ECLI:NL:RBOBR:2016:1699

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
01/845377-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor geweldsdelict te Eindhoven in mei 2013

Op 8 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een geweldsdelict dat plaatsvond op 19 mei 2013 te Eindhoven. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot moord, poging tot zware mishandeling en mishandeling van een persoon, aangeduid als [slachtoffer 1]. De tenlastelegging was gebaseerd op de bewering dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] met stokken had aangevallen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 25 maart 2016 gehouden, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. Na zorgvuldige overweging van de verklaringen van getuigen en de verdediging, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te identificeren als een van de aanvallers. Bovendien werd de verklaring van de verdachte, die stelde dat hij niet bij de tweede confrontatie aanwezig was, ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1].

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij betrokken was bij het geweldsdelict. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. J.H.L.M. Snijders, met mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. B. Poelert als leden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845377-13
Datum uitspraak: 08 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 maart 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht met (een) stok(ken) tegen/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met kracht met (een) stok(ken) tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) meerdere malen, althans een maal met kracht met (een) stok(ken) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe op navolgende gronden overwogen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij voor het bewijs met name waarde hecht aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat het slachtoffer (hierna: [slachtoffer 1] ) door twee mannen werd aangevallen. De twee mannen sloegen [slachtoffer 1] met stokken of stukken hout. De mannen liepen op een gegeven moment naar een auto en reden weg. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] door twee mannen met stokken werd geslagen. Zij heeft verklaard dat de mannen twee jongemannen waren van ongeveer 30 jaar. De mannen liepen nadat zij [slachtoffer 1] hadden mishandeld naar een bus, legden de stokken achterin de bus, stapten in de bus en reden weg. De officier van justitie stelt dat deze twee personen [medeverdachte] en [verdachte] waren.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat er twee confrontaties zijn geweest en dat hij enkel bij de eerste confrontatie aanwezig is geweest. Bij die eerste confrontatie heeft hij met een tak een slaande beweging naar [slachtoffer 1] gemaakt, waarbij hij [slachtoffer 1] mogelijk op zijn hand heeft geraakt. Hij heeft echter geen letsel bij [slachtoffer 1] gezien. De tweede confrontatie zou het moment zijn waarop [slachtoffer 1] door meerdere personen met stokken is geslagen en hem fors letsel is toegebracht. Verdachte heeft verklaard niet bij deze geweldpleging aanwezig te zijn geweest. De verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunt de verklaring van verdachte. Immers, hij verklaart ook dat sprake is geweest van twee momenten en dat hem bij het tweede moment het forse letsel is toegebracht doordat meerdere personen hem met stokken hebben geslagen. In het licht van het voorgaande kan aan de enkele omstandigheid dat in de kofferbak van de door hem bestuurde auto twee houten stokken lagen waarop bloed van aangever [slachtoffer 1] zat (althans de kans dat dit bloed van een ander is is kleiner dan 1 op 1 miljard) en een DNA mengprofiel van verdachte geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen andere aanknopingspunten bevat waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de lezing van verdachte onjuist is en waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte een van de twee mannen is geweest over wie [getuige 1] en [getuige 2] verklaren.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte alleen of tezamen en in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer 1] heeft gepoogd van het leven te beroven, heeft gepoogd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of heeft mishandeld.
De rechtbank zal verdachte dan ook van de gehele tenlastelegging vrijspreken.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 8 april 2016.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.