Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 juli 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2016.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen voormalige echtgenoten over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd en de echtscheiding was uitgesproken op 27 juli 2010. De rechtbank moest zich buigen over de verdeling van twee lijfrentepolissen en een teruggave van belasting over 2008. De eiseres in conventie vorderde betaling van een bedrag van € 25.104,50, terwijl de gedaagde in reconventie de toedeling van de lijfrentepolissen vorderde, met de verplichting om de helft van de afkoopwaarde aan de eiseres te betalen.
De rechtbank oordeelde dat de lijfrentepolissen aan de gedaagde moesten worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft van de afkoopwaarde, verminderd met 52% belasting, aan de eiseres uit te keren. De rechtbank hield rekening met de peildatum van 22 november 2010 voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vordering van de eiseres tot teruggave van belasting werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat dit bedrag nog deel uitmaakte van de gemeenschap op de peildatum. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en bewijsvoering bij de verdeling van huwelijksgoederen, vooral in het geval van lijfrentepolissen en andere financiële activa. De beslissing biedt inzicht in hoe de rechtbank omgaat met de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen na een echtscheiding, en welke factoren daarbij in overweging worden genomen.