5.7De rechtbank is van oordeel dat, met de enkele omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing inclusief landschappelijk inpassingsplan deel uitmaakt van het bestreden besluit, onvoldoende is gewaarborgd dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot landschappelijke inpassing in artikel 7.3, eerste lid, onder f, van de VR 2014. Niet valt in te zien hoe verweerder vergunninghoudster kan verplichten om te voorzien in een landschappelijke inpassing. Het had op de weg van verweerder gelegen om, met betrekking tot de landschappelijke inpassing, voorwaarden op te nemen in het bestreden besluit over de aard van de beplanting en de hoogte van de beplanting, het tijdstip van het aanbrengen van de beplanting en het in stand houden van de beplanting. Dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten.
6. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende doen:
- nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan. Het verdient aanbeveling deze voorwaarden van te voren te bespreken met eiseres en vergunninghoudster;
- motiveren of wordt voldaan aan artikel 7.3, eerste lid onder d, van de VR 2014;
- motiveren of geurhinder vanwege (het gebruik van) de hal zal optreden.
7. Met partijen is de wijze van herstel besproken. Verweerder krijgt tot en met 15 april 2016 de gelegenheid het gebrek te herstellen op de hierboven aangegeven wijze. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank vergunninghoudster en eiseres in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: