ECLI:NL:RBOBR:2016:1170

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
01/879472-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot witwassen van gestolen kunstvoorwerpen

Op 16 maart 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot witwassen. De zaak betreft een gestolen schilderij en een antieke klok. De verdachte heeft in de periode van 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014 contact gezocht met de eigenaar van de gestolen goederen en heeft geprobeerd informatie te verkrijgen over de terugkoop van deze goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de poging tot witwassen door inlichtingen te verschaffen aan zijn medeverdachte, die de gestolen goederen wilde terugkopen via de verzekeringsmaatschappij. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van medeplichtigheid aan poging tot witwassen. De rechtbank heeft een taakstraf van 34 uren opgelegd, subsidiair 17 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 11 augustus 2015 en 2 maart 2016, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879472-14
Parketnummer vordering: 01/230519-13
Datum uitspraak: 16 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 augustus 2015 en 2 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014, te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een antieke klok en/of een schilderij (met een afbeelding van Titus, zoon van Rembrandt), te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik te maken, terwijl hij/zij wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, contact gezocht en/of opgenomen met de eigenaar/aangever van die klok en/of schilderij en/of;
- meermalen, althans eenmaal, geprobeerd ( [betrokkene 1] ) in contact te komen met de verzekeringsmaatschappij en/of;
- meermalen, althans eenmaal, aangegeven dat de klok en/of het schilderij (tegen een vergoeding) terug gekocht en/of gekregen kon(den) worden en/of;
- meermalen, althans eenmaal, overleg gevoerd en/of besproken om de klok en/of het schilderij (tegen een vergoeding) over te dragen en/of;
- een of meerdere digitale afbeelding(en) van die klok en/of het schilderij voorhanden gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of een of meer ander(en) dan verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014, te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een antieke klok en/of een schilderij (met een afbeelding van Titus, zoon van Rembrandt), te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik te maken, terwijl hij/zij wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- meermalen, althans eenmaal, contact te zoeken en/of op te nemen met de eigenaar/aangever van die klok en/of schilderij en/of;
- meermalen, althans eenmaal, ( [betrokkene 1] ) proberen in contact te komen met de verzekeringsmaatschappij en/of;
- meermalen, althans eenmaal, aangeven dat de klok en/of het schilderij (tegen een vergoeding) terug gekocht en/of gekregen kun(nen) worden en/of;
- meermalen, althans eenmaal, overleg voeren en/of bespreken om de klok en/of het schilderij (tegen een vergoeding) over te dragen en/of;
- een of meerdere digitale afbeelding(en) van die klok en/of het schilderij voorhanden te hebben;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/230519-13 is aangebracht bij vordering van 29 juni 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 17 maart 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader, dat hij kan worden aangemerkt als medepleger bij de poging tot witwassen.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde, te weten medeplichtigheid aan een poging tot witwassen van de antieke klok en het schilderij.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Primair omdat de handelingen van [medeverdachte 1] niet kunnen worden beschouwd als een strafbare poging, subsidiair omdat sprake is van vrijwillige terugtred aan de zijde van [medeverdachte 1] en meer subsidiair omdat de bewijsbare gedragingen niet kunnen worden begrepen onder de tenlastegelegde delictsomschrijving ex artikel 420bis, eerste lid, aanhef onder b, van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Op 16 maart 2014 is aangifte gedaan van diefstal van een schilderij met een afbeelding van Titus, de zoon van Rembrandt, en een antieke klok uit een woning aan de [adres 1] , gepleegd tussen zaterdag 15 maart 2014 en zondag 16 maart 2014. [2]
[medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in april of mei 2014 onder de ruitenwisser van zijn auto een gele enveloppe heeft aangetroffen met daarin een briefje en een cd-rom. Op dat briefje stond dat er in de [villa] aan de [straat] een inbraak was geweest waarbij een zelfportret van Rembrandt en een gouden klok waren gestolen. De cd-rom heeft hij aan verdachte gegeven en nooit meer teruggezien. Om te kijken of [medeverdachte 1] hier mee de kost kon verdienen, heeft hij verdachte en [betrokkene 2] ingeschakeld. [medeverdachte 1] heeft verdachte verzocht voor hem uit te zoeken of er een inbraak was gepleegd en [betrokkene 2] heeft hij ingeschakeld voor onderhandelingen met de verzekeringsmaatschappij. [3]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] (door hem aangeduid als [medeverdachte 1] ) hem heeft verzocht of hij kon uitzoeken of de spullen uit de woning aan de [straat] waren weggehaald. Verdachte heeft aangever hierover gebeld. In het eerste telefoongesprek vroeg aangever of verdachte hem later kon terugbellen. Enkele dagen later heeft verdachte aangever weer gebeld [4] . Verdachte heeft aangever toen gezegd dat hij informatie had over de spullen die uit de betreffende woning waren weggehaald. Verdachte heeft aangever in dat telefoongesprek verder gezegd dat hij aanneemt dat de spullen verzekerd zijn en dat de mensen die hem geïnformeerd hebben zaken willen doen met de verzekeringsmaatschappij. Verdachte heeft verder gezegd dat als die mensen contact kunnen leggen met de verzekeringsmaatschappij het een appeltje en een eitje is dat de spullen terug komen. [5]
Op 29 oktober 2014 is bij verdachte thuis een cd-rom aangetroffen met daarop een tweetal filmpjes van het bij de inbraak op de [straat] weggenomen schilderij en de klok. [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat toen hij aan aangever vroeg of het kon zijn dat er iets gestolen was, het voor hem duidelijk was dat het om gestolen waar ging. Tegen aangever heeft hij gezegd dat er een kans was dat aangever zijn spullen terug kon krijgen. Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] het niet zelf wilde doen vanwege zijn verleden en dat hij het voor [medeverdachte 1] wilde uitzoeken. Als de diefstal bevestigd zou worden door aangever, dan werd het een verzekeringsverhaal en dan zou verdachte dat aan [medeverdachte 1] meedelen. Het was verdachte duidelijk dat als er ergens een partij gestolen goederen zou staan dat [medeverdachte 1] iets met de verzekering wilde regelen. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij denkt dat iedereen wel weet dat het zo werkt dat er dan iets financieels tegenover staat. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte medeplichtig is aan een poging tot het witwassen van het schilderij en de klok. Verdachte heeft contact opgenomen met de aangever en hij heeft de aangever laten weten dat de gestolen spullen terug gekregen konden worden. Verdachte heeft aangever gezegd dat dit via de verzekeringsmaatschappij zou verlopen en hij heeft vervolgens de naam van de verzekeringsmaatschappij bij aangever opgevraagd en gekregen. Deze naam heeft hij doorgegeven aan [medeverdachte 1] . Verdachte is daarmee [medeverdachte 1] behulpzaam geweest en hij heeft [medeverdachte 1] de benodigde inlichtingen verschaft bij diens poging om het gestolen schilderij en de klok tegen een vergoeding over te dragen. Het overdragen en omzetten van uit misdrijf afkomstige goederen wordt gekwalificeerd als witwassen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van [medeverdachte 1] worden gekwalificeerd als een poging tot witwassen. [medeverdachte 1] heeft naar aanleiding van de door hem aangetroffen enveloppe verdachte en [betrokkene 2] benaderd en hen respectievelijk verzocht onderzoek te doen naar de diefstal en onderhandelingen te voeren met de verzekeringsmaatschappij. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de verzekeringsmaatschappij zou vragen wat de beloning was en vervolgens met [medeverdachte 1] zou overleggen over de verdeling ervan. [medeverdachte 1] heeft met verdachte en [betrokkene 2] contact onderhouden om op de hoogte te blijven van de stand van zaken. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van [medeverdachte 1] naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op de voltooiing van het witwassen van de schilderij en de klok. Van een vrijwillige terugtred door [medeverdachte 1] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu het witwassen niet is voltooid omdat de verzekeringsmaatschappij niet geïnteresseerd leek.- Dit volgt uit de verklaring van [medeverdachte 1] . - . Aldus is geen sprake van omstandigheden van de wil van [medeverdachte 1] afhankelijk.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
[medeverdachte 1] in de periode van 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014, te Eindhoven, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een antieke klok en een schilderij (met een afbeelding van Titus, zoon van Rembrandt), over te dragen en om te zetten terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 15 maart 2014 tot en met 29 oktober 2014 te Eindhoven, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- meermalen contact te zoeken en op te nemen met de aangever van die klok en schilderij en
- meermalen aan te geven dat de klok en het schilderij terug gekregen kunnen worden en
- digitale afbeeldingen van die klok en het schilderij voorhanden te hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van subsidiair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een aan verdachte op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot witwassen.
Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, temeer daar verdachte ter zitting meerdere malen uitdrukkelijk heeft verklaard zich nog steeds politieman te voelen, terwijl hij als oud-politieman in deze beter had moeten weten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/230519-13.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen met één jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, ziet de rechtbank evenwel aanleiding thans geen tenuitvoerlegging te gelasten, doch de vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 48 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiairmedeplichtigheid aan poging tot witwassen. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. subsidiair: Taakstraf voor de duur van 34 uren subsidiair 17 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Verlenging van de proeftijd, bepaald bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 29 juni 2015, gewezen onder parketnummer 01/230519-13, met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.G.T. van Emstede, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 16 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhovend.d. 21 januari 2015, genummerd BVH 2014035569, doorgenummerd van pagina 1 t/m 129.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2014, proces-verbaal pag. 27-29.
3.Proces-verbaal van het op 3 november 2015 bij de rechter-commissaris gehouden verhoor van de heer [medeverdachte 1] , pagina 1 van 2,
4.Proces-verbaal van verhoor 29 oktober 2014, pagina 94-95.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2014, pag. 54.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2015, pag. 89.
7.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 2 maart 2016.