ECLI:NL:RBOBR:2016:3588

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
01/879026-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor opzettelijk bezit van hennep en gewoontewitwassen

Op 6 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (ongeveer 1725 gram) aanwezig had. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van geldbedragen tot een totaal van € 113.961 en het witwassen van een Toyota Avensis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij hij gedurende een lange periode geldbedragen heeft omgezet en gebruik heeft gemaakt van voorwerpen die afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn twee motorfietsen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/879026-13
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 mei 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 02 april 2013 te 's-Hertogenbosch (in een woning aan de [adres] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, van (ongeveer) 1725 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 02 april 2013 te 's-Hertogenbosch (in perceel [adres] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- ( telkens) van een voorwerp, danwel van een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, (tot een totaalbedrag van euro 113.961,00 of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, (tot een totaalbedrag van euro 113.961,00 of daaromtrent), was of wie bovenomschreven voorwerp, danwel een of meer vooorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, (tot een totaalbedrag van euro 113.961,00 of daaromtrent), voorhanden had, terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, (tot een totaalbedrag van euro 113.961,00 of daaromtrent), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 2 april 2013, te Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, - een of meer voorwerp(en), te weten een auto (merk Toyota Avensis, met [kenteken 1] ) en/of een aantal zit- en/of slaapmeubelen en/of een aantal huishoudelijke apparaten en/of een aantal elektrische apparaten, en/of een of meer andere voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Door de verdediging is bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde dat betrekking heeft op de zinsnede “(…) en/of een aantal zit- en/of slaapmeubelen en/of een aantal huishoudelijke apparaten en/of een aantal elektrische apparaten, en/of meer andere voorwerpen (…)”. In de visie van de verdediging is de tenlastelegging op dit punt onvoldoende duidelijk.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om in de tenlastelegging onder feit 4 een algemene omschrijving te geven van een aantal goederen, te weten zit- en slaapmeubelen, een aantal huishoudelijke apparaten en meer andere voorwerpen. Uit het proces-verbaal blijkt niet eenduidig welke goederen onder deze algemene omschrijving zouden moeten vallen. Met de verdediging acht de rechtbank de tenlastelegging op deze punten onvoldoende specifiek en feitelijk omschreven. Om die reden is niet voldoende duidelijk welke specifieke voorwerpen worden bedoeld. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om deze voorwerpen in de tenlastelegging nader te omschrijven of bijvoorbeeld op een lijst op te nemen. De rechtbank zal daarom de dagvaarding ten aanzien van dit punt (partieel) nietig verklaren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat genoemde dagvaarding voor het overige geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat diefstal van elektriciteit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Over het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het in vereniging plegen heeft de officier van justitie zich niet uitgelaten.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank stelt vast dat het dossier behoudens de aangifte van [bedrijf] geen andere bewijsmiddelen bevat op grond waarvan de ten laste gelegde diefstal, al dan niet in vereniging, van elektriciteit kan worden bewezen verklaard, waarbij bovendien opmerking verdient dat uit de aangifte van [bedrijf] niet blijkt op welke wijze de elektriciteit zou zijn weggenomen. De rechtbank acht aldus bij gebrek aan voldoende wettig bewijs hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd niet bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs ten aanzien van feit 1, feit 3 en feit 4.

Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Divisie Informatie & Opsporing, Hennepteam, met onderzoeksnummer 21XO013003, onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] , afgesloten op 5 november 2013, in totaal 122 doorgenummerde bladzijden (hierna tevens: eindproces-verbaal).
Een proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, inhoudende een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e 2e lid Sr, kasopstelling [verdachte] , van 8 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , incl. bijlagen, in totaal 202 doorgenummerde bladzijden (hierna tevens: ontnemingsrapport);
Een proces-verbaal van de terechtzitting van 22 juni 2016, inhoudende de verklaring van de verdachte (hierna tevens: proces-verbaal van de terechtzitting).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 14 tot en met 19).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder feit 1, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Voor wat betreft de wijze van witwassen stelt de officier dat het voorhanden hebben en omzetten/ gebruiken bewezen dient te worden verklaard (artikel 420bis, eerste lid, sub b Wetboek van Strafrecht). Over het ten laste gelegde medeplegen heeft de officier van justitie zich telkens niet uitgelaten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat er op 3 april 2013 geen, althans onvoldoende, verdenking was in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden is ten onrechte een (al dan niet) mondelinge machtiging tot binnentreden van de woning gegeven. In de visie van de verdediging is er aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en mogen de resultaten van het opsporingsonderzoek niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat er ten aanzien van feiten 3 en 4 geen sprake is van (gewoonte)witwassen. De verdachte heeft ter terechtzitting de herkomst van zijn inkomsten kenbaar gemaakt en eveneens een verklaring gegeven op welke wijze en met welke gelden hij zijn Toyota personenauto heeft aangeschaft. Een deel van de contante stortingen zijn betalingen uit zijn [bedrijf 1] . In dat kader is nog opgemerkt dat contante stortingen onvoldoende verhullingshandelingen zijn om te kunnen spreken van witwassen. Voorts is het inkomen van de echtgenote van de verdachte niet betrokken bij de berekening. Ten onrechte is bij de berekening van de huishoudelijke uitgaven daarmee geen rekening gehouden. Ook is niet duidelijk wat nu precies bij de getaxeerde inboedel van verdachte behoort en op welke wijze die taxatie tot stand is gekomen. Volgens het dossier zou het witwassen mede bestaan uit het uitgeven van geld door de verdachte. Uitgeven is evenmin een verhullingshandeling. Ook om deze redenen dient vrijspraak te volgen voor feit 3 en feit 4.
Subsidiair heeft de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft tot slot een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [taxateur] als getuige, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder feit 3 ten laste gelegde en daarbij gebruik maakt van de berekening waarin de getaxeerde waarde van de inboedel is opgenomen en/of van het taxatierapport dat als bijlage 24 is gevoegd bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het oordeel van de rechtbank.
Redelijk vermoeden van schuld.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van verdenking (pag. 25-29) volgt onder meer dat er door de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Oost-Brabant op 19 februari 2013 een proces-verbaal is opgemaakt waarin werd vermeld dat in de maand januari 2013 een melding was ontvangen dat verdachte zich bezig houdt met de handel in wiet en dat hij in een schuur bij zijn woning 1 of 2 dure Harley Davidson motoren had staan die gekocht zouden zijn van de opbrengst uit de wiethandel. Deze informatie werd als betrouwbaar aangemerkt.
Ondanks de summiere inhoud van het proces-verbaal van verdenking, bevat het proces-verbaal (naast diverse oudere informatie dat verdachte betrokken is bij handel in softdrugs) wel redelijk recente informatie met betrekking tot de verdachte. Deze informatie acht de rechtbank ook voldoende concreet en specifiek. Naar het oordeel van de rechtbank kon dan ook op grond van deze CIE-informatie het redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf worden ontleend op grond waarvan de bevoegdheid tot binnentreden door de politie is aangewend. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatig binnentreden. Ook hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de datum waarop de woning van de verdachte is binnengetreden, namelijk zes weken na ontvangst van de CIE-melding, maakt dit oordeel niet anders. De informatie van de CIE is namelijk niet zodanig dat onaannemelijk is dat deze situatie na zes weken nog bestaat. Immers zou het gaan om “handel” in wiet, hetgeen in beginsel op een activiteit van enig voortdurend karakter duidt.
De resultaten van de doorzoeking kunnen derhalve tot het bewijs worden gebezigd. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging op dit onderdeel.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 en feit 4.
Ter beoordeling staat of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het (al dan niet bij wege van een gewoonte) witwassen van een bedrag van € 113.961 en een personenauto, merk Toyota, type Avensis, [kenteken 1] .
Anders dan de raadsman heeft gesteld kan de rechtbank bij haar beoordeling als uitgangspunt nemen dat er geen direct bewijs voor (een) brondelict(en) aanwezig is.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
De politie heeft een eenvoudige kasopstelling gemaakt. Hieruit volgt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 een bedrag van € 29.593,18 aan contante uitgaven heeft gedaan, die niet uit legale bron kunnen worden verklaard. Het geld is onder meer uitgegeven aan de aankoop van een personenauto Toyota Avensis ( [kenteken 1] ), kleding, bouwmaterialen en huishoudelijke apparatuur.
Over die onderzoeksperiode, van 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013, zijn de contante bestedingen voor huishoudelijke uitgaven voor een vergelijkbaar huishouden als dat van de verdachte aan de hand van NIBUD-normen geschat op € 76.986. Op Rabobankrekening met [bankrekeningnummer 1] op naam van de echtgenote van de verdachte, [persoon 1] , werden in genoemde periode contante stortingen verricht van in totaal € 40.524,51. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze stortingen heeft verricht.
Bij de Belastingdienst zijn van de verdachte over deze periode geen inkomsten uit arbeid of uitkering bekend.
Met verwijzing naar de berekening aan de hand van de NIBUD-normen, overweegt de rechtbank dat zonder een invullend inkomen, alleen het inkomen van de echtgenote van de verdachte (2008: € 28.197 bruto; 2009: € 30:008 bruto; 2010: € 34.912 bruto; 2011:
€ 35.790 bruto en 2012: € 34.804 bruto), volstrekt ontoereikend is geweest voor de levensstijl en hoge kosten van de verdachte en zijn gezin.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
De verdachte heeft bij de politie vrijwel niets willen verklaren. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij alle aankopen heeft kunnen doen van contante gelden die onder meer bestonden uit een ontslagvergoeding van ongeveer € 10.000, gelden die hij wel eens van zijn ouders kreeg en de opbrengsten van de verkoop van een crossmotor (€ 1.000) en visspullen (€ 3.000). Tevens heeft hij verklaard dat hij de Toyota Avensis van het geld had gekocht dat hij had gespaard. Dat spaargeld bestond ook uit de opbrengst van verkoop van spullen, het geld dat de verdachte af en toe van zijn ouders kreeg en geld dat de verdachte bij zijn trouwen van diverse personen heeft gekregen.
De rechtbank passeert om twee redenen het betoog van de verdediging inhoudende dat de kasopstelling deels niet juist is, omdat het bedrag van € 10.000 dat de verdachte als legale inkomsten (ontslagvergoeding) zou hebben ontvangen, daarin niet is meegenomen.
Allereerst acht de rechtbank de verklaring van de verdachte op dit punt volstrekt onaannemelijk. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de ontslagvergoeding op zijn rekening zou zijn gestort. Na door de officier van justitie geconfronteerd te zijn met de omstandigheid dat er in de onderzochte periode op de bankrekeningen van de verdachte, zowel privé als zakelijk, geen contante stortingen zijn verricht, heeft de verdachte zijn verklaring gewijzigd in die zin dat hij de ontslagvergoeding “dan contant moet hebben ontvangen”. Verdachte kon geen specifieke gegevens vertrekken omtrent bijvoorbeeld de hoogte of het moment van overeenkomen van de ontslagvergoeding. Voorts heeft de verdachte geen tastbaar bewijs willen of kunnen tonen van de ontvangst van enige ontslagvergoeding.
Voor zover de rechtbank wel zou uitgaan van de juistheid van de ontslagvergoeding, overweegt de rechtbank voorts dat de verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de ontslagvergoeding volledig heeft aangewend voor de aankoop van een keuken ter waarde van ongeveer € 11.000. De aanschaf van de keuken is echter door de politie niet betrokken bij contante uitgaven in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 in de eenvoudige kasopstelling. Het voorgaande betekent dus dat het bedrag van de vermeende ontslagvergoeding niet in mindering gebracht behoeft te worden op het berekende bedrag.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte met betrekking tot de opbrengsten van de verkoop van zijn crossmotor en visspullen weinig aannemelijk nu deze volstrekt niet onderbouwd is. Voor zover al van de opbrengsten hiervan kan worden uitgegaan, kunnen deze het totaalbedrag aan uitgaven en contante stortingen evenmin verklaren.
Door de verdediging is aangevoerd dat een deel van de contante stortingen betalingen zijn uit zijn uit het bedrijf van verdachte, [bedrijf 1] . De rechtbank acht in het dossier aanzienlijke aanwijzingen aanwezig, dat de administratie van [bedrijf 1] kennelijk slechts bestond om een contante omzet te verantwoorden zonder dat daarvoor daadwerkelijk werkzaamheden of diensten zijn verricht. Echter, in de kasopstelling zijn de ontvangsten van [bedrijf 1] en de contante privé onttrekkingen daaruit (in totaal € 30.222) opgenomen als (legale) inkomsten die voor de verdachte beschikbaar waren voor het doen van uitgaven. Deze inkomsten kunnen de contante stortingen op de bankrekening van de echtgenote van de verdachte dus niet verklaren.
Ook de stelling van de verdediging dat de politie in de kasopstelling geen rekening heeft gehouden met de (legale) inkomsten van de echtgenote van de verdachte kan geen stand houden. Immers, deze inkomsten zijn gebruikt voor het voldoen van de vaste lasten (bijvoorbeeld hypotheekrente en energiekosten) en om die reden niet opgenomen in de kasopstelling. Deze kosten werden per bank betaald, van de rekening van de echtgenote van verdachte. De door verdachte verrichte contante stortingen hebben zich vermengd met de (legale) inkomsten van zijn echtgenote.
Nu de verdachte ten aanzien van de overige posten evenmin een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd, gaat de rechtbank uit van het in de kasopstelling onderbouwde bedrag van € 113.961 aan onverklaarbare uitgaven en contante stortingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat genoemde geldbedrag een criminele herkomst heeft en acht de rechtbank dan ook bewezen dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van incidenteel witwassen in het onderhavige geval niet worden gesproken. Uit de duur en de frequentie van de door de verdachte gepleegde handelingen, leidt de rechtbank af dat het witwassen door de verdachte een zodanig structureel karakter had, dat dit leidt tot de conclusie dat hij van het witwassen van de hoeveelheden geld een gewoonte had gemaakt.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank – met de officier van justitie – aldus tot het oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal € 113.961 in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013, alsmede witwassen van een personenauto, merk Toyota, type Avensis, met [kenteken 1] in de periode van 1 juni 2009 tot en met 2 april 2013.
De rechtbank overweegt nog in het bijzonder dat de partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 4 in de tenlastelegging geen beletsel vormt voor een bewezenverklaring van feit 3, omdat de betreffende voorwerpen specifiek en feitelijk zijn omschreven in de eenvoudige kasopstelling.
Ten slotte acht de rechtbank bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs telkens niet bewezen het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het medeplegen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Voorwaardelijk verzoek.
Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [taxateur] als getuige.
De rechtbank stelt vast dat de waarde van de inboedel door de politie niet is opgenomen in de eenvoudige kasopstelling. Om die reden maakt het bedrag van € 70.000 geen onderdeel uit van het onder feit 3 bewezen verklaarde bedrag van € 113.961. Reeds gelet hierop wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage opgesomde en uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.) op 2 april 2013 te ’s-Hertogenbosch, in een woning aan de [adres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, van ongeveer 1725 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(3.) in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013, te ’s-Hertogenbosch van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens voorwerpen, te weten hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 113.961) omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
(4.) in de periode van 1 juni 2009 tot en met 2 april 2013, te Hertogenbosch, een voorwerp, te weten een auto (merk Toyota Avensis, met [kenteken 1] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voormeld voorwerp
-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, gezien het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn met ruim een jaar, een eventuele gevangenisstraf hoogstens voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder nog het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid hennep aanwezig gehad, terwijl van algemene bekendheid is dat dit verdovende middel gevaren oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan.
Tevens heeft de verdachte geldbedragen en een personenauto witgewassen, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel meebrengt. Verdachte heeft van dit witwassen een gewoonte gemaakt.
Gezien de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan de verdachte dient te worden opgelegd, enerzijds om de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal aan de verdachte een lagere straf opleggen, dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank enerzijds tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en anderzijds omdat naar het oordeel van de rechtbank de hierna aan de verdachte op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Een andere reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, is de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank neemt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Echter, bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geschonden. De behandeling in eerste aanleg is, zonder enige daartoe gebleken aanleiding, onvoldoende voortvarend geweest. Zonder schending van de redelijke termijn zou bovengenoemde gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.

De motivering ten aanzien van de in beslag genomen goederen.

De rechtbank stelt vast dat thans nog beslag rust op:
  • een motorfiets, merk Harley Davidson, [type] , [kenteken 1] (goednummer 520907);
  • een motorfiets, merk Harley Davidson, [type] , [kenteken 1] (goednummer 520905).
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van de hiervoor genoemde motorfietsen. Door de verdediging is teruggave bepleit van de motorfietsen met uitzondering van de chassis, die ook in de visie van de verdediging kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit onderzoek van de politie aan beide motorfietsen is gebleken dat de chassisnummers waren vervalst. Het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen die voorzien zijn van een vals chassisnummer geheel of gedeeltelijk van diefstal of een soortgelijk misdrijf afkomstig plegen te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan op deze grond worden gezegd dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke voertuigen afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen voertuigen bedreven handel en dat daarvan een bevorderende werking op diefstal van voertuigen uitgaat.
Gelet hierop is de rechtbank aldus van oordeel dat beide motorfietsen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeerd, omdat het voorwerpen zijn van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde, voor zover deze betrekking heeft op de zinsnede
“(…) en/of een aantal zit- en/of slaapmeubelen en/of een aantal huishoudelijke apparaten en/of een aantal elektrische apparaten, en/of meer andere voorwerpen (…)”;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 3 en feit 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 3 en feit 4 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 3: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 4: witwassen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de volgende
maatregel:

onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:

  • een motorfiets, merk Harley Davidson, [type] , [kenteken 1] (goednummer 520907);
  • een motorfiets, merk Harley Davidson, [type] , [kenteken 1] (goednummer 520905).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).

Ten aanzien van feit 1.

 Eindproces-verbaal, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen, van 29 april 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , p. 97-99.
 Een proces-verbaal van de terechtzitting van 22 juni 2016, inhoudende de (bekennende) verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 3 en feit 4.

 Ontnemingsrapport met bijlagen.

Opmerking rechtbank: naar de onderliggende stukken wordt door middel van voetnoten verwezen.

Inkomensgegevens. [1]
[verdachte]
Aangifte IB 2008
De aangifte IB maakt melding van inkomsten van werkgever [bedrijf 3] van in totaal (bruto) € 5.523. Tevens wordt melding gemaakt van een uitkering van het UWV Eindhoven van in totaal (bruto) € 5.716. Winst uit onderneming ten bedrag van € 4.123.
Aangifte IB 2009
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming ten bedrag van € 7.830. Privé-onttrekking € 5.820.
Aangifte IB 2010
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming van de eenmanszaak [bedrijf 1] ten bedrag van € 5.612, en een privé onttrekking in contanten van € 5.225.
Aangifte IB 2011
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming van de eenmanszaak [bedrijf 1] ten bedrag van € 7.064, en een privé onttrekking in contanten van € 7.368.
Aangifte IB 2012
In 2012 heeft de verdachte [verdachte] winst uit de onderneming [verdachte] gemaakt van € 8.165, waarbij een bedrag van € 7.686 is onttrokken aan de onderneming.
[persoon 1]
Uit gegevens van de Belastingdienst komen de navolgende inkomensgegevens naar voren van [persoon 1] . Zij heeft loon uit arbeid vanwege dienstbetrekking bij [werkgever] . Het loon/salaris en de diverse toeslagen van de Belastingdienst werden alle betaald op de bankrekening [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [persoon 1] .
2008 € 28.197 bruto loon;
2009 € 30.008 bruto loon;
2010 € 34.912 bruto loon;
2011 € 35.790 bruto loon;
2012 € 34.804 bruto loon.
Contante opnamen. [2]
Van de rekening bij de ING Bank rekening nr. [bankrekening] t.n.v. [verdachte] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 in het geheel geen opnamen gedaan. Ook op de rekening nr. [bankrekeningnummer 2] , de Rabo Regenboogrekening t.n.v. [persoon 2] en de rekening nr. [bankrekeningnummer 3] , de Rabo Regenboog rekening t.n.v. [persoon 3] werden geen contante opnamen gedaan.
Van de rekening bij de ING Bank rekening nr. [bankrekeningnummer 4] , de zakelijke rekening op naam van [verdachte] , waarvan [verdachte] bij de ING Bank als wettelijke vertegenwoordiger was vermeld was, werden in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013 in het geheel geen contante opnamen gedaan.
De rekening was geopend op 09-10-2008; het saldo op 02-04-2014 bedroeg € 0,00.
Van de rekening bij de Rabobank, rekening nr. [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [persoon 1] werd in de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2013 in totaal € 2.790,- opgenomen.
Stortingen contant geld. [3]
Op de rekening bij de ING Bank nr. [bankrekening] t.n.v. [verdachte] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 in het geheel geen stortingen verricht. Ook op de rekening nr. [bankrekeningnummer 2] , de Rabo Regenboogrekening t.n.v. [persoon 2] en de rekening nr. [bankrekeningnummer 3] , de Rabo Regenboog rekening t.n.v. [persoon 3] werden geen contante stortingen verricht.
Op de rekening bij de ING Bank rekening nr. [bankrekeningnummer 4] , de zakelijke rekening op naam van [verdachte] , waarvan [verdachte] bij de ING Bank als wettelijke vertegenwoordiger was vermeld was, werden in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013 in het geheel geen contante stortingen verricht.
Op de rekening bij de Rabobank, rekening nr. [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [persoon 1] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2013 in totaal € 40.524,51 contant gestort.
Werkelijk contante uitgaven. [4]
Contante bestedingen via bonnen en facturen
Datum Omschrijving Bedrijf Bedrag
03-06-2008 [bedrijf 4] € 42,00
06-06-2008 contantbon Kamer van Koophandel € 45,40
09-12-2008 notebook en accessoires BCC € 523,90
31-01-2009 Makro € 35,51
28-03-2009 diverse goederen [bedrijf 5] € 103,01
03-04-2009 [bedrijf 6] € 54,09
17-04-2009 [bedrijf 7] € 245,97
20-05-2009 [bedrijf 8] € 84,16
05-06-2009 [bedrijf 9] € 1.166,16
15-06-2009 Kwantum € 547,34
26-06-2009 Kwantum € 38,22
30-06-2009 diverse bonnen Praxis en Gamma € 969,25
16-07-2009 levering [bedrijf 10] € 299,00
22-08-2009 Toyota Avensis [kenteken 2] [bedrijf 11] € 12.900,00
01-09-2009 side by side kast Harense Smid € 1.039,49
18-09-2009 rembourszending TNT Post € 168,90
01-10-2009 jongenskleding [bedrijf 12] € 240,00
20-10-2009 reparatie fiets [bedrijf 13] € 146,25
20-11-2009 tafel 280 x 100 [bedrijf 14] € 360,00
10-03-2010 reparatie per kas voldaan [bedrijf 17] € 1.001,79
08-05-2010 diverse aankopen Ikea € 307,88
24-05-2010 trap [bedrijf 16] € 692,47
01-06-2010 televisie Makro (Carclean) € 673,21
15-06-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 400,99
18-06-2010 zolder [bedrijf 16] € 1.515,26
18-06-2010 diverse goederen wo TomTom Makro (Carclean) € 135,00
02-07-2010 [kenteken 3] -vrijwaringsbewijs PM verschil koop-verkoop € 1.000,00
09-07-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 645,63
21-07-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 316,19
05-08-2010 2 x slaapkamer [bedrijf 16] € 1.212,77
16-08-2010 diverse aankopen wo bed Ikea € 319,80
21-08-2010 diverse goederen wo televisie Makro (Carclean) € 277,08
30-09-2010 onderhoud Toyota [kenteken 2] [bedrijf 18] € 316,79
19-12-2010 rembourszending [bedrijf 19] € 139,00
13-01-2011 koffiemachine Bauknecht Bauknecht € 500,00
15-03-2011 sanitairgoederen [bedrijf 20] € 84,87
18-07-2012 Wehkamp € 61,80
28-01-2013 [bedrijf 21] € 134,00
onbekend binnenzonwering aanbetaling [bedrijf 22] € 85,00
onbekend rolluik [bedrijf 22] binnenzonwering € 765,00
totaal € 29.593,18
Van deze contante uitgaven werden bonnen aangetroffen. In de bankadministratie waren geen betalingen aanwezig betreffende dagelijkse boodschappen en andere kosten, zoals brandstof of horeca-bezoek.
Overige contante uitgaven. [5]
Op de website van het NIBUD (Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting) werd een voorbeeld berekening gemaakt van de lasten welke een vergelijkbaar huishouden als dat van de verdachte [verdachte] maandelijks uitgeeft. Bij vervoer is rekening gehouden met één personenauto. De kosten voor de twee Harley Davidson motoren zijn niet volledig in aanmerking genomen als een voertuig, aangezien hiermee veelal zeer weinig kilometers gereden worden. Voor vervoer is daarom een bedrag van € 450 per maand geschat, aangezien kosten als verzekering en houderschapsbelasting eveneens per bank werden betaald. Hierbij moet voor een huishouden, zoals dat van de verdachte [verdachte] , met man, vrouw en 2 kinderen geboren in 2002 en 2008, rekening gehouden worden met de volgende kosten per maand (peiljaar 2013):
Kostensoort Minimaal Vergelijkbaar Schatting
NIBUD Huishouden
Dagelijkse boodschappen € 577 € 618 € 577
Kleding en schoenen € 145 € 187 € 145
Vervoer € 607 € 691 € 430
Abonnementen en contributie € 83 € 203 € 83
Hobby en vrije tijd € 66 € 277 € 66
School, studie, kinderopvang € 56 € 56 € 56
Overige huishoudelijke uitgaven € 25 € 49 € 25
Totaal geschatte uitgaven
Per maand € 1.402
Ervan uitgaande dat het prijspeil in de onderzoeksperiode licht gestegen is, waarbij gesteld is een stijging van 5% per jaar, dient voor de contante uitgaven rekening gehouden te worden met de volgende maandelijkse contante gezinsuitgaven:
Jaar Kosten per maand Aantal maanden Totaal per jaar
2013 jan t/m mrt € 1.402 3 € 4.206
2012 € 1.335 12 € 16.020
2011 € 1.271 12 € 15.252
2010 € 1.210 12 € 14.520
2009 € 1.152 12 € 13.824
2008 € 1.097 12
€ 13.164
Onderzoeksperiode € 76.986
Hierbij is rekening gehouden met de kosten die per bank betaald werden, zoals verzekeringspremie, energiekosten, hypotheekrente. Die zijn in deze opsomming niet meegenomen, zodat alleen werd uitgegaan van contante bestedingen. Over de onderzoeksperiode, van 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 worden de contante besteding voor huishoudelijke uitgaven daarom geschat op ten minste € 76.986,-
Uit de Belastingdienst gegevens komt naar voren dat er in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 totaal een bedrag van € 30.222 is onttrokken aan de onderneming [verdachte] :
Jaar Winst Privé Ondernemingsvermogen
onttrekking
2008 € 4.123 € 4.123 € 0
2009 € 7.830 € 5.820 € 2.010
2010 € 5.612 € 5.225 € 2.397
2011 € 7.064 € 7.368 € 2.093
2012 € 8.165
€ 7.686€ 2.572
Totaal € 30.222 [6]
Kasopstelling
Uit de beschikbare gegevens kan tot de navolgende kasopstelling gekomen worden:
Beginsaldo contant geld € 0
+/+ Legale contante ontvangsten [verdachte] € 30.222
+/+ Bankopnamen € 2.920
-/- Eindsaldo contant geld
€ 0
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 33.142
-/- Werkelijk contante uitgaven € 29.593
-/- Contante uitgaven volgens NIBUD-berekening € 76.986
-/- Bankstortingen
€ 40.524
€ 147.103
Verschil (€ 147.103 - € 33.142 =) € 113.961
 Eindproces-verbaal.
Proces-verbaal van doorzoeking (woning), van 3 april 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] , p. 56-57, in onderling verband en samenhang bezien met de lijst in beslag genomen goederen, p. 58.
Op 2 april 2013 werd de woning, gelegen aan de [adres] , betreden ter doorzoeking ter inbeslagneming. Hierbij werd onder andere aangetroffen en in beslag genomen een personenauto van het merk Toyota, type Avensis, kenteken [kenteken 1] .

Een proces-verbaal van de terechtzitting van 22 juni 2016, inhoudende de verklaring van de verdachte.
De personenauto, merk Toyota, type Avensis, met kenteken [kenteken 1] , die door de politie op 2 april 2013 bij mijn woning aan de [adres] is aangetroffen, is van mij. Ik heb deze auto gekocht.
Ik heb de contante stortingen van in totaal € 40.524,51 op de Rabobankrekening [bankrekeningnummer 1] op naam van mijn vrouw [persoon 1] verricht.

Voetnoten

1.Proces-verbaal ontvangen gegevens Belastingdienst [verdachte] , van 3 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , ontnemingsrapport, p. 93-96, in onderling verband en samenhang bezien met het ontnemingsrapport, berekening, p. 19/23.
2.Proces-verbaal onderzoek gegevens verkregen van banken, ontnemingsdossier, p. 99-100.
3.Zie noot 2.
4.Proces-verbaal onderzoek beslag [adres] , ontnemingsdossier, p. 45-54, en in het bijzonder een factuur van autobedrijf [bedrijf 2] aan verdachte [verdachte] d.d. 22-08-2009 betreffende de levering van een Toyota Avensis met [kenteken 1] .
5.Ontnemingsdossier, relaas, p. 14-15/23.
6.Proces-verbaal ontvangen gegevens Belastingdienst [verdachte] , van 3 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , ontnemingsrapport, p. 93-96.