ECLI:NL:RBOBR:2016:2260

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
01/820031-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van massale vechtpartij met onduidelijke betrokkenheid

Op 9 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een massale vechtpartij op 17 januari 2016 in Oss. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanleiding voor de vechtpartij, het moment van betrokkenheid van de verdachte en de geweldshandelingen die hij zou hebben verricht, niet eenduidig en zonder gerede twijfel konden worden vastgesteld. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2016, en de rechtbank heeft op 25 april 2016 de zitting gehouden.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, waarvan één maand voorwaardelijk, en had vorderingen ingediend van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte de hem verweten geweldshandelingen ontkende en dat het dossier niet overtuigend bewijs bevatte voor zijn betrokkenheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de betrokkenen tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende objectieve bewijsmiddelen waren om de feitelijke toedracht vast te stellen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden aangemerkt als pleger of medepleger van de geweldshandelingen, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van de partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820031-16
Datum uitspraak: 09 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 17 januari 2016 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen met een (ijzeren) pijp in de richting en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] daarbij heeft vastgepakt/op de rug is gesprongen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 januari 2016 te Oss tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen met een (ijzeren) pijp in de richting en/of tegen hoofd te slaan en/of die [slachtoffer 1] daarbij vast te pakken/op de rug te springen;
2. hij op of omstreeks 17 januari 2016 te Oss tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen -met een (ijzeren) pijp tegen het lichaam te slaan en/of
-te slaan en/of te schoppen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie. (bijlage)

Integrale bewezenverklaringen van feit 1 primair en feit 2, waarbij verdachte telkens als medepleger kan worden aangemerkt.
Gevorderde straf en maatregelen:
*een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaar.
*hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een
bedrag van € 1.516,66 (smartengeld € 800,= en materiële schade € 716,66), met
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van het
hoger gevorderde bedrag aan smartengeld.
*hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een
bedrag van € 477,35 (smartengeld € 400,= en materiële schade € 77,35), met oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van het hoger gevorderde
bedrag aan smartengeld.

Het standpunt van de verdediging.

Integrale vrijspraak omdat - kort gezegd - verdachte de hem verweten geweldshandelingen ontkent te hebben gepleegd, uit het dossier niet op overtuigende of ondubbelzinnige wijze
het tegendeel volgt en verdachte niet als medepleger van het eventueel door [medeverdachte] uitgeoefende geweld kan worden aangemerkt. Gelet op de bepleite vrijspraak zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet voor toewijzing vatbaar.

Het oordeel van de rechtbank.

Aan de orde is de beoordeling van een geweldsincident tegen de achtergrond van een reeds jarenlang voortslepend burenconflict. Aan de rechtbank is een dossier voorgelegd dat vele, niet telkens eenduidige, verklaringen bevat die kort gezegd twee botsende versies van de feitelijke toedracht behelzen. Zowel de twee aangevers als verdachte en [medeverdachte] plaatsen zichzelf in de rol van de aangevallene en betichten de andere partij ervan te zijn begonnen met de uitoefening van het geweld. Bij alle vier betrokkenen is letsel geconstateerd dat past bij een vechtpartij. Gezien de hiervoor aangestipte achtergrond van het incident past enige behoed-zaamheid bij de waardering van de diverse verklaringen, en wel vanwege het mogelijke gevaar van het aandikken van andermans handelingen en het bagatelliseren van de eigen betrokken-heid. Dit uitgangspunt en het nagenoeg ontbreken van objectieve bewijsmiddelen bemoeilijkt de vaststelling van de feitelijke toedracht en verdachtes exacte betrokkenheid daarbij.
Hoewel het dossier wel degelijk aanwijzingen bevat voor verdachtes betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten, komt de rechtbank niet tot bewezenverklaringen. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat naar haar oordeel de aanleiding van het incident, het moment waarop verdachte bij de vechtpartij betrokken is geraakt en de feitelijke (gewelds)handelingen die hij daarbij - al dan niet uit noodweer- zou hebben verricht, niet eenduidig en zonder gerede twijfel
zijn vast te stellen. Gelet op deze onduidelijkheden kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet op overtuigende wijze als pleger of medepleger van de geweldshandelingen worden aangemerkt. De rechtbank ziet in het proces-verbaal van het uitlezen van beelden
van het voorval ook enige bevestiging voor de versie van verdachte dat hij de-escalerend
heeft opgetreden.
Al met al acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

Nu verdachte integraal van de hem onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen te worden verklaard.
De rechtbank zal de kosten van de partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
t.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , in de vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
t.a.v. feit 2:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , in de vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans en mr. S.B.C. Nicolaes, griffiers,
en is uitgesproken op 9 mei 2016.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.