ECLI:NL:RBOBR:2016:3534

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
01/865120-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte veroordeeld voor diefstal in vereniging met geweld en poging tot afpersing

Op 1 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging door middel van braak en inklimming, voorafgegaan en vergezeld van geweld, en van poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op 12 oktober 2015 in Eindhoven, waar de verdachte samen met een medeverdachte een woning binnendrong. De verdachte heeft de woning betreden door een ruit in te gooien en heeft daarbij de bewoonster, [slachtoffer], met geweld gedwongen tot afgifte van waardevolle spullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 213 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van twee jaar. Tevens is een eerder opgelegde jeugddetentie omgezet in een werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat er geen sprake was van een voltooid delict. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de adviezen van deskundigen over de geestelijke toestand van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865120-15
Parketnummer vordering: 01/845026-15
Datum uitspraak: 01 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
thans verblijvende in de forensische kliniek De Catamaran,
te 5626 ND Eindhoven, Dr. Poletlaan 80.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2016, 25 maart 2016 en 17 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 december 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) heeft weggenomen een of meerdere siera(a)d(en) en/of drie, althans een of meer pasje(s) (te weten een Rabobankpinpas en/of een ponskaartje en/of een stadspas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat sier(a)d(en) en/of die/dat pasje(s) onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een of meer siera(a)d(en) en/of drie, althans een of meer pasje(s) (te weten een Rabobankpinpas en/of een ponskaartje en/of een stadspas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) een deken op/over het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt/getrokken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen een of meer siera(a)d(en) en/of een of meer (pin)pasje(s) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, en/of daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een of meer siera(a)d(en) en/of een of meer (pin)pasje(s) en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elke geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- een steen, in elk geval een hard voorwerp, tegen/door een ruit van die woning heeft/hebben gegooid/geslagen en/of - een deken op/over het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt/getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 17 juni 2016 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/845026-15 is aangebracht bij vordering van 9 mei 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 31 juli 2015.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Verdachte en zijn medeverdachte zijn samen midden in de nacht naar de woning van aangeefster [slachtoffer] gegaan, zijn beiden over de schutting geklommen, zijn de woning binnen geklommen nadat [medeverdachte] een steen door de ruit heeft gegooid, hebben sieraden en bankpasjes gepakt en hebben zich verplaatst in een tijdsbestek van een kleine twintig minuten. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens samen naar de slaapkamer van aangeefster gegaan en hebben aldaar de geweldshandelingen uitgevoerd, met het doel om geld, nog meer bankpasjes en een pincode los te krijgen van aangeefster. Nu van een voltooid delict geen sprake is, dient verdachte van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem primair ten laste is gelegd, omdat geen sprake is van een voltooid delict. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht. Enkel aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij een deken over haar gezicht gedrukt heeft gekregen. Er is geen ondersteunend bewijs voor deze verklaring in het dossier aanwezig. Weliswaar heeft de [getuige] verklaard dat zij gesmoord gegil heeft gehoord, echter in eerste instantie heeft zij daar niet over verklaard. Nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot het geweldsaspect, kan wellicht enkel een woninginbraak bewezen worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen met betrekking tot de geweldshandelingen, nu onduidelijk is gebleven wie de deken over het gezicht van aangeefster [slachtoffer] heeft getrokken. Te meer nu verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er nog een derde persoon in de woning aanwezig was.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij haar aangifte [2] verklaard dat zij op maandag 12 oktober 2015 in haar bed in haar woning aan de [adres 1] te Eindhoven lag te slapen. Zij merkte op een gegeven moment dat zij geen lucht meer kreeg. Zij merkte dat een deken waar zij onder lag op haar gezicht gedrukt werd. Aangeefster kon zien dat het licht in de slaapkamer aan was. Zij hoorde een man “money money” zeggen. Dit was de man die de deken over haar gezicht gedrukt hield. Er was een tweede persoon bij. Zij hoorde dit omdat zij voetstappen in haar kamer hoorde. Aangeefster hoorde de man die de deken op haar gezicht gedrukt hield vragen om haar pinpas en pincode. Ze hoorde dat de man die tevens in de kamer aanwezig was zeggen tegen de ander “politie, politie”. Hierop hebben beide personen haar slaapkamer verlaten. Aangeefster is meteen uit bed gestapt en in haar slaapkamer is er een deur die toegang biedt tot het balkon. Zij heeft de deur geopend en zag politie. Aangeefster was ontzettend bang omdat zij geen lucht meer kreeg omdat de man de deken op haar gezicht gedrukt hield en omdat zij onder bedreiging werd gevraagd om haar geld en pinpas af te geven.
De [getuige] heeft bij de politie verklaard [3] dat zij op bed lag omstreeks 2:15 uur in haar woning aan de de [adres 2] te Eindhoven. Zij hoorde een geluid alsof er een ruit kapot ging. Ze keek even wat er aan de hand was en zag een persoon over de schutting van de woning tegenover haar klimmen. Deze persoon had donkere kleding aan. Ook zag de getuige de achterdeur openstaan. Zij heeft toen de politie gebeld.
Aanvullend heeft de [getuige] verklaard [4] dat zij vanaf het moment dat zij de persoon over de schutting zag klimmen nog even kort naar haar slaapkamer is gelopen om haar telefoon te halen en dat zij vanaf dat moment constant zicht heeft gehad op de woning van haar buurvrouw. Door het raam zag de getuige dat de deur in de tuin van de buurvrouw open stond. De getuige heeft haar balkondeur open gedaan en is buiten gaan luisteren. Zij hoorde haar buurvrouw een geluid maken en dat was niet prettig. Zij hoorde een geluid dat klonk alsof er een hand op haar mond geduwd werd, alsof ze gesmoord werd. Het klonk als “hmmmm hmmmm”. De getuige heeft toen meteen tegen de politiemedewerkster gezegd dat er meteen iemand moest komen, want dit was niet goed.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd [5] dat zij op maandag 12 oktober 2015 een melding kregen om te gaan naar de [adres 1] te Eindhoven. Daar aangekomen zagen zij dat de ruit van de achterdeur was verbroken en dat er licht aan was op de bovenverdieping van de woning. Zij zagen een persoon welke in het donker gekleed was die vanuit de kamer op de bovenverdieping de gang op rende. Hierop hebben verbalisanten zich opgesplitst. [verbalisant 2] is naar de voorzijde van de woning gerend en [verbalisant 1] is aan de achterzijde blijven staan. [verbalisant 1] zag een persoon op de eerste verdieping in de kamer gelegen aan de achterzijde van de woning vanuit het raam wegduiken naar beneden. [verbalisant 2] zag door het raam van de voordeur een schim de trap af komen. Halverwege de trap zag hij de schim weer omhoog lopen. [verbalisant 1] zag een vrouw de deur openen. Hij hoorde haar luidkeels om hulp schreeuwen. Zij was zichtbaar in paniek en riep “twee mannen”. [verbalisant 2] zag aan de voorzijde op de eerste verdieping een balkondeur opengaan. Verbalisanten zagen twee mannen uit de woning het balkon op lopen. [verbalisant 2] zag dat één van deze twee mannen dezelfde man was die kort daarvoor ook op het balkon stond.
[verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben vervolgens de [verdachte] en [medeverdachte] aangehouden op de slaapkamer aan de voorzijde van de woning [6] . Zij zagen dat de [medeverdachte] handschoenen droeg. Deze handschoenen zijn in beslag genomen. Zij zagen dat op de kamer waar de verdachten zich bevonden, een nachtkastje met geopende laden stond. Zij zagen dat er enkele sierraden op het bed lagen. Op de slaapkamer waar de bewoonster zich bevond, stond ook een nachtkastje met geopende laden. Voor dit nachtkastje op de grond zagen zij opnieuw sierraden liggen. Op de begane grond aan de achterzijde van de woning zagen zij een steen liggen. Deze steen is in beslag genomen.
Op het balkon waar de verdachten naar buiten waren gekomen lagen drie pasjes, een Rabobank pinpas, ponskaartje van het ziekenhuis en een stadspas van de gemeente Eindhoven, allen op naam van de bewoner [7] .
De inbeslaggenomen handschoenen en steen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht [8] . Hieruit bleek het volgende.
“Er zijn twee hypothesen opgesteld om de resultaten te evalueren:
Hypothese 1: er is gedurende het beschreven incident contact geweest tussen de handschoen(en) en de steen
Hypothese 2: de steen is uitsluitend met willekeurige andere (textiele) materialen in contact geweest
De volgende factoren zijn relevant:
  • de kans dat de handschoenen bij contact sporen afstaan is groot, gezien de verregaande slijtage van de handschoenen en desintegratie van de aangebrachte toplaag;
  • op de steen zijn relatief weinig typen vezelsporen aangetroffen. De aangetroffen sporen komen vrijwel allemaal overeen met vezels zoals verwerkt in de handschoenen. Dit gegeven verkleint de kans op een toevallige overeenkomst;
  • de tijd tussen het beschreven incident en het veiligstellen van de materialen is beperkt;
  • de verkregen informatie bevat geen gegevens over mogelijke contacten tussen de handschoenen en de steen eerder dan het beschreven incident. Aangenomen is dat eerdere contacten niet hebben plaatsgevonden;
  • de lage specificiteit van de deeltjes aangetroffen op de handschoenen past even goed onder beide hypothesen.
Samengevat zijn de resultaten waarschijnlijk als hypothese 1 waar is. Zij zijn in ons oordeel echter uiterst onwaarschijnlijk als hypothese 2 waar is.
De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn veel waarschijnlijker als er gedurende het beschreven incident contact geweest is tussen de handschoenen en de steen dan wanneer de steen uitsluitend met willekeurige andere (textiele) materialen in contact is geweest.”
Overwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte en zijn mededader zijn geweest die zich schuldig hebben gemaakt aan de woninginbraak met gebruikmaking van geweld en de afpersing van aangeefster [slachtoffer] .
Met betrekking tot het betoog van de verdediging dat uit het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer] blijkt dat zij een laken over haar gezicht gedrukt heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat aangeefster een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de getuigenverklaring van de buurvrouw Yaman. Zij heeft een gesmoord geluid gehoord. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door aangeefster afgelegde verklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en bovendien voldoende steun vindt in het dossier.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van medeplegen, overweegt de rechtbank als volgt. Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijkheden heeft verricht. De bijdrage aan het delict dient van voldoende intellectueel of materieel gewicht te zijn.
Verdachte en medeverdachte zijn in de nachtelijke uren naar de woning van aangeefster gegaan. Zij zijn over de schutting geklommen en hebben met een steen een ruit kapot gemaakt. Vervolgens zijn zij de woning binnengegaan. Op enig moment zijn verdachte en medeverdachte naar de slaapkamer van aangeefster [slachtoffer] gegaan. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat er twee personen op haar slaapkamer aanwezig waren. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat één van de verdachten haar vervolgens met een laken heeft gesmoord en dat de andere verdachte op zoek is gegaan naar sieraden, bankpasjes en geld. Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Hun rollen waren nagenoeg inwisselbaar. Uit de wijze van samenwerken zoals hierboven beschreven blijkt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar van medeplegen zodat verdachte en zijn medeverdachte voor alle in die samenwerking gepleegde handelingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden.
Het betoog dat er nog een derde persoon in de woning aanwezig zou zijn geweest, acht de rechtbank niet aannemelijk en wordt bovendien op geen enkele wijze ondersteund door de bewijsmiddelen.
Met de officier van justitie en raadsman is de rechtbank van oordeel dat, nu geen sprake is geweest van een voltooid delict, vrijspraak dient te volgen voor het primair tenlastegelegde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
op 12 oktober 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen sieraden en pinpasjes toebehorende aan [slachtoffer]
en
op 12 oktober 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] door geweld te dwingen tot afgifte van sieraden en pinpasjes en een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer] ,
zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak en inklimming, en daarbij die voorgenomen diefstal heeft doen voorafgaan en/of doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
- welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader een deken op het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Zij heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van 213 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden dat verdachte zijn behandeling bij De Catamaran afmaakt en daarop volgend deelneemt aan een ambulante behandeling, dit alles onder toezicht van de jeugdreclassering. Tevens heeft zij gevraagd om toepassing van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte zich kan vinden in de eis van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De gezondheidspsycholoog M.J.E. van Kempen heeft over de geestvermogens van de verdachte op 29 december 2015 een rapport uitgebracht. Hieruit komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Onderliggend is sprake van moeite met het verkrijgen van overzicht, van gebrekkige ontwikkelde ego-functies, (egocentrisch perspectief, onmiddellijke behoeftebevrediging, gebrekkige impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie) naast een gebrekkige gewetensontwikkeling en beperkt empathisch vermogen. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt door de psycholoog om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verder wordt door de psycholoog geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De kinder- en jeugdpsychiater C.M.M. Schuijlenburg heeft op 4 april 2016 eveneens een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van cannabismisbruik. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. Ook de psychiater heeft geadviseerd om het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte. Voorts heeft de psychiater geadviseerd om op basis van het jeugdstrafrecht een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) aan verdachte op te leggen, om op deze manier de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te doen verlopen.
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongeren in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd. Derhalve zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Bij het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere richtlijnen voor straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 12 oktober 2015 in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. Verdachte en zijn mededader zijn op heterdaad betrapt en om deze reden is het bij een poging gebleven. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [slachtoffer] en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. De woning is bovendien bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat sprake is geweest van medeplegen en met het feit dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Klaarblijkelijk heeft verdachte niets geleerd van zijn eerdere veroordelingen.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafmaat rekening gehouden met de rapportages van de psycholoog en psychiater met de daarin vervatte conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 juni 2016. Daarin wordt geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen. De ernst en de hardnekkigheid van de problematiek bij verdachte vragen om een stevig juridisch kader. Alternatieven zijn volgens de reclassering te risicovol.
Alles overwegende is de rechtbank tot de volgende straf gekomen. Gelet op de ernst van de feiten legt de rechtbank aan verdachte op een jeugddetentie, conform het voorarrest, voor de duur van 213 dagen, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal voorts de PIJ-maatregel aan verdachte opleggen. Gelet op de inhoud van de voornoemde rapportages van de psychiater, psycholoog en reclassering is de PIJ-maatregel de meest passende optie.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast eisen de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke maatregel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 2 juni 2016. De rechtbank zal tevens bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht ingevolge artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan de voorwaarden.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat, gezien de ernst van het door verdachte onder 1 gepleegde feit en gelet ook op de bevindingen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering omtrent de persoon van verdachte en hun conclusie dat het risico op gewelddadig gedrag hoog is, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
De motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/845026-15
De standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 31 juli 2015 aan de veroordeelde opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie vordert tenuitvoerlegging van 1 maand jeugddetentie met dien verstande dat deze maand wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte zich kan vinden in het voorstel van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte is bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 31 juli 2015 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 15 augustus 2015. In het vonnis is opgenomen dat de rechter gehele of gedeeltelijke uitvoering van voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen onder andere kan bevelen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf – de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten – is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding de maand jeugddetentie om te zetten in een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, nu zij het reeds ingezette hulptraject van verdachte niet wil doorkruisen middels een jeugddetentie.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 45, 47, 77c, 77i, 77m, 77n, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 01/86511-15:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak en inklimming, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en
medeplegen van poging tot afpersing.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Een jeugddetentie voor de duur van 213 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
Een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van 2 jaren;
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich binnen drie werkdagen volgend op de startdatum van de voorwaardelijke PIJ-maatregel meldt bij Bureau Jeugdzorg/Jeugdreclassering (telefoonnummer 0492-508400, met het volgende adres, Sobreitasplein 102 te Helmond). Daarna moet veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Tevens dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel worden gegeven door de jeugdreclassering;
  • wordt verplicht zich klinisch te laten behandelen in de forensische kliniek De Catamaran, onderdeel van het Centrum Kinderen en Jeugd van de GGzE te Eindhoven voor een maximale termijn van de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van de genoemde inrichting in overleg met de jeugdreclassering dat nodig achten;
  • zich na de klinische behandeling aansluitend gedurende de resterende proeftijd binnen een voorziening van woonbegeleiding, of via ambulante zorg te laten behandelen bij de polikliniek van De Catamaran van de GGzE, of een soortgelijke instelling.
Geeft opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar.
Opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, dat reeds op 12 mei 2016 was geschorst.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Wijst de vordering met parketnummer 01/845026-15 van de officier van justitie toe, in die zin dat 1 maand jeugddetentie wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 1 juli 2016.
mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Zuid, genummerd PL2100-2015227070.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 oktober 2015, pagina 56-58.
3.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 oktober 2015, pagina 59-60.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 oktober 2015, pagina 61-66.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, pagina 41-43.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, pagina 44-55.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, pagina 41-43.
8.Rapport van het NFI d.d. 11 januari 2016, pagina 91-101.