ECLI:NL:RBOBR:2015:959

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
01/860443-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling met taakstraf en vrijspraak van andere tenlasteleggingen

Op 24 februari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldheling. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 12 januari 2015, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging betrof het medeplegen van oplichting door het valselijk wijzigen van een factuur, waardoor een medeverdachte werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 17.850 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gepleegde feiten. De verdachte had haar bankrekening en bijbehorende gegevens aan haar vriend ter beschikking gesteld, maar er was onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte het meest subsidiaire feit van schuldheling wel bewezen. De verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld dat op haar rekening werd gestort, afkomstig was van een misdrijf. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van partijen werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860443-14
Datum uitspraak: 24 februari 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 mei 2010, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van
3 mei 2010 tot en met 2 augustus 2010 te Deurne, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door een of meer listige kunstgrepen, [medeverdachte] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), in totaal groot 17.850,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid een faktuur welke door het bedrijf "[bedrijf 1]" aan bovengenoemde [medeverdachte] was geadresseerd en op welke faktuur, naar zij verdachte wist, het
oorspronkelijke bankrekeningnummer waarop het op die faktuur vermelde bedrag
gestort diende te worden valselijk was gewijzigd in het bankrekeningnummer
welke op haar, verdachtes, naam was gesteld, genoemde [medeverdachte] doen toekomen
als ware deze faktuur rechtstreeks afkomstig van genoemd bedrijf "[bedrijf 1]
", waardoor genoemde [medeverdachte] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(zaak 3)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer anderen op of omstreeks 26 mei 2010, in elk
geval in of omstreeks het tijdvak van 3 mei 2010 tot en met 2 augustus 2010
te Deurne, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door een of meer listige kunstgrepen, [medeverdachte] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), in totaal groot 17.850,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende genoemde [slachtoffer 2] en/of die mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een faktuur welke door het bedrijf "[bedrijf 1]" aan bovengenoemde [medeverdachte] was geadresseerd en op welke faktuur, naar die [slachtoffer 2] en/of die mededader(s) wist(en), het oorspronkelijke bankrekeningnummer waarop het op die faktuur vermelde bedrag gestort diende te worden valselijk was gewijzigd
in het bankrekeningnummer welke op haar, verdachtes, naam was gesteld,
genoemde [medeverdachte] doen toekomen als ware deze faktuur rechtstreeks afkomstig
van genoemd bedrijf "[bedrijf 1]", waardoor genoemde [medeverdachte] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, tot het plegen van welk misdrijf verdachte
op of omstreeks 26 mei 2010, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 3
mei 2010 tot en met 2 augustus 2010 te Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan genoemde [slachtoffer 2] en/of diens mededader(s) haar, verdachtes, bankpasje en bijbehorende pincode, behorende bij
laatstgenoemde bankrekeningnummer, ter beschikking te stellen;
(zaak 3)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks het tijdvak van 3 mei 2010 tot en met 2 augustus 2010
te Rotterdam, in elk geval in Nederland, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dat(die) geldbedrag(en) (telkens) wist dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
(zaak 3)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks het tijdvak van 3 mei 2010 tot en met 2 augustus 2010 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland, op verschillende tijdstippen, in elk
geval eenmaal, (telkens) een of meer geldbedrag(en) heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van dat (die) geldbedrag(en) (telkens)
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
(zaak 3)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

T.a.v. primair en subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Verdachte heeft toegestaan dat haar toenmalige vriend [medeverdachte] haar ING –bankrekening ging gebruiken, die zij zelf ook gebruikte, en heeft de daarbij behorende bankpas en pincode aan hem in gebruik gegeven.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt evenwel niet dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen gericht op het plegen van strafbare feiten en dat verdachte het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op oplichting van derden toen zij haar bankpasje en pincode aan [medeverdachte] gaf. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor zowel het medeplegen als voor de medeplichtigheid aan oplichting en zal verdachte daarvan vrijspreken.
T.a.v. meer subsidiair:
De rechtbank acht dit feit ook niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist dat het geld van een misdrijf afkomstig was op het moment dat het op haar ING-bankrekening werd gestort en zij het geld dus voorhanden had. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van opzetheling.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
meest subsidiair:
in het tijdvak van 3 mei 2010 tot en met 2 augustus 2010 te Rotterdam een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering.

Verdachte heeft destijds bemerkt dat een groot geldbedrag van 17.500 euro door een met name vermelde, haar geheel onbekende derde op haar ING bankrekening werd gestort. Toen moet zij redelijkerwijs beseft hebben dat dit bedrag niet werkelijk voor haar vriend bestemd was uit hoofde van door hem verrichte arbeid, omdat:
  • haar vriend alleen maar financiële problemen had;
  • het bedrag veel te groot was voor een normale salarisbetaling;
  • haar niets was verteld van een baan door haar vriend behalve een vaag verhaal over “security” zonder naam van een werkgever of arbeidsplaats;
  • zij van haar vriend niet mocht vragen naar de herkomst van het geld;
  • zij het vervolgens snel van hem moest overboeken naar haar andere rekening bij de Kredietbank, waarna het is opgenomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij het vreemd vond en dacht dat het geld niet eerlijk was. Ze had twijfels en vermoedde dat hij iemand beroofd had of opgelicht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij à € 21.698,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schuldheling. Uit haar handelen spreekt enerzijds onnozelheid, maar anderzijds ook nonchalance met betrekking tot andermans gerechtvaardigde belangen en eigendom. Uit vrees dat haar vriend bij haar weg zou gaan heeft verdachte er voor gekozen de ogen te sluiten en daarmee de benadeling van het slachtoffer op de koop toe te nemen, en zelfs deels mee te genieten van het weggesluisde geld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Tevens is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM overschreden met 16 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat, indien de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uur op zijn plaats zou zijn. Echter gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank deze taakstraf geheel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [medeverdachte]. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit en er geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade ten aanzien van het meest subsidiaire feit.

De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 417bis.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair, subsidiair, meer subsidiair:Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
T.a.v. meest subsidiair:Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. meest subsidiair:schuldheling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. meest subsidiair:Taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 1 jaar.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [medeverdachte], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. J.H.L.M. Snijders leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 24 februari 2015.
mr. J.H.L.M. Snijders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.