In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over het hoofdverblijf van hun minderjarige kind. De vader verzocht de rechtbank om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te vestigen, omdat de moeder zonder zijn toestemming was verhuisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat de verhuizing van de moeder zonder overleg met de vader heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd bij de moeder woont en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij last heeft van de verhuizing. De moeder heeft professionele hulp ingeschakeld voor de minderjarige en zij functioneert goed op school. De rechtbank heeft ook gekeken naar de problematische omgangssituatie tussen de minderjarige en de vader, die sinds maart 2014 geen contact meer heeft gehad met zijn kind. De rechtbank concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om terug te verhuizen naar de vader, omdat dit de stabiliteit van haar huidige situatie zou ondermijnen.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en benadrukt dat het aan de ouders is om ervoor te zorgen dat de minderjarige weer contact krijgt met haar vader op een verantwoorde manier. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door rechter E. Boersma, tevens kinderrechter, en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.