ECLI:NL:RBOBR:2016:1773

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
01/820001-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. V.G.T. van Emstede
  • mr. S.J.W. Hermans
  • mr. E.W. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep en diefstal van stroom

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 24 april 2014 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen. De verdachte werd op tegenspraak veroordeeld na een terechtzitting op 31 maart 2016, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de rapporten van verbalisanten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank nam de ernst van de feiten in overweging, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en legde de gevorderde straffen op. De rechtbank benadrukte dat hennepteelt vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit en dat de diefstal van elektriciteit overlast en schade veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. V.G.T. van Emstede als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820001-15
Datum uitspraak: 14 april 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1973] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 24 april 2014 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 688, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 24 april 2014 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit perceel [adres] ) een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
- het relaas van
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2](p. 2 tot en met 7 van het einddossier).
- de bekennende verklaring van
verdachteter terechtzitting van 31 maart 2016 (proces-verbaal terechtzitting 31 maart 2016).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
- het relaas van
[aangever] (namens [benadeelde] )(p. 98 en 99 van het einddossier).
- de bekennende verklaring van
verdachteter terechtzitting van 31 maart 2016 (proces-verbaal terechtzitting 31 maart 2016).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 01 april 2014 tot en met 24 april 2014 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] , een hoeveelheid van in totaal 688 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2. in de periode van 1 april 2014 tot en met 24 april 2014 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit perceel [adres] een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde] .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 een taakstraf geëist van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie betrekt daarbij de ernst van de feiten, dat verdachte beroeps- dan wel bedrijfsmatig te werk is gegaan en dat hennepteelt gepaard gaat met vele andere vormen van (ernstige) criminaliteit.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de taakstraf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beroeps- of bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van stroom. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht oplegging van de gevorderde taakstraf en gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 310
Opiumwet art. 3, 11.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1: In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. t.a.v. feit 2: Diefstal. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

T.a.v. feit 1, feit 2:- een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

T.a.v. feit 1, feit 2:- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van

2 jaren.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.G.T. van Emstede, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2016.