ECLI:NL:RBOBR:2016:1341

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
01/820389-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid en nalatigheid bij dood door schuld door elektrische installatie in woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de gemeente Boxtel, een leegstandsbeheerder en een technische dienst, die allen verantwoordelijk werden gehouden voor de dood van een jonge vrouw door elektrocutie. De rechtbank oordeelde dat alle verdachten aanmerkelijk nalatig waren in hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de elektrische installatie van een woning. De gemeente, als eigenaar van het pand, had moeten zorgen voor een veilige elektrische installatie, terwijl de leegstandsbeheerder en de technische dienst ook hun verantwoordelijkheden niet waren nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet kon afschuiven op de leegstandsbeheerder en dat de leegstandsbeheerder op zijn beurt ook niet kon afschuiven op de gemeente. De rechtbank sprak de gemeente en de technische dienst gedeeltelijk vrij van aanmerkelijke nalatigheid, maar oordeelde dat de leegstandsbeheerder en de technische dienst aanmerkelijk nalatig waren door een niet kundige monteur in te schakelen. De rechtbank legde aan alle verdachten een geldboete van € 60.000 op, waarbij werd benadrukt dat de verdachten ieder een wezenlijk aandeel hadden in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/820389-14
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[betrokken bedrijf] ,

gevestigd te [vestigingsadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 en 11 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 24 januari 2013, in de gemeente Boxtel en/of de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, met betrekking tot een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, althans met aanmerkelijke verwaarlozing van de in deze geboden zorgvuldigheid, heeft gehandeld en/of nagelaten, immers heeft zij (terwijl het haar/hen bekend was of had moeten zijn, dat er een hennepkwekerij onder de vorige bewoners is aangetroffen)
- nagelaten om genoemde woning - in bruikleen gegeven en/of ter beschikking gesteld en/of gehouden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] - voorafgaande aan het in bruikleen geven en/of ter beschikking stellen deugdelijk te (doen) controleren op de aanwezigheid van een op juiste wijze geïnstalleerde en/of op veilige wijze functionerende elektrische installatie en/of op die controle toe te zien en/of - nagelaten om voorafgaande en/of gedurende de tijdelijke bewoning van die woning door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (en/of een of meer anderen) gemelde gebreken deugdelijk op te lossen en/of te doen oplossen en/of onderhoudswerkzaamheden te (doen) laten verrichten door een daartoe gekwalificeerde en/of opgeleide en/of kundige medewerker, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) als eigenaar en/of beheerder bekend was/waren en/of bekend had(den) behoren te zijn met de staat van onderhoud, waaronder mede begrepen het niveau van onderhoud en de wijze van functioneren van de elektrische installatie van die woning, waarmee verdachte en/of haar mededader(s) aldus niet of onvoldoende heeft/hebben zorggedragen voor een veilig gebruik van genoemde woning en/of heeft/hebben nagelaten voldoende (doelmatige) maatregelen te treffen voor een veilig gebruik van genoemde woning, (mede)waardoor het aan haar, verdachtes en/of haar mededader(s) schuld te wijten is geweest, dat [slachtoffer 1] , in die mate is blootgesteld aan elektrische lading, dat zij als gevolg van elektrocutie is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Meierij, met BHV-nummer 2013008767 en onderzoeksnaam Reuss, afgesloten op 1 oktober 2014, in totaal 394 doorgenummerde bladzijden (hierna ook te noemen: eindproces-verbaal).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 13 oktober 2015.
Een verslag betreffende een niet-natuurlijke dood, van 25 januari 2013, opgemaakt en ondertekend door R. Kramer, forensisch arts in opleiding, en W. Vervoort, forensisch arts, in onderling verband en samenhang bezien met een aanvullend uitgebreid schouwverslag, van 15 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door R. Kramer en W. Vervoort voornoemd (hierna ook te noemen: schouwverslag).
Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris op 31 maart 2015.
Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] ten overstaan van de rechter-commissaris op 3 maart 2015.
Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] ten overstaan van de rechter-commissaris op 3 maart 2015.
Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] ten overstaan van de rechter-commissaris op 11 juni 2015.
Een rapport ‘beantwoording van vragen rond normen die van toepassing zijn bij elektrotechnische werkzaamheden’, van Dekra Certification B.V., van 24 maart 2014, opgemaakt en ondertekend door ir. R. Venhuizen.
Een rapport ‘Reactie op het contra-rapport van C+B met betrekking tot een dodelijk ongeval in de gemeente Boxtel’, van Dekra Certification B.V., van 28 augustus 2015, opgemaakt en ondertekend door ir. R. Venhuizen.
Een verklaring van deskundige ir. R. Venhuizen afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2016.
Een verklaring van [vertegenwoordiger bedrijf] (vertegenwoordiger [betrokken bedrijf] ) afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2016.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 17 tot en met 26).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dood door schuld. Volgens de officier van justitie is er bij verdachte sprake geweest van grove schuld.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd – onder meer het volgende aangevoerd. Elektrocutie als doodsoorzaak van het slachtoffer kan niet worden bewezen verklaard. Er heeft geen obductie plaatsgevonden en aldus kunnen alternatieve doodsoorzaken niet uitgesloten worden. Evenmin is de oorzaak van de (beweerdelijke) elektrocutie met voldoende zekerheid komen vast te staan. Er zijn mogelijk oorzaken geweest die buiten de verantwoording van [betrokken bedrijf] liggen. Bij [betrokken bedrijf] is geen sprake is geweest van grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen. Zij heeft gedaan wat zij moest doen: het bijspringen bij het verhelpen van een lichte storing op verzoek van de enige verantwoordelijke in deze zaak, namelijk de gemeente Boxtel. Die opdracht heeft zij op een juiste wijze en met voldoende gekwalificeerde mensen vervuld, net zoals de inbeheername van het pand volgens de afgesproken wijze met de afgesproken taakverdeling en verantwoordelijkheden is gebeurd. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen, hoe afschuwelijk ook, kan schuld worden afgeleid.
Het oordeel van de rechtbank.
De feitelijke gang van zaken.
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
De gemeente Boxtel was gedurende de ten laste gelegde periode eigenaar van de woning aan de [adres 1] , gemeente Boxtel. Het betreft een grote woning die gebouwd is in de jaren 20 van de vorige eeuw. De gemeente heeft de woning van 1978 tot 10 juli 2012 verhuurd aan [betrokkene 1] . Per 10 juli 2012 is het huurcontract op initiatief van de gemeente beëindigd. [betrokkene 1] moest hierdoor noodgedwongen verhuizen. De exacte reden van beëindiging is tijdens het onderzoek niet duidelijk geworden, maar wel staat vast dat deze familie de woning verwaarloosde en illegale bijgebouwen had geplaatst of laten plaatsen.
In 2010 is in een stacaravan op of onmiddellijk grenzend aan het terrein waarop de woning staat een hennepkwekerij aangetroffen en ontruimd. [betrokkene 1] (één van de bewoners van de woning) is voor die zaak vervolgd, maar is vrijgesproken.
In 2009 is de oude meterkast (schakel- en verdeelinrichting) in opdracht van de gemeente vervangen door een nieuwe, bestaande uit vier groepen die om reden van veiligheid alle voorzien waren van een aardlekbeveiliging. In februari 2012 heeft de monteur die de nieuwe meterkast in 2009 heeft geïnstalleerd de hoofdzekering vervangen. Op dat moment bevatte de meterkast nog steeds deze vier groepen voorzien van aardlekbeveiliging.
Op 11 juli 2012 sluit de gemeente met [betrokken bedrijf] (hierna [betrokken bedrijf] ) een contract waarin [betrokken bedrijf] als tijdelijk beheerder van de woning wordt aangewezen. In dit contract wordt aangegeven dat [betrokken bedrijf] voornemens is nieuwe bewoners in het pand te plaatsen. [betrokken bedrijf] is een leegstandsbeheerder. Dit leegstandsbeheer kan onder meer vorm worden gegeven door bewoners (tijdelijk) in een pand te laten wonen. Deze bewoners kunnen tegen lage kosten in het pand verblijven. Door de bewoning wordt voorkomen dat het pand door derden gekraakt wordt.
In het kader van de inbeheername van het pand aan de [adres 1] door [betrokken bedrijf] hebben verschillende medewerkers van de gemeente, van [betrokken bedrijf] en van [betrokken bedrijf 2] het pand bezocht. Op last van de gemeente zijn de illegale bijgebouwen gesloopt. [betrokken bedrijf] heeft in overleg met de gemeente door [betrokken bedrijf 2] een aantal werkzaamheden laten uitvoeren om het pand geschikt te maken voor bewoning door de nieuwe bewoners. In augustus 2012 sluit [betrokken bedrijf] een bruikleenovereenkomst met de nieuwe bewoners van het pand. Dit zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Rond het moment van inbeheername van de woning door [betrokken bedrijf] blijkt de in 2009 geplaatste nieuwe meterkast te zijn aangepast. De meterkast bevat nu zes groepen in plaats van vier. Groep 1 tot en met 3 hebben de aardlekbeveiliging nog, maar de schakelaar van groep 4 is vervangen door een automaat zonder aardlekbeveiliging. De bijgeplaatste groepen 5 en 6 hebben eveneens geen aardlekbeveiliging.
Op 30 augustus 2012 doet [slachtoffer 2] melding van het feit dat hij die dag stroomschokken kreeg bij het douchen. Deze melding komt binnen bij de receptie van [betrokken bedrijf] . [Operational manager] bij [betrokken bedrijf] ) benadert hierop de gemeente. In overleg met de gemeente wordt besloten direct iemand naar de woning te sturen. Vervolgens belt [Operational manager] met [betrokkene 2] , een zzp’er die door [betrokken bedrijf 2] onder andere voor klussen op het gebied van elektra wordt ingezet, met de opdracht om naar de woning te gaan en het probleem op te lossen. [betrokkene 2] gaat direct ter plaatse en stelt vast dat de aardleiding en de hiermee verbonden delen, waaronder
ook de douchekraan, onder spanning staan. Uit het door hem ingestelde nader onderzoek blijkt dat sprake is van sluiting in een leiding naar een lampje boven de wastafel in de badkamer. [betrokkene 2] haalt de draden waarin de sluiting zich voordoet los en stelt vervolgens vast dat er niet langer spanning staat op de aardleiding en de douchekraan. [betrokkene 2] rapporteert vervolgens aan [betrokken bedrijf 2] dat het probleem is opgelost. De gemeente ontvangt van [betrokken bedrijf] een factuur voor de door [betrokkene 2] verrichte werkzaamheden en betaalt deze.
Op 24 januari 2013 treft [slachtoffer 2] zijn huisgenote [slachtoffer 1] liggend op haar buik aan op de badkamervloer. Ze heeft de douchekop vast en hieruit stroomt water. Als [slachtoffer 2] het water aanraakt, krijgt hij een stroomschok. Dit gebeurt eveneens daarna, als hij [slachtoffer 1] lichaam aanraakt. Hij belt 112. De politie, de brandweer en de ambulance komen ter plaatse. [slachtoffer 1] geeft op dat moment geen tekenen van leven. Reanimatiepogingen mogen niet meer baten. [slachtoffer 1] overlijdt op twintigjarige leeftijd.
Naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer 1] wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart. Een groot aantal getuigen en verdachten is gehoord en er heeft technisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit strafrechtelijk onderzoek heeft de officier van justitie besloten de gemeente Boxtel, [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] te vervolgen ter zake ‘dood door schuld’.
De oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] .
De raadsman van [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] heeft aangevoerd dat op basis van het uitgevoerde onderzoek niet onomstotelijk vast staat dat [slachtoffer 1] is overleden ten gevolge van elektrocutie.
De rechtbank overweegt als volgt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij ergens in de woning een schreeuw hoorde, dat hij [slachtoffer 1] vervolgens geruime tijd later (naar eigen zeggen mogelijk een uur) bewegingloos op de badkamervloer aantrof en dat hij bij aanraking van haar lichaam een stroomschok kreeg. Nadat hij alle groepen in de meterkast had uitgeschakeld en [slachtoffer 1] opnieuw aanraakte, voelde hij geen stroomschok meer. De forensisch arts heeft een uitgebreid schouwverslag opgemaakt waarin hij beschrijft dat de bij [slachtoffer 1] aangetroffen letsels passen bij een val op de badkamervloer en bij het langduriger inwerken van elektrische stroom op het lichaam. De vorm van de letsels die in verband worden gebracht met stroominwerking komen qua vorm overeen met de doucheslang en de douchekop. [slachtoffer 2] heeft kort voor hij de schreeuw hoorde nog een normaal gesprek gevoerd met [slachtoffer 1] en uit door de forensisch arts bij de huisarts van [slachtoffer 1] ingewonnen informatie bleek dat geen sprake was van enige relevante bijzonderheid op medisch gebied.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer 1] is overleden ten gevolge van elektrocutie.
De beoordeling van het handelen van de verdachten.
In de onderstaande overweging zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachten gelet op de bij hen bekende feiten, hun ervaring en hun specifieke rol, anders hadden moeten handelen dan dat zij gedaan hebben, allereerst bezien naar het moment van de inbeheername van de woning aan de [adres 1] , en vervolgens naar aanleiding van de door [slachtoffer 2] gedane melding over stroomschokken onder de douche van 30 augustus 2012. De rechtbank zal zich hierbij met name richten op de beoordeling van de concrete verwijten die de officier van justitie in de tenlastelegging aan de verdachten maakt.
De inbeheername van het pand.
Aan verdachten wordt door de officier van justitie concreet verweten dat zij hebben nagelaten te controleren of de elektrische installatie juist en veilig werkt alvorens de woning aan de nieuwe bewoners [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ter beschikking te stellen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat geen van de verdachten een dergelijke controle feitelijk heeft uitgevoerd. Bij de rondgang door de woning zijn door [betrokken bedrijf] foto's gemaakt. Ook de buitenzijde van de meterkast is toen op foto vastgelegd. Een nadere inspectie van de elektrische installatie, meer in het bijzonder de meterkast, heeft niet plaatsgevonden. De meterkast is ook niet opengemaakt.
Vervolgens is de vraag of het feit dat geen controle heeft plaatsgevonden aan een of meer van de verdachten kan worden verweten. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van een algemeen geldende norm die eigenaren, verhuurders of beheerders van woningen ertoe zou verplichten om voorafgaand aan het ter beschikking stellen van een woning aan een huurder / gebruiker of bij wisseling van de bewoners standaard een controle met betrekking tot de juiste werking en de veiligheid van de elektrische installatie uit te voeren.
In de Woningwet en de hierop gebaseerde regelingen zijn aan het college van burgemeester en wethouders taken en bevoegdheden gegeven op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot onder andere (de veiligheid van) woningen. Dit gegeven brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer mee dat aan de gemeente in haar rol van eigenaar / verhuurder van een woning hogere eisen moeten of mogen worden gesteld dan aan andere woningeigenaren.
Nu geen sprake is van een algemene norm die tot controle van de elektrische installatie verplicht, rijst vervolgens de vraag of er in deze zaak bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die voor een of meer van de verdachten aanleiding hadden moeten vormen om in dit geval wel een dergelijke controle uit te (laten) voeren.
Aanwezigheid hennepkwekerij in 2010.
In de tenlastelegging wordt het aantreffen van een hennepkwekerij in 2010 genoemd als relevante omstandigheid. De rechtbank stelt vast dat het dossier zeer summier en vaag is met betrekking tot de omstandigheden waaronder de kwekerij destijds is aangetroffen, hoe deze er uitzag (omvang, al dan niet professioneel aangelegd, op welke wijze van stroom voorzien) en wat de exacte relatie is met de woning. De kwekerij is niet in de woning zelf aangetroffen. [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] ontkennen ten tijde van de inbeheername enige wetenschap te hebben gehad met betrekking tot deze kwekerij. Uit de processtukken blijkt niet dat de politie nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de verdachten bekend waren of bekend hadden moeten zijn met de aanwezigheid van de kwekerij. Gelet op het vorenstaande staat niet vast dat verdachten bekend waren met het feit dat in 2010 nabij het terrein waarop de woning staat een hennepkwekerij is aangetroffen terwijl bovendien onduidelijk is wat er in 2010 precies is aangetroffen en onder welke omstandigheden.
Gelet hierop kan de aangetroffen hennepkwekerij naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht in de schaal leggen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten vormen om in dit geval de elektrische installatie op veiligheid en juiste werking te controleren. De rechtbank zal de gemeente, alsmede [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Overige omstandigheden.
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een pand uit de jaren twintig van de vorige eeuw en dat de staat van onderhoud op het moment van inbeheername door [betrokken bedrijf] slecht was. De woning maakte een uitgeleefde indruk en het was er een puinhoop. Bij de rondgang door het pand is door [betrokken bedrijf] onder meer geconstateerd dat er een bedombouw met zelf geknutselde stopcontacten aanwezig was waarvan de draden bloot lagen. Ook waren er wandcontactdozen van de muur verdwenen waarbij eveneens sprake was van blootliggende draden. Bij de gemeente en bij [betrokken bedrijf] was bekend dat in de periode dat [betrokkene 1] het pand bewoonde, een aantal illegale bijgebouwen was opgericht. Mede gelet op de aangetroffen situatie in de woning en gezien de reputatie van [betrokkene 1] (zij gingen hun eigen gang en de gemeente had geen grip op hen) hadden de gemeente en [betrokken bedrijf] naar het oordeel van de rechtbank de reële mogelijkheid onder ogen moeten zien dat deze bijgebouwen op illegale en/of provisorische wijze van stroom waren voorzien, met alle risico's van dien.
De hierboven genoemde omstandigheden hadden naar het oordeel van de rechtbank voor zowel de gemeente als [betrokken bedrijf] aanleiding moeten vormen om de elektrische installatie aan een nadere inspectie te onderwerpen. Met name de constatering dat sprake was van een zelf geknutselde stroomvoorziening rond de bedombouw, de blootliggende elektriciteitsdraden en de aanwezigheid van illegale bijgebouwen vormden voldoende reden om op zijn minst de meterkast en de hierop aangesloten groepen en kabels nader te bekijken. De rechtbank merkt in dit verband op dat reeds bij een eerste gezamenlijke visuele inspectie van de buitenzijde van de meterkast zou zijn gebleken dat de in 2009 geplaatste nieuwe meterkast was gewijzigd door de automaat met aardlekbeveiliging van groep 4 te vervangen door een automaat zonder aardlekbeveiliging en 2 groepen bij te plaatsen, eveneens niet voorzien van aardlekbeveiliging.
De gemeente kan haar verantwoordelijkheid in dezen niet ‘afschuiven’ op [betrokken bedrijf] met de stelling dat zij het beheer van de woning heeft overgedragen aan een gecertificeerde leegstandsbeheerder. De gemeente blijft zelf (mede) verantwoordelijk voor een juist werkende en veilige elektrische installatie. Overigens wordt in het contract tussen de gemeente en [betrokken bedrijf] expliciet bepaald dat de gemeente ervoor moet zorgen dat de nutsvoorzieningen gecontroleerd zijn en naar behoren functioneren. Ook doet het feit dat de meterkast in februari 2012 nog ongewijzigd was ten opzichte van 2009 naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de hierboven genoemde omstandigheden die voor de gemeente aanleiding hadden moeten vormen de elektrische installatie te controleren.
[betrokken bedrijf] kan op haar beurt de verantwoordelijkheid niet eenzijdig bij de gemeente neerleggen. In de overeenkomst met de gemeente wordt weliswaar bepaald dat (in de civielrechtelijke verhouding tussen [betrokken bedrijf] en de gemeente) de gemeente verantwoordelijk is voor het naar behoren functioneren van de nutsvoorzieningen. Dit doet echter naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van [betrokken bedrijf] om na te gaan of het verantwoord en veilig is om in het kader van het door haar verrichte leegstandsbeheer mensen in de woning te laten wonen. In dit verband acht de rechtbank het van belang dat blijkens het beheerscontract niet de gemeente, maar [betrokken bedrijf] in eerste instantie bepaalt of zij bewoners in het pand wil plaatsen. Zij dient hierbij zelf de afweging te maken of het laten bewonen van het pand, mede uit oogpunt van veiligheid, verantwoord is of niet. Uit de verklaring van [voormalig operational manager] bij [betrokken bedrijf] ) blijkt dat [betrokken bedrijf] voor inbeheername een pand inspecteert en bekijkt of er bepaalde noodzakelijke technische werkzaamheden verricht moeten worden voordat het pand aan de bewoners in gebruik wordt gegeven. Deze beoordeling wordt volgens [voormalig operational manager] echter in eerste instantie gedaan door mensen zoals hij, commerciële medewerkers zonder technische achtergrond, waarbij pas actie wordt ondernomen (door bijvoorbeeld [betrokken bedrijf 2] in te schakelen) als de commercieel medewerker van mening is dat er iets mis is.
Deze werkwijze biedt naar het oordeel van de rechtbank geen enkele garantie dat potentiële problemen op het gebied van veiligheid tijdig worden onderkend en adequaat worden verholpen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat gezien de feitelijke omstandigheden rond de inbeheername van de woning zowel de gemeente in haar hoedanigheid van eigenaar van de woning als [betrokken bedrijf] in haar hoedanigheid van leegstandsbeheerder aanleiding hadden moeten zien om een nader onderzoek in te stellen naar de juiste werking en de veiligheid van de elektrische installatie. Gelet op het feit dat een dergelijk onderzoek in het geheel niet heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat zowel de gemeente als [betrokken bedrijf] in aanmerkelijke mate nalatig zijn geweest.
[betrokken bedrijf 2] wordt normaliter niet bij inbeheernames van woningen betrokken. In dit geval is zij pas ingeschakeld op het moment dat de beslissing om het pand te laten bewonen, door [betrokken bedrijf] al was genomen. Verder blijkt uit het dossier niet dat [betrokken bedrijf 2] in dezelfde mate als [betrokken bedrijf] en de gemeente op de hoogte was van alle hierboven genoemde bijzondere omstandigheden. Gelet hierop kon naar het oordeel van de rechtbank niet van [betrokken bedrijf 2] worden verwacht dat zij zelfstandig zou besluiten tot of aansturen op een nader onderzoek naar de elektrische installatie in de woning. Aanmerkelijke nalatigheid rond de inbeheername van de woning kan dan ook niet aan [betrokken bedrijf 2] worden verweten.
De melding van stroomschokken onder de douche van 30 augustus 2012.
Naar aanleiding van de melding van [slachtoffer 2] van 30 augustus 2012 waarin hij aangaf dat hij een stroomschok kreeg toen hij de douchekraan opendraaide, is na overleg tussen [betrokken bedrijf] (in de persoon van [Operational manager] ) en de gemeente direct een monteur ter plaatse gestuurd om het probleem op te lossen. Deze monteur, de heer [betrokkene 2] , heeft de storing opgespoord en de directe oorzaak van de spanning op het aardleiding en de hiermee verbonden geleidende delen (waaronder de douchekraan) weggenomen. Gelet op het vorenstaande hebben verdachten in zoverre adequaat gehandeld dat ze de urgentie van de melding van [slachtoffer 2] hebben onderkend en direct een monteur ter plaatse hebben laten komen om het probleem op te lossen.
De vraag die vervolgens rijst is of de ingeschakelde monteur zijn werk naar behoren heeft verricht en daartoe voldoende gekwalificeerd en kundig was.
Onderzoeksbureau Dekra stelt in haar rapportage van 28 augustus 2015 dat monteur [betrokkene 2] weliswaar de oorzaak van de spanning op de waterleiding heeft weggenomen, maar dat hij de elektrische installatie heeft achtergelaten in een zodanige staat dat geen enkele beveiliging tegen elektrocutiegevaar functioneerde. Deskundige Coppes van onderzoeksbureau C+B heeft deze stelling van Dekra in essentie niet betwist. Hij heeft wel een aantal argumenten aangedragen waarom [betrokkene 2] geen verwijt valt te maken van het feit dat hij na het oplossen van de storing geen verdere actie heeft ondernomen. De rechtbank volgt Coppes hierin niet. [betrokkene 2] heeft gezien dat groep 4, waarop de badkamer was aangesloten, niet was voorzien van een aardlekbeveiliging. Hier heeft hij echter verder niets mee gedaan. Verder heeft [betrokkene 2] blijkens zijn verklaring vastgesteld dat de meter doordraaide terwijl hij alle apparaten in de woning had uitgeschakeld, waarbij de overstroombeveiliging (de zekering) de stroom niet afschakelde. De rechtbank volgt Dekra in haar standpunt dat [betrokkene 2] gezien deze laatste bevinding de conclusie had moeten trekken dat de weerstandswaarde van de veiligheidsaarde onvoldoende laag was om bescherming te bieden in geval van een sluiting tussen fase en aarde. Om tot deze conclusie te komen was geen nadere meting vereist, zoals de heer Venhuizen van Dekra ter zitting heeft opgemerkt.
Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 2] beschikt over een VMBO-diploma uit 2003. Hij behaalde het cijfer 7 voor het vak elektrotechniek. Van aanvullende diploma's of bijscholing is geen sprake. Blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris is [betrokkene 2] niet tot nauwelijks op de hoogte van NEN-norm 1010 die ziet op de technische staat van elektrische installaties. Een basisregel in alle versies van deze norm is dat, voor de bescherming tegen elektrische schok, aanraakbare metalen delen ook bij het optreden van een fout niet levensbedreigend onder spanning mogen komen te staan. [betrokkene 2] heeft een zodanig onveilige installatie achtergelaten, dat deze niet aan deze basisregel voldeed. Een nieuwe sluiting tussen fase en aarde zou namelijk direct weer leiden tot continue spanning op de aardleiding met elektrocutiegevaar tot gevolg. Een dergelijke sluiting kan op allerlei manieren, zowel door bewust of onbewust menselijk handelen als door bijvoorbeeld het spontaan optreden van een gebrek in een apparaat, ontstaan. De vergelijking met een tikkende tijdbom dringt zich op. [betrokkene 2] heeft de meest basale veiligheidsrisico's niet onderkend en daardoor ook geen maatregelen genomen om aan de onveilige situatie een einde te maken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 2] zijn werk niet naar behoren heeft verricht en dat hij kennelijk niet kundig en daarmee ongeschikt was om de hem opgedragen taak te vervullen.
[betrokken bedrijf 2] bepaalt normaliter welke medewerker of zzp’ers naar een klus gestuurd wordt. In dit geval heeft [Operational manager] van [betrokken bedrijf] rechtstreeks contact gehad met [betrokkene 2] , omdat de technische dienst op dat moment niet bereikbaar was. Kennelijk was [betrokken bedrijf 2] het wel eens met de inzet van [betrokkene 2] , want deze is op 3 september 2012 nogmaals naar de woning gegaan om het karwei af te maken. Bovendien bevond de door [betrokkene 2] opgemaakte werkbon zich in de administratie van [betrokken bedrijf 2] . [betrokken bedrijf 2] is primair verantwoordelijk voor de keuze van de monteur. Zij heeft de opdracht laten uitvoeren door een monteur die kennelijk niet in staat was het geconstateerde probleem zodanig op te lossen dat de elektrische installatie weer veilig was. Ook hebben de ernst en aard van de melding (stroomschokken onder de douche) en de terugkoppeling door [betrokkene 2] op de werkbon (sluiting tussen fase en aarde, alle geaarde delen onder spanning) er niet toe geleid dat iemand binnen [betrokken bedrijf 2] zich afvroeg of er nog aanvullende maatregelen genomen zouden moeten worden in het kader van de veilige werking van de elektrische installatie. Kennelijk werd genoegen genomen met de mededeling op de werkbon: ‘bedrading naar wastafel lampje was oorzaak = afgekoppeld’.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van aanmerkelijke nalatigheid aan de zijde van [betrokken bedrijf 2] door een niet kundige monteur op de melding af te sturen en ondanks de ernst en aard van de melding en de expliciete vermelding op de werkbon dat alle geaarde delen onder spanning stonden geen nadere actie te ondernemen waardoor de onveiligheid van de elektrische installatie zou worden opgeheven.
Uit de wijze waarop de melding is afgehandeld en de meer algemene verklaringen van diverse medewerkers van [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat beide bedrijven juridisch weliswaar verschillende entiteiten zijn, maar dat ze in de dagelijkse praktijk sterk met elkaar verbonden en verweven zijn. Net als bij de inbeheername is ook bij de afhandeling van meldingen en storingen het proces binnen [betrokken bedrijf] zo ingericht dat de eerste beoordeling over de ernst en de spoedeisendheid van een melding niet wordt gedaan door iemand met specifieke kennis van zaken, maar door commercieel medewerkers als [Operational manager] en [voormalig operational manager] . Ook binnen [betrokken bedrijf] hebben de ernst en aard van de melding en de terugkoppeling door [betrokkene 2] kennelijk niet geleid tot vragen met betrekking tot de veiligheid van de elektrische installatie.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [betrokken bedrijf] mede verantwoordelijk is voor de inzet van een niet kundig gebleken monteur die zijn werk niet naar behoren heeft verricht en het niet ondernemen van nadere actie om de veiligheid van de elektrische installatie te waarborgen. Ook bij [betrokken bedrijf] is sprake van aanmerkelijke nalatigheid in dit verband.
Over de rol van de gemeente overweegt de rechtbank als volgt.
De gemeente is geïnformeerd door [Operational manager] en heeft toen direct opdracht gegeven om voor rekening van de gemeente de gemelde gebreken op te lossen. De gemeente mag er naar het oordeel van de rechtbank vervolgens in beginsel op vertrouwen dat de door haar gecontracteerde professionele leegstandsbeheerder die het pand in beheer heeft in staat is hiervoor de juiste mensen te vinden. Dat [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] vervolgens een niet kundige medewerker inschakelen die de elektrische installatie in onveilige staat achterlaat, kan de gemeente niet worden aangerekend. De gemeente heeft vervolgens de terugkoppeling gekregen dat het probleem is opgelost en hiervoor van [betrokken bedrijf] een factuur ontvangen. Wat de gegeven terugkoppeling precies inhield en welke informatie er exact op de factuur stond is overigens niet bekend geworden. Hoewel gezegd kan worden dat ook van de gemeente gezien de ernst en de aard van de melding (stroomschokken onder de douche) extra alertheid mocht worden verwacht, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente hier voldoende adequaat heeft gehandeld door direct een professioneel bedrijf opdracht te geven voor haar rekening de klacht op te lossen. Het feit dat de gemeente na de mededeling dat het probleem was opgelost geen verdere navraag heeft gedaan of zelf nader onderzoek heeft verricht, kan dan ook niet worden aangemerkt als aanmerkelijke nalatigheid.
Conclusies met betrekking tot het handelen van de verdachten.
Gelet op bovenstaande overwegingen komt de rechtbank samenvattend tot de conclusie dat de gemeente en [betrokken bedrijf] aanmerkelijk nalatig zijn geweest bij de inbeheername van het pand door de aanwezige elektrische installatie niet op juiste werking en veiligheid te controleren. [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] zijn aanmerkelijk nalatig geweest door een niet kundige medewerker naar de woning te sturen naar aanleiding van een melding over stroomschokken onder de douche en door geen nadere maatregelen te treffen om de veiligheidsgebreken aan de elektrische installatie te (laten) verhelpen.
Het causale verband tussen het handelen van de verdachten en de dood van [slachtoffer 1] .
De deskundigen van Dekra en C+B verschillen onderling van mening over de vraag wat de directe oorzaak was van de spanning op de vreemd geleidende delen in de badkamer op 24 januari 2013. Dekra stelt dat in een naast de voordeur naar buiten komende, afgeknipte kabel een sluiting is ontstaan tussen fase en aarde. C+B stelt dat zij in deze kabel geen sluiting heeft aangetroffen en acht het aannemelijk dat op enig moment tijdens het douchen ergens in de woning een apparaat met een defect zichzelf heeft ingeschakeld en dat hierdoor een sluiting is ontstaan. Voorts verschillen de deskundigen van mening over de vraag op welk moment de geleidende delen in de badkamer onder spanning zijn geraakt.
Hoewel in een zaak als deze voor de betrokkenen elke vorm van onduidelijkheid ongewenst lijkt, kan de rechtbank ook zonder duidelijk antwoord op de vraag naar de directe oorzaak en het exacte moment van het onder spanning raken van de geleidende delen in de badkamer vaststellen dat de dood van [slachtoffer 1] mede het gevolg is van het handelen (nalaten) van de verdachten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het verwijt dat aan alle verdachten wordt gemaakt komt er in de kern op neer dat mede door hun nalaten de ernstige veiligheidsgebreken aan de elektrische installatie in de woning op geen enkel moment zijn onderkend en verholpen, waardoor de elektrische installatie structureel geen bescherming bood tegen elektrische schok in geval van een foutsituatie.
Dekra noemt in haar rapport van 28 augustus 2015 drie ontbrekende veiligheidsmaatregelen:
a. geen aardlekbeveiliging op de groepen 4 tot en met 6;
b. een te hoge weerstandswaarde van de veiligheidsaarde;
c. geen potentiaalvereffening tussen de geleidende delen en een aardmat in de badkamervloer.
De rechtbank volgt Dekra in haar stelling dat ook als slechts één van de drie genoemde veiligheidsmaatregelen had gefunctioneerd, er geen elektrocutiegevaar was geweest bij het optreden van een foutsituatie. Daarbij doet het naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake of die fout was gelegen in een sluiting tussen fase en aarde in een afgeknipte kabel of in een apparaat met een defect dat aanslaat. In beide gevallen zou geen sprake geweest zijn van elektrocutie als één van de genoemde veiligheidsmaatregelen had gefunctioneerd. Ook het exacte moment waarop de geleidende delen in de badkamer onder spanning zijn geraakt doet gezien het concreet aan de verdachten gemaakte verwijt niet ter zake. Als één van de verdachten op enig moment de veiligheidsgebreken aan de elektrische installatie had onderkend en verholpen of laten verhelpen, dan had de elektrocutie van [slachtoffer 1] voorkomen kunnen worden.
De gemeente heeft nog het verweer gevoerd dat eventuele nalatigheid aan haar zijde op het moment van inbeheername in het niet valt bij de manier waarop [betrokken bedrijf 2] (in de persoon van monteur [betrokkene 2] ) heeft gehandeld naar aanleiding van de melding over stroomschokken onder de douche van 30 augustus 2012. Gelet hierop zou de dood van [slachtoffer 1] volgens de gemeente in redelijkheid niet meer (mede) aan haar kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank kan de gemeente volgen in haar stelling dat het elektrocutiegevaar zou zijn geweken als [betrokkene 2] de veiligheidsgebreken in de elektrische installatie had verholpen. Het is echter evenzeer een feit dat als de gemeente de installatie op het moment van inbeheername direct had laten controleren er vanaf het eerste moment van bewoning door de nieuwe bewoners al geen elektrocutiegevaar zou zijn geweest. De melding van 30 augustus 2012 zou dan ook niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen zodanig verschil in de mate van verwijtbaarheid tussen het handelen van de gemeente enerzijds en het handelen van [betrokken bedrijf 2] (en [betrokken bedrijf] ) anderzijds dat het niet meer redelijk zou zijn de dood Van [slachtoffer 1] mede aan de gemeente toe te rekenen.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank acht het ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’ niet bewezen. Rond de inbeheername van het pand hebben [betrokken bedrijf] en de gemeente vrij intensief samengewerkt. Bij de afhandeling van de melding van de stroomschokken onder de douche in augustus 2012 was sprake van samenwerking tussen met name [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] . Op geen enkel moment was de samenwerking tussen verdachten echter gericht op een gemeenschappelijk crimineel doel. Dood door schuld is geen opzetdelict, maar een schulddelict. De verdachten hebben de dood van [slachtoffer 1] nooit gewild of beoogd, maar door nalatigheid wel mede veroorzaakt.
Nu het ondenkbaar is dat bij een schulddelict het niet beoogde gevolg als gemeenschappelijk crimineel doel wordt nagestreefd, kan van medeplegen naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 10 juli 2012 tot en met 24 januari 2013, in de gemeente Boxtel, met betrekking tot een woning gelegen aan de [adres 1] , aanmerkelijk nalatig heeft gehandeld, immers heeft zij
- nagelaten om genoemde woning – in bruikleen gegeven aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – voorafgaande aan het in bruikleen geven deugdelijk te doen controleren op de aanwezigheid van een op juiste wijze geïnstalleerde en op veilige wijze functionerende elektrische installatie en op die controle toe te zien en - nagelaten om gedurende de tijdelijke bewoning van die woning door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de door [slachtoffer 2] gemelde gebreken deugdelijk op te lossen en/of te doen oplossen door een daartoe kundige medewerker, terwijl verdachte als beheerder bekend was met de staat van onderhoud van die woning, waarmee verdachte aldus onvoldoende heeft zorggedragen voor een veilig gebruik van genoemde woning en heeft nagelaten voldoende doelmatige maatregelen te treffen voor een veilig gebruik van genoemde woning, mede waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest, dat [slachtoffer 1] in die mate is blootgesteld aan elektrische lading, dat zij als gevolg van elektrocutie is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een geldboete van € 60.000 gevorderd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting niet een schriftelijke vordering aan de rechtbank overgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de strafoplegging aan [betrokken bedrijf] heeft de rechtbank de navolgende omstandigheden meegewogen.
De rechtbank verwijt [betrokken bedrijf] dat zij, als professioneel leegstandsbeheerder, in deze specifieke situatie heeft nagelaten om de elektrische installatie in de woning voorafgaand aan het laten bewonen te controleren op de basale vereisten van veiligheid. Was die controle uitgevoerd, dan hadden de gebreken aan de installatie kunnen worden verholpen en zou [slachtoffer 1] niet zijn overleden.
De rechtbank verwijt [betrokken bedrijf] voorts dat zij voorafgaand aan en na het terug melden van de werkzaamheden rondom de storing op 30 augustus 2012 geen verdere actie heeft ondernomen. Had zij dit wel gedaan, dan zou [slachtoffer 1] niet zijn overleden.
[betrokken bedrijf] heeft meerdere keren haar medeleven betuigd met de nabestaanden. [Directeur bedrijf] heeft in een persoonlijke verklaring naar voren gebracht dat het overlijden van [slachtoffer 1] hem en zijn medewerkers zeer heeft aangegrepen. De rechtbank heeft dit laten meewegen in de strafoplegging. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat het [betrokken bedrijf] had gesierd als zij haar verantwoordelijkheid voor haar nalatig handelen meer zou hebben benadrukt en niet die verantwoordelijkheid volledig op de schouders van de gemeente zou hebben neergelegd. Ook dit heeft de rechtbank laten meewegen in de strafoplegging.
De rechtbank concludeert dat, zoals hiervoor uiteen is gezet, door het op cruciale momenten in aanmerkelijke mate nalatig handelen van zowel de gemeente Boxtel als [betrokken bedrijf] en [betrokken bedrijf 2] de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed is aangedaan. Het leven van een jonge vrouw is plots geëindigd en voor degenen die haar na stonden is de keten van gebeurtenissen die uiteindelijk tot haar dood heeft geleid nog steeds niet of nauwelijks te bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat de drie verdachten ieder een wezenlijk aandeel hebben gehad in die reeks van gebeurtenissen. Zij acht het daarom passend om aan iedere verdachte dezelfde straf op te leggen.
Geen enkele straf doet recht aan het leed van de direct betrokkenen. Hoewel een geldboete in schril contrast staat met de gevolgen van het strafbare feit, is de rechtbank bij haar strafoplegging gebonden aan deze strafmodaliteit, omdat de verdachten geen natuurlijke personen zijn.
Overtreding van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt bedreigd met onder meer een geldboete van de vierde categorie. Volgens artikel 23 (oud) van het Wetboek van Strafrecht bedroeg het maximum van een geldboete van de vierde categorie voor feiten begaan in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2014 € 19.500.
Artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht laat in geval van een rechtspersoon oplegging van een geldboete van de naast hogere categorie toe, indien de voor het feit bepaalde categorie geen passende bestraffing toelaat.
Gezien de aard en ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank een hogere straf geboden dan de wetgever in beginsel toereikend heeft geacht. Om die reden zal de rechtbank, evenals de officier van justitie, gebruik maken van hiervoor beschreven mogelijkheid om aan verdachte een hogere geldboete dan die van de vierde categorie op te leggen.
Met de officier van justitie acht de rechtbank een geldboete van € 60.000 geboden. De rechtbank acht deze straf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard van de verdachte (privaatrechtelijke) rechtspersoon en haar draagkracht, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een geldboete van € 60.000.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 25 maart 2016.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)