Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Ferro Informatie Systemen B.V.,
1.Het procesverloop
I. FIS te veroordelen om aan [verzoeker] te voldoen het netto equivalent van € 8.168,00 bruto, dat het restant is van de op basis van 7:673 BW verschuldigde transitievergoeding, onder gelijktijdige toezending aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie;
II. FIS te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 783,40;
III. FIS te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I. en II. genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag der algehele voldoening;
IV. FIS te veroordelen in de kosten van deze procedure.
FIS heeft een verweerschrift ingediend en heeft op 16 juni 2016 per telefax nog aanvullende stukken toegezonden ten behoeve van de mondelinge behandeling.
2.De feiten2.1. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is vanaf 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2016 in dienst geweest bij FIS in de functie van cartografisch medewerker, tegen een bruto salaris van laatstelijk € 2.750,00, exclusief 8% vakantietoeslag.
“Hierbij bevestig ik dat bij de formaliteiten omtrent de afwikkeling van het dienstverband van de heer [verzoeker] – waaronder de eindafrekening en transitievergoeding – uiteraard wordt gehandeld conform het gestelde in het BW en in de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ontslagregeling).”Hierop heeft de gemachtigde van [verzoeker] per e-mail van 30 november 2016 FIS het volgende bevestigingsbericht toegezonden:
“Dank voor uw onderstaande mail. Zonder uw tegenbericht ga ik ervan uit dat u met uw onderstaande mail bedoelt dat Ferro Informatie Systemen B.V. bij de eindafrekening onder meer de transitievergoeding aan cliënt de heer [verzoeker] , zal voldoen.”Daarop is geen reactie van de zijde van FIS gekomen.
Per e-mail van 22 april 2016 is FIS door [verzoeker] voor de laatste keer gesommeerd tot betaling over te gaan, onder toezending van het in te dienen verzoekschrift met producties en de aanbiedingsbrief aan de rechtbank Oost-Brabant.
3.Het verzoekschrift en het verweerschrift
Los daarvan handelt FIS onzorgvuldig door in de jaarlijkse drukke periode (november 2015 tot en met februari 2016) van de inspanningen van [verzoeker] gebruik te maken, maar vervolgens niet de volledige transitievergoeding te voldoen. Dit zou betekenen dat [verzoeker] weliswaar loon heeft gekregen voor de door hem verrichte arbeid en overuren, maar tegelijkertijd een lagere transitievergoeding heeft gekregen dan wanneer hij niet zou hebben ingestemd met een langere opzegtermijn, zodat hij per saldo tot en met januari 2016 voor niets heeft gewerkt, sterker nog, er geld op heeft toegelegd.
Daarnaast komt FIS de eind november 2015 gemaakte afspraken over de betaling van de transitievergoeding niet na.
Op het moment dat de ontslagvergunning van het UWV werd ontvangen was duidelijk dat er in ieder geval nog voldoende werk was voor [verzoeker] om de overeengekomen werkzaamheden in november, december en januari uit te voeren. [verzoeker] kreeg daarmee langer doorbetaald en had de mogelijkheid om zich gedurende deze periode te oriënteren op de arbeidsmarkt en een functie elders te zoeken. FIS hoopte bovendien nog dat de in het najaar uitgebrachte offertes tot opdrachten voor 2016 zouden leiden, waardoor het wellicht mogelijk zou zijn om [verzoeker] nog enkele uren te kunnen bieden, hetgeen helaas niet is gelukt.
is akkoord gegaan met een langere opzegtermijn en [verzoeker] kan deze dan ook niet aan FIS tegenwerpen. Bovendien is een langere opzegtermijn altijd wettelijk toegestaan.
Subsidiair beroept FIS zich erop dat door het UWV ten onrechte is geconcludeerd dat 2012 tot een positief netto resultaat heeft geleid, nu ook 2012 met in achtneming van het bepaalde in artikel 12a lid 1 Wet Loon Belasting (LB) in feite een negatief resultaat heeft opgeleverd. Wegens de slechte financiële situatie heeft de directeur van FIS zijn salaris met toestemming van de belastingdienst immers op een zodanig laag bedrag vastgesteld dat van een gebruikelijke vergoeding niet kan worden gesproken, dit om ten behoeve van de bank het verlies te beperken.
4.De beoordeling
Aangezien deze stukken, behalve de concept jaarrekening van 2015, reeds in de UWV ontslagprocedure zijn ingebracht, zal de kantonrechter deze, voor zover relevant, bij zijn beoordeling betrekken. [verzoeker] was hiermee immers bekend. De concept jaarrekening 2015 zal de kantonrechter wel buiten beschouwing laten.
a. het netto resultaat van de onderneming van de werkgever over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet is kleiner geweest dan nul;
b. de waarde van het eigen vermogen van de onderneming van de werkgever, als bedoeld in het Besluit modellen jaarrekening, was negatief aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet; en
c. binnen de onderneming van de werkgever aan het einde van het boekjaar dat eindigt voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet, is de waarde van de vlottende activa kleiner dan de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar.
In de toelichting bij artikel 24 Ontslagregeling is voorts het volgende vermeld:
“Het is aan de werkgever die gebruik maakt van de mogelijkheid om een lagere transitie-vergoeding te betalen om aan te tonen dat aan deze voorwaarden voldaan is. In de eerste plaats (onderdeel a) moet worden aangetoond dat over de drie voorafgaande boekjaren het netto resultaat van de onderneming van de werkgever kleiner is geweest dan nul. Het gaat dan om de boekjaren gelegen voor het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de enkelvoudige jaarrekeningen over de afgelopen drie boekjaren en de winst- en verliesrekening.”(…)”In de tweede plaats dient binnen de onderneming van de werkgever sprake te zijn van een negatief eigen vermogen (onderdeel b), dat wil zeggen dat de waarde van de activa van de onderneming kleiner zijn dan de waarde van de passiva van de onderneming. Het gaat daarbij om het eigen vermogen dat is vastgesteld conform de regels die daaromtrent worden gesteld in het Besluit modellen jaarrekening. Ten slotte moeten de vlottende activa binnen de onderneming van de werkgever per het einde van het boekjaar dat eindigt voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet, kleiner zijn dan de kortlopende schulden (onderdeel c). Naar bedrijfseconomische maatstaven is van een dergelijke slechte liquiditeitspositie sprake als de zogenoemde current ratio minder dan 1 is.”
1 februari 2016.
Goed werkgeverschap brengt met zich mee dat werknemers wat betreft de toekenning van een transitievergoeding en de hoogte hiervan goed geïnformeerd worden (en in geval van [verzoeker] , niet in de waan worden gelaten) en niet later de rekening gepresenteerd krijgen. Het gevolg voor [verzoeker] is evident: hij heeft in januari 2016 ‘voor niets’ langer doorgewerkt. Weliswaar is door FIS zijn loon doorbetaald, maar de aan hem in 2016 uitgekeerde transitievergoeding is, uitgaande van de overgelegde jaarstukken, significant lager dan de transitievergoeding waarop [verzoeker] in 2015 aanspraak had kunnen maken en het loon dat hij in januari 2016, ondanks het vele overwerk, heeft verdiend.
Gelet op deze samenhang geeft de Ontslagregeling naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte om (achteraf) ‘een knip te maken’ tussen de aanvraag van een ontslagvergunning en een aanvraag voor een verklaring waarin staat dat de werkgever voldoet aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling.
Dat voornoemde aanpassing ten aanzien van de referentieperiode niet per 1 januari 2016 maar pas per 1 juli 2016 is doorgevoerd in artikel 24 Ontslagregeling, vormt in het onderhavige geval onvoldoende grondslag om (voor wat betreft de voorwaarden genoemd in het tweede lid van artikel 24 Ontslagregeling) als referentiejaren de boekjaren 2013, 2014 en 2015 te hanteren (als zijnde de boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd).
Artikel 24 Ontslagregeling stond in de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 immers op gespannen voet met artikel 7:673d BW en gelet op de hiervoor overwogen samenhang gaat naar het oordeel van de kantonrechter in onderhavig geval het bepaalde in artikel 7:673d BW voor.
De kantonrechter volgt dit betoog van FIS niet. In de Ontslagregeling, noch in de toelichting daarop, is voldoende aanleiding te vinden om geen rekening te houden met bijzondere omstandigheden zoals door de werkgever gesteld. De stelling van FIS dat het salaris van haar directeur met toestemming van de belastingdienst immers op een zodanig laag bedrag is vastgesteld dat van een gebruikelijke vergoeding niet kan worden gesproken, zodat de conclusie moet zijn dat – indien wordt uitgegaan van een gebruikelijke vergoeding voor de directeur - het bedrijfsresultaat wel negatief is, zou met zich brengen dat niet de cijfers als zodanig voldoende inzicht moeten kunnen geven, maar - bijvoorbeeld - de interpretatie van de accountant over de bedrijfsresultaten. De Ontslagregeling geeft naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een dergelijke alternatieve wijze van vaststellen van het bedrijfsresultaat over de drie aan het ontslag voorafgaande jaren. Een dergelijke interpretatieve wijze van vaststelling zou ook te zeer in strijd zijn met de rechtszekerheid die een werknemer kan ontlenen aan de Ontslagregeling omdat het zou kunnen leiden tot het standpunt van de werkgever dat het bedrijfsresultaat weliswaar positief is, maar dat rekening moet worden gehouden met bijzondere (boekhoudkundig onderbouwde) omstandigheden die er toe moeten leiden dat het resultaat tòch als negatief moet worden aangemerkt, waartegen een werknemer vervolgens moeilijk verweer zou kunnen voeren.
€ 783,40 ter zake buitengerechtelijke incassokosten.
1 maart 2016.