In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, verzocht om toevertrouwing van de minderjarige zoon aan haar en om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 750,00 per maand. De verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.D. Roos, voerde verweer en stelde dat de verzoekster samenwoont met een nieuwe partner, waardoor het verzoek tot partneralimentatie afgewezen moest worden op basis van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en haar nieuwe partner pas sinds eind 2014 een relatie hebben en dat er geen bewijs is dat zij een duurzame affectieve relatie hebben. Hierdoor kon de rechtbank geen analoge toepassing van artikel 1:160 BW toepassen. De rechtbank heeft ook de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.289,-- per maand, terwijl de vrouw geen eigen inkomen heeft en afhankelijk is van een uitkering.
De rechtbank heeft besloten dat de man de minderjarige zoon voor de duur van de echtscheidingsprocedure toevertrouwd krijgt en dat hij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt. De vrouw heeft haar verzoek tot een voorlopige contactregeling ingetrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 13 februari 2015 een voorlopige bijdrage van € 553,00 per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud. Het meer of anders verzochte is afgewezen.