ECLI:NL:RBOBR:2016:188

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
01/845758-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. C.A. Mandemakers
  • mr. Y.N.M. Rijlaarsdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en wapenbezit met bijzondere voorwaarden voor behandeling

Op 20 januari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs en het voorhanden hebben van verboden wapens. De verdachte had in een periode van ruim vier maanden verschillende hoeveelheden amfetamine, GHB en cocaïne verhandeld en daarnaast twee verboden wapens in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 242 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten ambulante behandeling bij Novadic-Kentron en deelname aan urinecontroles. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een van de ten laste gelegde feiten, namelijk het voorhanden hebben van pepperspray, omdat er onvoldoende bewijs was dat het aangetroffen voorwerp daadwerkelijk pepperspray bevatte. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte het belang van normhandhaving en de gevaren van het ongecontroleerd circuleren van verboden wapens in de maatschappij. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 6 januari 2016, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845758-15
Parketnummer vordering: 01/845547-14
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 december 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2015 te Gemert en/of Helmond, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 4,55 gram van een materiaal bevattende amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,en/of
- ongeveer 0,87 kilogram GHB (4-hydroxyboterzuur), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde (telkens) (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 1 april 2015 tot en met 18 september 2015 te Helmond en/of Gemert, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, - een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur),

zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.
hij op of omstreeks 19 september 2015 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 19 september 2015 te Gemert traangas/pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op of omstreeks 19 september 2015 te Gemert (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845547-14 is aangebracht bij vordering van 13 oktober 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 17 februari 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 4.

De verdediging heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde ontbreekt nu er geen onderzoek is gedaan naar de inhoud van het onder de verdachte aangetroffen busje, zodat niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van het litigieuze busje daadwerkelijk pepperspray was.
Het oordeel van de rechtbank.
De omstandigheid dat op het onder de verdachte aangetroffen busje het woord ‘pfeffer spray’ is geprint vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de conclusie dat zich in het busje daadwerkelijk pepperspray bevond. Uit niets blijkt dat is vastgesteld of er zich in het busje een stof bevond, laat staan wat voor stof dit betrof.
Gelet op het vorengaande is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 19 september 2015 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,55 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 mei 2015 tot en met 18 september 2015 te Helmond en Gemert opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur),

zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.
op 19 september 2015 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
5.
op 19 september 2015 te Gemert een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De door de verdediging gevoerde verweren behoeven geen bespreking nu zij reeds weerlegd worden door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4 en 5:
  • gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport d.d. 17 november 2015 aangevuld met de verplichting om deel te nemen aan urinecontroles;
  • verbeurdverklaring van de vork en het geldbedrag van € 790,--;
  • integrale toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845547-15.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van ruim vier maanden gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast heeft de verdachte ook twee verboden wapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerd circuleren van verboden wapens in de maatschappij is onwenselijk gelet op de daaraan inherent verbonden gevaren.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank voorts in voor verdachte negatieve zin rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2013 en in 2015 voor zowel feiten betreffende de Opiumwet als feiten betreffende de Wet wapens en munitie werd veroordeeld – onder meer – tot gevangenisstraffen. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten bovendien gepleegd tijdens de proeftijd van de eerdere veroordeling uit 2015.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In voor verdachte gunstige zin heeft de rechtbank daarbij meegewogen dat gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de bewezenverklaarde drugshandel als relatief kleinschalig kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank is al met al van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een aanmerkelijk gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de na te noemen, ook door de officier van justitie geëiste, bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet, gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, daarbij grond om de proeftijd op drie jaar te stellen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van feit 4 zal vrijspreken en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het wel bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag ten aanzien van feit 1.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.

Beslag ten aanzien van feit 2.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid.
Ten aanzien van de tevens inbeslaggenomen scooter merkt de rechtbank voor de goede orde op dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven de opdracht te hebben gegeven, dan wel te zullen geven, tot teruggave daarvan aan verdachte. Gelet hierop behoeft de rechtbank ten aanzien van deze scooter geen beslissing meer te geven.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845547-14.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde, ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat slechts een -hieronder te bepalen- gedeelte van de straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging van dat gedeelte in de weg zouden staan zijn niet aanwezig.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 57,
Opiumwet art. 2, 10,
Wet wapens en munitie art. 2, 13, 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.Ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.Ten aanzien van feit 3:handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie.Ten aanzien van feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een wapen van categorie II. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 5:gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 242 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles;
- zich gedurende de proeftijd bij reclassering Novadic-Kentron, Zuidende
33 te Helmond zal melden, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder
behandeling zal stellen voor zijn drugsproblematiek en de problemen op de diverse
leefgebieden bij verslavingszorg Novadic-Kentron of soortgelijke ambulante forensische
zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan
de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zo lang als de reclassering dit noodzakelijk
acht, ook als dat inhoudt een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven
weken waarbij verdachte zich alsdan zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader
van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233
VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Ten aanzien van feit 1:teruggave inbeslaggenomen goederen, aan [verdachte] , te weten:

-
een geldbedrag van € 790,--.

Ten aanzien van feit 2:onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

-
een vork.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Oost-Brabant d.d. 17 februari 2015, gewezen onder parketnummer 01/845547-14, te weten:
gevangenisstrafvoor de duur van
158 dagen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 20 januari 2016.
Mr. Y.N.M. Rijlaarsdam is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.