ECLI:NL:RBOBR:2015:891

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
C/01/288573 / FA RK 15-83
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot partneralimentatie en toevertrouwing van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, verzocht om toevertrouwing van de minderjarige zoon aan haar en om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 750,00 per maand. De verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.D. Roos, voerde verweer en stelde dat de verzoekster samenwoont met een nieuwe partner, waardoor het verzoek tot partneralimentatie afgewezen moest worden op basis van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en haar nieuwe partner pas sinds eind 2014 een relatie hebben en dat er geen bewijs is dat zij een duurzame affectieve relatie hebben. Hierdoor kon de rechtbank geen analoge toepassing van artikel 1:160 BW toepassen. De rechtbank heeft ook de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.289,-- per maand, terwijl de vrouw geen eigen inkomen heeft en afhankelijk is van een uitkering.

De rechtbank heeft besloten dat de man de minderjarige zoon voor de duur van de echtscheidingsprocedure toevertrouwd krijgt en dat hij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt. De vrouw heeft haar verzoek tot een voorlopige contactregeling ingetrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 13 februari 2015 een voorlopige bijdrage van € 553,00 per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/288573 / FA RK 15-83
Uitspraak : 13 februari 2015
Beschikking betreffende voorlopige voorzieningen in de zaak van

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
advocaat mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm,
tegen:

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
advocaat mr. A.D. Roos,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, ontvangen ter griffie op 9 januari 2015;
  • het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • een F9-formulier d.d. 29-01-2015 met bijlagen van mr. Van Schaijk-Böhm.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 januari 2015. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Toevertrouwing
De man verzoekt toevertrouwing aan hem van de minderjarige zoon van partijen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft daarmee ingestemd, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
Tussen partijen is niet in geschil dat de man het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toekomt voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank zal conform beslissen.
Contactregeling
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek tot het vaststellen van een voorlopige contactregeling tussen haar en de minderjarige zoon van partijen ingetrokken, zodat op dat verzoek niet meer hoeft te worden beslist.
Partneralimentatie
De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 750,00 per maand. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij geen opleiding heeft en gedurende het huwelijk van partijen nimmer heeft gewerkt, zodat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De vrouw heeft in de relatie steeds een afhankelijke rol vervuld en gebruikt al jarenlang medicatie. Zij heeft steeds heel erg geleund op haar moeder, maar die steun raakte zij in november 2014 kwijt na een kortstondige relatie met de man waar ze nu inwoont. Omdat ook de man en de zoon zich tegen haar keerden, zag de vrouw geen andere mogelijkheid meer dan thuis te vertrekken. De vrouw is op zoek naar een eigen woning en heeft actie ondernomen om een bijstands- dan wel een Wajonguitkering aan te vragen.
De man voert daartegen verweer. Hij stelt dat de vrouw samenwoont met haar huidige partner als waren zij gehuwd, zodat het verzoek van de vrouw naar analogie van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden afgewezen. De vrouw is in november 2014 bij haar huidige partner gaan wonen. Zij ontkent dat zij met hem nog steeds een affectieve relatie heeft, maar de man komt dat vreemd voor. Ook van vrienden en familie verneemt de man dat de relatie nog steeds bestaat. In december 2014 heeft de vrouw nog foto’s op internet gezet waaruit blijkt dat zij op dat moment meer dan vriendschap voor elkaar voelden. Er bestond voor de vrouw geen noodzaak om de woning te verlaten, partijen woonden in feite al jaren gescheiden in hun woning. Het is de man niet gebleken dat de vrouw actie heeft ondernomen om aan andere woonruimte te komen of om een inkomen te verwerven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Samenwonen
Artikel 1:160 BW ziet (onder meer) op de situatie waarin een gewezen echtgenoot gaat samenleven met een ander als waren zij gehuwd. Hieruit volgt dat het van rechtswege eindigen van de onderhoudsplicht van een echtgenoot zich alleen kan voordoen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Er zijn feitelijke situaties denkbaar die vergelijkbaar zijn met de situatie die valt onder artikel 1:160 BW, waarin, vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure, een verzoek van de ene echtgenoot tot het voorlopig vaststellen van een onderhoudsbijdrage van de andere echtgenoot kan worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is hier van een dergelijke situatie geen sprake.
Niet staat vast tussen partijen dat thans nog sprake is van een affectieve relatie tussen de vrouw en de man in wiens woning zij nu woont. Voor zover er al sprake zou zijn van een affectieve relatie, kan de rechtbank niet vaststellen of sprake is van een duurzame affectieve relatie, nu niet is gesteld of gebleken dat de vrouw deze man al langer kent dan sinds eind 2014 of dat de vrouw beoogt met deze man samen te blijven wonen als waren zij gehuwd. Reeds op deze gronden zal de rechtbank analoge toepassing van artikel 1:160 BW achterwege laten.
Behoefte vrouw
Ter zitting is namens de man akkoord gegaan om wat betreft de behoefte de cumulatieve cijfers 2014 zoals vermeld op de loonstrook van december 2014 tot uitgangspunt te nemen.
De rechtbank houdt rekening met het cumulatieve heffingsloon van € 38.846,90 volgens die loonstrook. Dit heffingsloon correspondeert met het fiscaal loon volgens jaaropgave.
Op grond van het voorgaande en gelet op de fiscale tarieven 2014 becijfert de rechtbank een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.289,-- per maand.
Door de vrouw is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen inkomsten had ten tijde van de samenwoning met de man en dat zij aangewezen is op een uitkering.
Op grond van voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen, de fiscale tarieven 2014 en de tabel kosten kinderen 2014 bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 316,-- per maand.
De rechtbank is van oordeel dat in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure de behoefte van de vrouw kan worden bepaald via de zogenaamde hofnorm. Door de man is zulks weliswaar betwist en gesteld dat de vrouw haar behoefte middels een behoeftelijst moet aantonen, doch het gaat in deze procedure over het treffen van een ordemaatregel waarin voor uitvoerige discussie over de behoefte geen ruimte bestaat.
Op grond van het voorgaande bedraagt de behoefte van de vrouw 60% x (2289 -/- 316) =
€ 1.183,-- netto per maand.
Draagkracht van de man
Voor wat betreft de financiële omstandigheden van de man neemt de rechtbank voormeld heffingsloon van € 38.846,-- tot uitgangspunt.
De rechtbank neemt de volgende maandelijkse lasten in aanmerking, welke niet in geschil zijn:
  • het op de Wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag en te verminderen met de woonkostencomponent;
  • huur: € 449,--;
  • premie ziektekosten:
-premie basisverzekering € 103,--;
-aanvullende verzekering € 39,--;
-eigen risico € 31,--;
- schulden € 232,--.
In geschil is of rekening moet worden gehouden met advocaatkosten. Naar het oordeel van de rechtbank is door de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voor het voldoen van advocaatkosten een lening is aangegaan bij zijn werkgever, groot € 2.025,--. De rechtbank houdt rekening met een bedrag van € 114,-- per maand gedurende een periode van twaalf maanden, conform de geldende richtlijn.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het minderjarige kind van partijen bij de man verblijft. Zoals hiervoor is berekend bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige € 316,--. Op grond van het inkomen van de man komt hij in aanmerking voor een kindgebonden budget van € 255,-- per maand, zodat de man € 61,-- per maand zelf dient te dragen.
De rechtbank houdt rekening met de navolgende fiscale aspecten:
  • algemene heffingskorting en heffingskorting voor werkenden;
  • het fiscaal voordeel wegens het voldoen van partneralimentatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man voorlopig in staat is na te melden bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarig[minderjarige], geboren op [geboortedatum]te
[geboorteplaats], aan de man wordt toevertrouwd;
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres]([postcode]) te[woonplaats] met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 13 februari 2015 voorlopig moet betalen tot levensonderhoud van de vrouw op € 553,00 (vijfhonderdendrieënvijftig euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Bossink, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 13 februari 2015.
Conc: awe