ECLI:NL:RBOBR:2016:2815

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
C/01/306737 / KG ZA 16-186
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriale beslagen in kort geding met betrekking tot onroerende zaken en geldlening

In deze zaak vordert [eiser/zoon] de opheffing van executoriale beslagen die zijn gelegd door zijn vader op onroerende zaken die aan hem toebehoren. De beslagen zijn gelegd op basis van een notariële akte uit 2009, waarin [eiser/zoon] een schuld van € 206.500,- aan zijn vader erkent. De vader heeft in 2013 en 2014 executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken van [eiser/zoon] na het uitblijven van betalingen. [eiser/zoon] stelt dat hij de openstaande vorderingen heeft voldaan en dat er geen rechtens te respecteren belang meer bestaat bij handhaving van de beslagen, omdat deze zijn bedrijfsvoering belemmeren. De ouders verzetten zich tegen de opheffing van de beslagen en stellen dat [eiser/zoon] niet heeft voldaan aan het bindend advies dat is gegeven door een adviescommissie, waarin is bepaald dat hij hypothecaire zekerheid moet stellen voor de geldlening aan zijn ouders.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de executoriale beslagen zijn gelegd op basis van de notariële akte en dat de omvang van de schuld duidelijk is omschreven. De rechter concludeert dat de ouders belang hebben bij handhaving van de beslagen, omdat niet is aangetoond dat de schuld volledig is afgelost. De vorderingen van [eiser/zoon] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de ouders, die zijn begroot op € 1.104,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/306737 / KG ZA 16-186
Vonnis in kort geding van 23 mei 2016
in de zaak van
[eiser/zoon],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L. Proenings te Deurne,
tegen

1.[gedaagde sub 1/vader] ,

2.
[gedaagde sub 2/moeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.M.M. van den Elzen te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser/zoon] en de ouders, dan wel vader (gedaagde sub 1) of moeder (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2016 met 14 producties
  • de conclusie van antwoord van 3 mei 2016 met 17 producties
  • de brief van 8 mei 2016 van de zijde van [eiser/zoon] met producties 15 en 16
  • de brief van 9 mei 2016 van de zijde van [eiser/zoon] met productie 17
  • de brief van 9 mei 2016 van de zijde van de ouders met producties 18 en 19
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 9 mei 2016
  • de pleitnota van [eiser/zoon]
  • de pleitnota van de ouders.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 december 2009 hebben [eiser/zoon] en vader een notariële akte ondertekend waarin onroerende zaken door vader zijn verkocht en geleverd aan [eiser/zoon] en waarin [eiser/zoon] verklaart een bedrag verschuldigd te zijn aan vader van in totaal € 206.500,-. In de akte zijn bepalingen neergelegd omtrent de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de daarover verschuldigde rente.
2.2.
In deze notariële akte is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘(…)
FINANCIËLE AFWIKKELING
Volgens de hiervoor genoemde overnameberekening dient aan de verschenen persoon sub 1 te worden voldaan:
- door de verschenen persoon sub 2a een bedrag als volgt:
- voor de percelen [perceelnummer] :
zes en tachtig duizend vijfhonderd euro
€ 86.500,00
- voor de percelen [perceelnummer] :
een honderd twintig duizend euro
€ 120.000,00
- totaal:
twee honderd zes duizend vijf honderd euro € 206.500,00
(…)
SCHULDIGERKENNING
Van laatstgemelde bedragen wordt door verschenen persoon sub 1 afstand gedaan, zulks onder de verplichting voor de verschenen personen sub 2 om aan de verschenen persoon sub 1 gelijke bedragen in contanten schuldig te erkennen. De verschenen personen sub verklaarden verklaarde gemelde afstanddoening te aanvaarden.
Ter uitvoering van het vorenstaande verklaart:
- de verschenen persoon sub 2a schuldig te erkennen aan de verschenen persoon sub 1 een bedrag van
twee honderd zes duizend vijf honderd euro (€ 206.500,00);
- (…)
De verschenen persoon sub 1, hierna ook te noemen schuldeiser;
de verschenen personen sub 2, hierna ieder afzonderlijk ook te noemen schuldenaar.
De verschenen persoon sub 1 verklaarde gemelde schuldigerkenningen te aanvaarden en wel onder de volgende bepalingen:
1. Over de hoofdsom of het restant daarvan is een rente van vijf procent (5%) per jaar verschuldigd, jaarlijks te voldoen op uiterlijk eenendertig december van het betreffende kalenderjaar door overmaking op een door de verschenen persoon sub aan te wijzen bankrekening.
2. De hoofdsom is gedurende de eerste drie jaren (3) aflossingsvrij.
3. Na afloop van deze periode worden er nieuwe afspraken gemaakt over de wijze van aflossen naar de toekomst toe. Als de verschenen personen hierover niet uiterlijk een april tweeduizend dertien (01-04-2013) schriftelijk overeenstemming hebben bereikt moet de hoofdsom of het restant daarvan jaarlijks evenredig worden afgelost in uiterlijk tien (10) jaren te rekenen vanaf een januari tweeduizend dertien (01-01-2013).
4. (…)
(…)’
2.3.
Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de betalingen die [eiser/zoon] aan vader moet doen uit hoofde van de door hem aan [eiser/zoon] verstrekte geldlening en over een geldvordering die [eiser/zoon] op zijn ouders heeft.
2.4.
Bij deurwaardersexploten van 22 mei 2013 en 22 september 2014 heeft vader op basis van de notariële akte van 29 december 2009 executoriaal beslag doen leggen op aan [eiser/zoon] toebehorende onroerende zaken.
Het beslagexploot van 22 mei 2013 luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
Uit krachte van:
een in executoriale vorm uitgegeven grosse van een notariële akte verleden door mr. J.J.G.V Reijs, notaris, d.d. 29 december 2009, met rekwirant en na te noemen [naam zoon] als partijen, welke akte bij exploot d.d. 12 april 2013 aan [naam zoon] is betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen, waaraan echter geen gevolg is gegeven;
(…)’
Aan dit beslagexploot is een betalingsbevel vooraf gegaan op 12 april 2013 waarin aan [eiser/zoon] werd verzocht om aan de deurwaarder een bedrag van € 20.746,33 te betalen.
2.5.
Het beslagexploot van 22 september 2014 luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
UIT KRACHTE VAN:
een grosse van een notariële akte d.d. 29 december 2009 verleden ten overstaan van mr. J.J.G.V. Reijs, notaris, met rekwirant en [naam zoon] , geboren [geboortedatum] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] als comparanten, welke akte bij exploot d.d. 19 september 2014 aan voornoemde W.M. van Dommelen is betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen, waaraan echter geen gevolg is gegeven;
(…)’
Aan dit beslagexploot is een betalingsbevel vooraf gegaan op 18 september 2014 waarin werd verzocht om aan de deurwaarder een bedrag van in totaal € 72.891,84 te betalen.
2.6.
Tussen partijen hebben verschillende gerechtelijke procedures gespeeld.
Bij gelegenheid van een mondelinge behandeling in het kader van door beide partijen ingediende verzoeken tot het leggen van conservatoir beslag (met nummers C/01/283389 BP RK 14/926 en C/01/283833 BP RK 14/962) hebben partijen een regeling getroffen. Eén van de afspraken die in die regeling is opgenomen betreft het benoemen van een bindend adviescommissie die een advies zal uitbrengen over de vraag of [eiser/zoon] een vordering heeft op de ouders en zo ja hoe groot die is.
2.7.
Partijen hebben een bindend adviescommissie benoemd die op 30 juni 2015 advies heeft uitgebracht. De conclusie van de commissie luidde – samengevat en voor zover thans van belang – dat [eiser/zoon] per saldo een schuld per 31 december 2014 heeft aan zijn ouders van € 91.423,48 en dat deze tegen een jaarlijkse rente van 5% betaald moet worden in 8 jaarlijkse termijnen, waarbij [eiser/zoon] binnen vier weken na dagtekening van het bindend advies een hypothecaire zekerheid dient te stellen voor de geldlening op het perceel, kadastraal bekend [perceelnummer] . Voorts heeft de adviescommissie bepaald dat ten tijde van de hypotheekvestiging de op 22 mei 2013 en 22 september 2014 gelegde executoriale beslagen dienen te worden opgeheven.
2.8.
Tot op heden hebben partijen niet (volledig) aan dit advies voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser/zoon] vordert samengevat - de opheffing van de op 22 mei 2013 en 22 september 2014 gelegde executoriale beslagen, dan wel de ouders te veroordelen deze beslagen op te heffen op straffe van de in de dagvaarding genoemde dwangsom en met veroordeling van de ouders in de kosten van de procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser/zoon] – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij de openstaande vorderingen waarvoor de deurwaarder de executoriale beslagen heeft gelegd, heeft voldaan. [eiser/zoon] heeft verwezen naar de betalingsbevelen bij de deurwaardersexploten waaruit blijkt dat de totale vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd € 73.592,68 bedraagt, inclusief deurwaarderskosten. Volgens deurwaarder Lammers (e-mailbericht van 4 maart 2016 met bijlage, productie 6 bij dagvaarding) heeft [eiser/zoon] een bedrag van € 57.275,00 voldaan dat in mindering strekt op de vordering waarvoor het executoriaal beslag is gelegd, zodat een restant van € 16.317,68 nog te voldoen overblijft. [eiser/zoon] stelt dat hij reeds in 2010 een vroegtijdige aflossing heeft gedaan van € 15.000,- die op dit laatste bedrag in mindering strekt, maar in het geval deze betaling niet als aflossing kan worden beschouwd dan heeft volgens [eiser/zoon] te gelden dat hij op 29 december 2015 en op 8 januari 2016 bedragen van respectievelijk € 11.657,35 en € 4.662,94 betaald heeft. Deze bedragen overstijgen € 16.317,68, zodat er geen rechtens te respecteren belang meer bestaat bij handhaving van de beslagen.
[eiser/zoon] heeft belang bij het opheffen van de executoriale beslagen omdat deze hem belemmeren in de bedrijfsvoering. Vanwege de beslagen krijgt [eiser/zoon] geen enkele financiering van de bank en kan hij de verkoop van een deel van zijn onroerende zaken niet doorzetten.
3.3.
De ouders voeren verweer waarop hierna voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze kort gedingprocedure wordt de voorzieningenrechter gevraagd te oordelen over de uit hoofde van de notariële akte gelegde executoriale beslagen. Het geschil is dan ook aan te merken als een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Op basis van dit artikel kan een executiegeschil ter verkrijging van een voorziening bij voorraad worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter en wordt de eis van een spoedeisend belang als zodanig niet gesteld (c.q. van rechtswege verondersteld aanwezig te zijn). Het verweer op dit punt wordt dan ook verworpen.
4.2.
De ouders hebben onder meer bepleit dat er geen aanleiding is de executoriale beslagen op te heffen omdat [eiser/zoon] niet heeft voldaan aan het bindend advies; hij heeft de daarin voorgeschreven hypothecaire zekerheid (nog) niet gevestigd, zodat de voorwaarde om de executoriale beslagen op te heffen niet is ingetreden.
[eiser/zoon] heeft hier tegenover gesteld dat hij het bindend advies wegens schending van (onder andere) de beginselen van behoorlijk procesrecht buitengerechtelijk heeft vernietigd.
Nu het bindend advies ter discussie staat laat de voorzieningenrechter in het midden of de beslagen, gelet op het feit dat [eiser/zoon] niet conform het bindend advies de hypothecaire zekerheid heeft gevestigd, gehandhaafd dienen te blijven. De vraag of de executoriale beslagen al dan niet moeten worden opgeheven zal beantwoord worden in het licht van de executoriale titel op basis waarvan de beslagen zijn gelegd.
4.3.
De executoriale beslagen zijn gelegd uit hoofde van de tussen [eiser/zoon] en vader opgemaakte notariële akte. In het voorafgaand aan het exploot van 22 september 2014 uitgebrachte bevel van betaling van 18 september 2014 wordt betaling gevorderd van twee betalingstermijnen in 2013 en 2014, van de vervallen rente over het jaar 2013, alsmede van de (reeds bij het eerdere betalingsbevel van 12 april 2013 - waarnaar het exploot van 22 mei 2013 verwijst - gevorderde) rentetermijnen van 2011 en 2012. [eiser/zoon] heeft gesteld dat hij de in het betalingsbevel van 18 september 2014 genoemde bedragen volledig heeft betaald. Dit wordt betwist door de ouders, maar indien al zou komen vast te staan dat [eiser/zoon] heeft voldaan aan het betalingsbevel, leidt dit niet tot het oordeel dat de executoriale beslagen dienen te worden opgeheven op grond van de hiernavolgende overwegingen.
4.4.
In het beslagexploot van 22 september 2014 is vermeld dat de daarin genoemde zaken in executoriaal beslag worden genomen ‘uit krachte van’ de notariële akte van 29 december 2009. In de notariële akte heeft [eiser/zoon] zich schuldig verklaard tegenover vader voor het bedrag van € 206.500,-. Vervolgens is er in de notariële akte een regeling neergelegd met betrekking tot de financiële afwikkeling waarin is afgesproken dat bij het uitblijven van overeenstemming tussen partijen uiterlijk op 1 april 2013 over de wijze van aflossing, de hoofdsom of het restant daarvan jaarlijks evenredig moet worden afgelost in uiterlijk 10 jaren te rekenen vanaf 1 januari 2013. De omvang van de schuld is dus duidelijk omschreven in de notariële akte zodat de vordering voldoende bepaalbaar is om daarvoor beslag te leggen.
Gelet op het beslagexploot van 22 september 2014 en op de inhoud van de notariële akte uit krachte waarvan de beslagen zijn gelegd neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat de executoriale beslagen gelegd zijn tot zekerheid van betaling van de volledige schuld. Dat het in het betalingsbevel de betaling van de vervallen termijnbedragen wordt gevorderd doet niet af aan de executiebevoegdheid op basis van de notariële akte voor de volledige schuld.
4.5.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de in de notariële akte genoemde schuld en de daarover verschuldigde rente volledig is afgelost hebben de ouders belang bij handhaving van de executoriale beslagen.
Dat dit belang van de ouders ondergeschikt moet worden geacht aan het belang van [eiser/zoon] tot opheffing van de executoriale beslag is vooralsnog niet aannemelijk geworden.
4.6.
[eiser/zoon] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de ouders worden begroot op:
- griffierecht € 288,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.104,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser/zoon] in de proceskosten, aan de zijde van de ouders tot op heden begroot op € 1.104,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2016.