kinderrechter, en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/283519 / FA RK 14-4865
Uitspraak : 13 februari 2015
Beschikking betreffende hoofdverblijf dan wel verhuizing in de zaak van

[verzoeker],

wonende te[woonplaats vader],
advocaat mr. J.J.J. Jansen,
tegen

[verweerster]

wonende te[woonplaats moeder]
advocaat mr. W. Uitterhoeve,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 3 september 2014;
- de correspondentie, waaronder met name de brief (met bijlagen) van mr. Uitterhoeve d.d. 8 januari 2015.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 januari 2015. Verschenen zijn partijen en hun advocaten en[naam] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
De feiten
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Middelburg van 14 september 2011 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 september 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen is de navolgende minderjarige geboren:
-[naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1].
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over voornoemde minderjarige.
De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
De vader en de moeder hebben op 6 augustus 2011 respectievelijk op 11 augustus 2011 een ouderschapsplan ondertekend. In dit plan staat onder meer het volgende:

Hoofdverblijfplaats

[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en zal op haar adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan.
Aan de moeder komt daarom het recht toe om kinderbijslag te innen.
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden.
[minderjarige] zal in de paspoorten van beide ouders worden bijgeschreven.
Bij beschikking van de rechtbank Middelburg van 14 september 2011 is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder vastgesteld.
Het verzoek en het verweer
De vader verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven:
  • primair te bepalen dat [minderjarige] hoofdverblijf bij vader zal hebben,
  • subsidiair de moeder te gelasten dat zij terugverhuist met [minderjarige] naar[woonplaats vader] dan wel naar een plaats binnen een straal van 10 km van[woonplaats vader] zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat de moeder in gebreke zal zijn hieraan te voldoen.
De vader stelt dat de moeder zonder voorafgaand overleg en zonder medeweten en toestemming van vader is verhuisd van[woonplaats vader] naar [woonplaats moeder]. Dit is in strijd met het ouderschapsplan. Het gevolg van de verhuizing is dat de vader geen omgang meer kan hebben omdat de bewindvoerder (schuldsanering) geen financiële middelen ter beschikking stelt voor het reizen. De beslissing te verhuizen is een belangrijke beslissing die door beide ouders genomen moet worden, dit vloeit voort uit het gezamenlijk gezag. Volgens de vader was er voor de moeder geen noodzaak om te verhuizen. Verder vindt de vader het niet aannemelijk dat de moeder de verhuizing in voldoende mate heeft doordacht en voorbereid. Ze heeft geen rekening gehouden met het belang van [minderjarige] om zoveel mogelijk in haar vertrouwde sociale omgeving te blijven en om contact met haar vader te hebben. Door de afstand wordt [minderjarige] belemmerd om contact met haar vader te hebben. De verhuizing van de moeder is uitsluitend ingegeven door haar wens te gaan samenwonen met haar huidige partner. De vader is bereid de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Een raadsonderzoek zou dan wel eerst geïndiceerd zijn.
Het effect op [minderjarige] van een terug verhuizing zal naar verwachting niet heel groot zijn, zij keert dan immers terug naar een haar bekende omgeving en naar vrienden, vriendinnen en familie. De vader kan geen contact meer krijgen met de moeder zodat hij al vanaf september/ oktober 2013 geen informatie meer over [minderjarige] krijgt. Hij wordt nergens bij betrokken, niet bij de schoolkeuze en niet bij bijvoorbeeld het GGZ-traject.
De moeder voert hiertegen verweer.
De moeder stelt dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] niet in haar belang is, het is volgens haar zelfs in strijd met haar zwaarwegende belangen. De moeder is al in mei
2014 met [minderjarige] verhuisd. De vader was vanaf die tijd op de hoogte van de verhuizing. De vader heeft pas in september 2014 zijn verzoek ingediend, waardoor hij [minderjarige] tot die tijd haar leventje in heeft laten richten in [woonplaats moeder]. De moeder is zich er niet van bewust geweest dat zij de vader om toestemming moest vragen voor een verhuizing. Op dat moment was er al geen omgang meer tussen [minderjarige] en haar vader. De moeder ging er mede om die reden van uit dat de vader geen gegronde bezwaren zou hebben tegen de verhuizing. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] dat zij omgang heeft met haar vader, dus een wijziging hoofdverblijf is niet aan de orde. Vanaf eind 2013 is de omgang tussen [minderjarige] en haar vader weer opgestart, maar dit is in maart 2014 geëscaleerd. De vader had [minderjarige] opgesloten in zijn woning. Nu wil [minderjarige] geen contact meer hebben met haar vader. De moeder heeft geprobeerd in april-mei 2014 begeleide omgang te regelen, maar de vader heeft aangegeven dat dit vanwege financiële omstandigheden niet haalbaar is. De moeder heeft in 's-Hertogenbosch hulpverlening voor [minderjarige] ingeschakeld en [minderjarige] is in
[woonplaats moeder] ook tot rust gekomen omdat zij niet bang hoeft te zijn haar vader tegen het lijf te lopen. Het gaat nu goed met [minderjarige], ook op school. De moeder heeft de verhuizing voorbereid, zij heeft voor werk voor zichzelf gezorgd en zorgvuldig een school voor [minderjarige] uitgekozen. De verhuizing is bespoedigd door de gebeurtenissen in maart 2014 met betrekking tot de omgang. [minderjarige] durfde vanaf dat moment niet meer naar school en alle deuren in huis moesten op slot. Ze voelde zich niet meer veilig in[woonplaats vader]. Ze wil zelfs niet op bezoek bij oude vriendinnetjes uit angst haar vader tegen te komen. De partner van de moeder kan vanwege zijn werk niet naar [geboortedatum 2]verhuizen.
Advies van de raad
De raad heeft ter zitting opgemerkt dat er tussen partijen al voor de verhuizing veel problemen waren. [minderjarige] blijkt een behoorlijk slim kind van elf jaar te zijn dat al veel last heeft van deze situatie. Hoewel het kwalijk is dat de moeder zonder toestemming is verhuisd, is de opvoedingssituatie bij moeder niet slecht te noemen. Het zou niet goed zijn voor [minderjarige] als zij terug moet verhuizen. Rust is belangrijk voor haar. Er moet worden gekeken of er contact met de vader kan zijn. Het ligt op de weg van de moeder om daarvoor het initiatief te nemen en eventueel voor begeleiding te zorgen. [minderjarige] heeft last van de strijd tussen haar ouders en er is al lang geen contact geweest. In dat geval is het niet in haar belang om haar hoofdverblijf te wijzigen.
De beoordeling
De rechtbank constateert dat sprake is van een geschil omtrent de gezagsuitoefening, waarover zij op basis van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek moet oordelen. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De verwijzing van de vader naar jurisprudentie waarin de uitkomst van het verhuisgeschil was dat het hoofdverblijf van de minderjarige werd gewijzigd vormt de basis van het verzoek van de vader met betrekking tot het hoofdverblijf. De enige reden waarom de vader vindt dat het hoofdverblijf bij hem zou moeten zijn is omdat de moeder verhuisd is zonder zijn medeweten en instemming. De rechtbank ziet hierin reden om eerst te beoordelen of de verhuizing van de moeder zou moeten worden terug gedraaid.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder op zichzelf genomen de vrijheid heeft om wijzigingen aan te brengen in haar persoonlijke omstandigheden. Deze vrijheid wordt evenwel beperkt door het feit dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen.
Bij de beoordeling van het recht op verhuizing spelen behalve de belangen van het kind ook de belangen van de andere betrokkenen een rol. Hierbij dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Onder deze omstandigheden vallen onder meer het contact tussen de minderjarige en de andere ouder. Zo moet er bijvoorbeeld gekeken worden naar de mogelijkheid van onverminderd contact, de continuïteit en de frequentie ervan en de extra kosten van het contact door de verhuizing.
In deze zaak is een belangrijke omstandigheid dat er sprake is van een problematische omgangssituatie. Sinds het incident eind maart 2014 heeft [minderjarige] haar vader niet meer gezien of gesproken. Deze situatie is reeds ontstaan vóór de verhuizing en lijkt deze zelfs te hebben bespoedigd. De verhuizing speelt derhalve op zich geen rol in de problematische omgang. Of de verhuizing belemmerend werkt voor het herstel van de omgang is in deze zaak niet duidelijk, nu partijen tot op heden geen concrete stappen hebben gezet in die richting. Dit maakt dat het voor de rechtbank niet mogelijk is om in te schatten wat de gevolgen van de verhuizing voor het contact tussen [minderjarige] en de vader zijn.
Andere bepalende omstandigheden kunnen zijn de noodzaak van de moeder om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de leeftijd van de minderjarige en de mate waarin de minderjarige geworteld is en/of was.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat de moeder de vader niet van te voren heeft ingelicht over de ophanden zijnde verhuizing, laat staan dat zij met hem heeft overlegd over de mogelijke gevolgen daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de moeder hiermee de gezagspositie van de vader ernstig heeft veronachtzaamd.
Inmiddels woont [minderjarige] al ruim negen maanden in 's-Hertogenbosch en is er geen aanwijzing dat zij last heeft van de verhuizing. De moeder heeft professionele hulp gezocht voor [minderjarige] bij de GGZ en [minderjarige] gaat naar school. Ze functioneert goed op school.
De rechtbank is op basis van bovenstaande omstandigheden en het advies van de raad ter zitting van oordeel dat, hoewel de moeder van te voren overleg had moet plegen met de vader en bij gebreke aan instemming de kwestie van te voren aan de rechtbank had moeten voorleggen, het niet in het belang van [minderjarige] is om terug te verhuizen naar[woonplaats vader] of omgeving. Hierbij is met name bepalend dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader al lange tijd ontbreekt en dat niet valt in te schatten hoe dat zich in de toekomst zal ontwikkelen. Daarnaast (en mede daarom) hecht de rechtbank veel waarde aan stabiliteit voor [minderjarige], welke zou gaan wankelen indien zij terug zou moeten verhuizen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak uitsluitend de belangen van [minderjarige] een doorslaggevende rol geeft. De rechtbank zal daarom niet nader ingaan op de overige gestelde omstandigheden nu deze, zo deze al vast zouden komen te staan, geen rol kunnen spelen bij haar beoordeling.
De beide verzoeken van de vader zullen gelet op het bovenstaande worden afgewezen, waardoor de verzochte dwangsom evenmin bespreking behoeft.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat het aan ouders is er samen voor te zorgen dat [minderjarige] weer contact krijgt met haar vader op een voor haar verantwoorde wijze.
De beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Boersma, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 13 februari 2015.
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.