ECLI:NL:RBOBR:2016:1774

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
01/820001-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij de teelt van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had verkregen van een bedrag van € 52.754,30, dat was verkregen uit één oogst van 688 hennepplanten. De officier van justitie had aanvankelijk een vordering ingediend voor een bedrag van € 502.068,67, maar deze werd tijdens de zitting gewijzigd naar € 473.288,70, gebaseerd op meerdere oogsten en de kosten van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit, namelijk de kweek van hennep, en heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgevoerd op basis van de opbrengsten van de hennepplanten in twee kweekruimten. De totale opbrengst werd geschat op € 62.106,14, terwijl de kosten, inclusief een redelijke schatting voor elektriciteit, op € 9.351,84 kwamen. Dit leidde tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 52.754,30. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat hij geen oogsten heeft gehad als niet aannemelijk beoordeeld, gezien de aanwijzingen van eerdere kweekactiviteiten.

De rechtbank overwoog ook de financiële situatie van de verdachte, die aangaf niet in staat te zijn om het bedrag te betalen vanwege zijn schuldenlast. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte nu en in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De uitspraak werd gedaan op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/820001-15 Datum uitspraak: 14 april 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 502.068,67 euro ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2016.
De officier van justitie wijzigt de vordering in die zin dat thans een bedrag van
473.288,70euro wordt gevorderd.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van heden is [verdachte] veroordeeld voor - onder meer - het telen van hennep in de periode van 1 april 2014 tot en met 24 april 2014.
In het financieel onderzoek wordt becijferd dat het door [verdachte] verkregen voordeel 502.068,67 euro bedraagt.
De officier van justitie heeft deze vordering ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat thans 473.288,70 euro wordt gevorderd.
De gewijzigde vordering van de officier van justitie is gebaseerd op 9 oogsten, op het feitelijk aantal planten per vierkante meter en - naast de overige in de ontnemingsrapportage opgenomen kosten - op 15.000,-- euro kosten terzake elektriciteit.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit, te weten één kweek van hennep in een periode voorafgaand aan de hiervoor bedoelde bewezenverklaarde periode, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door hem is begaan.
De rechtbank gaat op basis van de BOOM-rapportage uit van de volgende berekening.
In kweekruimte 1 stonden 447 planten; 20 planten per vierkante meter. Dit levert een opbrengst op van 25,7 gram per plant. Totale opbrengst in kweekruimte 1 is derhalve 447 x 25,7 gram = 11.487,90 gram.
In kweekruimte 2 stonden 241 planten; 9 planten per vierkante meter. Dit levert een opbrengst op van 30,9 gram per plant. Totale opbrengst in kweekruimte 2 is derhalve 241 x
30,9 gram = 7.446,90 gram.
Totale opbrengst = 11.487,90 gram + 7.446,90 gram = 18.934,80 gram x 3,28 euro per gram = 62.106,14 euro.
De totale kosten, zonder de kosten voor elektriciteit, bedragen 7.851,84 euro.
Blijkens de aangifte is [verdachte] aan [benadeelde] een bedrag van 27.637,33 euro verschuldigd uitgaande van 10 gerealiseerde oogsten. Op de zitting is aannemelijk geworden dat [benadeelde] en [verdachte] in dat verband in een civiele procedure een schikking hebben getroffen van 15.000,-- euro. Gelet op het feit dat de rechtbank uitgaat van één gerealiseerde oogst, zoals hierna toegelicht, komt de rechtbank een tiende van het schikkingsbedrag, te weten 1.500,-- euro ter zake kosten elektriciteit voor die ene oogst als een redelijke schatting voor. Hiermee komt het totaalbedrag aan kosten op 7.851,84 euro + 1.500,-- euro = 9.351,84 euro.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve:
62.106,14 euro (opbrengst) – 9.351,84 euro (kosten) = 52.754,30 euro.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij geen enkele oogst heeft gehad niet aannemelijk, omdat de politie in beide kweekruimten indicatoren voor in ieder geval één eerdere kweek heeft aangetroffen. Tegelijkertijd kan de rechtbank op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of [verdachte] meer dan één oogst heeft gehad en zo ja hoeveel meer oogsten hij heeft gehad. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de rechtbank om die reden uitgegaan van één gerealiseerde oogst.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat [verdachte] , in verband met zijn schuldenlast, nimmer is staat zal zijn om enig bedrag te betalen.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet nu al zonder meer aannemelijk is dat [verdachte] nu en in de toekomst geen draagkracht zal hebben. In dat verband heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn leeftijd (thans 43 jaar), zijn inkomen uit dienstverband van 1.800,-- euro netto per maand en de overwaarde van zijn huis.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
52.754,30 euro (tweeënvijftigduizendzevenhonderdvierenvijftig euro en dertig eurocenten).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
52.754,30 euro (tweeënvijftigduizendzevenhonderdvierenvijftig euro en dertig eurocenten), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit dan waarvoor hij veroordeeld is, maar waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door hem is begaan, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.G.T. van Emstede, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2016.