ECLI:NL:RBOBR:2016:365

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14_1177
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorschriften geluid en realisatie geluidswal voor inrichting bestratingsmaterialen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van een perceel nabij een inrichting voor bestratingsmaterialen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk. De rechtbank behandelt de vraag of de opgelegde maatwerkvoorschriften met betrekking tot geluid, die zijn opgelegd aan de derde-partij, rechtmatig zijn. De rechtbank oordeelt dat een geluidwal geen gebouw of bouwwerk is, en dat de realisatie ervan niet kan worden aangemerkt als een intensivering van het gebruik van het perceel van de derde-partij. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en aanvullende maatwerkvoorschriften opgelegd voor de realisatie van de geluidswal en de bestrating van de toerit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover geen voorschriften zijn opgelegd met betrekking tot de aanleg van de geluidswal en de bestrating van de toerit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1177

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2016 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F.H. Damen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P.G. Wintjes).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder maatwerkvoorschriften met betrekking tot geluid opgelegd aan [bedrijf] voor de inrichting aan de [adres 1] te [woonplaats] .
Bij besluit van 17 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, de inwerkingtreding van het (primaire) besluit afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van de geluidwal en het (primaire) besluit, onder verbetering van de motivering, ongewijzigd in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Eisers zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de derde-partij is verschenen.
De zaak is vervolgens aangehouden ten behoeve van mediation. In dit verband heeft de rechtbank ook opdracht gegeven aan de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB). Partijen hebben de rechtbank op 31 maart 2015 bericht dat zij in mediation geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. De StAB heeft vervolgens op 29 april 2015 advies uitgebracht. Op dit advies hebben eisers en verweerder gereageerd. De derde-partij heeft niet gereageerd.
Het vervolg van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De derde-partij drijft op het perceel [adres 1] een inrichting die zich bezig houdt met transport, handel en op- en overslag van bestratingsmaterialen. Het betreft een inrichting type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Eisers zijn eigenaar en bewoners van het perceel [adres 2] . Dit perceel bevindt zich ten zuiden van de inrichting, tussen de inrichting en de Hoefseweg. De toerit van de Hoefseweg naar de inrichting ligt aan de oostzijde van de woning van eisers en maakt deel uit van de inrichting.
1.2
Eisers hebben eerder om handhaving verzocht met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten van de derde-partij. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 25 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1233).
1.3
De derde-partij heeft omstreeks begin 2013 een melding in het kader van het Abm ingediend voor de gehele inrichting aan de [adres 1] . In dat kader is een akoestisch onderzoek overgelegd, opgesteld door M&A Milieu Adviesbureau (M&A) op 28 mei 2013, met projectnummer 213-HHo2a-il-v4 (verder: het akoestisch rapport).
1.5
Verweerder heeft de melding geaccepteerd en in het primaire besluit van 25 juni 2013 de volgende maatwerkvoorschriften opgelegd:
1.1 Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat deze op de woning [straatnaam] niet meer mag bedragen dan de in de tabel aangegeven waarden:Immissiepunt# Locatie LAr,LT1 Achtergevel [adres 2] 412 Zijgevel [adres 2] 43
# immissiepunt komt overeen met de immissiepunten zoals op genomen het rapport van M&A milieuadvies, van 28 mei 2013 met projectnummer 213-HHo2a-il-v4.
1.2
Het lossen van een vrachtwagen met een eigenkraan mag uitsluitend plaatsvinden met een kraan die op een stationair draaiende motor van de vrachtwagen werkt, met een maximaal equivalent bronniveau van 95 dB(A).
1.3
Het is niet toegestaan om laad- en loswerkzaamheden uit te voeren op de openbare weg.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten en de inwerkingtreding daarvan afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van de geluidwal. In de overwegingen van het bestreden besluit is het volgende nieuwe maatwerkvoorschrift opgenomen:
Binnen twee maanden na verzending van dit besluit moet een geluidwal zijn gerealiseerd in overeenstemming met het gestelde in het rapport van het akoestisch onderzoek met kenmerk 213-HHo2a-il-v4. D.d. 28 mei 2013. De wal moet
Minimaal 2 meter hoog zijn
Minimaal 66 meter lang zijn
Een hellingshoek van minimaal 40 graden bezitten
De positie van de wal moet overeenkomen met de aangegeven positie in de figuren in bijlage 2a in het rapport van het akoestisch onderzoek.
3. Eisers hebben de volgende beroepsgronden ingetrokken na de tweede behandeling ter zitting:
 Dat de overschrijding van de geluidnormen feitelijk hoger zal zijn dan wordt geconcludeerd in het akoestische onderzoek;
 Dat de serre, behorende bij de woning van eisers, niet op de juiste wijze is meegenomen bij de geluidberekeningen;
 Dat niet is gemotiveerd dat en op welke wijze zou worden voldaan aan 40 dB(A) en waarom door de overige activiteiten van de inrichting de bijdrage op de zuidgevel van de woning van eisers verwaarloosbaar zou zijn;
 Dat in het akoestische rapport een onjuiste beschrijving wordt gegeven van de representatieve bedrijfssituatie.
4.1
Eisers hebben in het beroepschrift aangevoerd dat er in het akoestische rapport ten onrechte vanuit wordt gegaan dat een aarden wal aanwezig is. De beschrijving van de aarden wal in het rapport is volgens eisers niet eenduidig. Het is onduidelijk hoe hoog en hoe lang de wal moet worden en welke hellingshoek de wal moet hebben. Het bestemmingsplan laat het bouwen of plaatsen van een scherm niet toe. Eisers wijzen er in een nadere reactie op het verweerschrift op dat uit het dictum van het bestreden besluit niet blijkt dat een aanvullend maatwerkvoorschrift is gesteld.
4.2
Volgens verweerder is wel duidelijk hoe de geluidwal eruit moet komen te zien en kan de geluidwal worden gerealiseerd met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling over het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” (verder: het bestemmingsplan) van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2312). Volgens verweerder is het toegelaten bepaalde maatwerkvoorschriften op een later moment in werking te laten treden. Verweerder erkent te hebben verzuimd het maatwerkvoorschrift over de uitvoering van de geluidwal in het dictum van het bestreden besluit op te nemen.
4.3
De StAB heeft in het advies aangegeven dat de geluidswal slechts gedeeltelijk aanwezig is en niet de vereiste hoogte heeft van 2 meter. In het akoestisch rekenmodel is gerekend met een hoogte van 2 meter met een scherpe tophoek terwijl de geluidswal geen (gedeeltelijk) scherm krijgt. Daarom wordt in het akoestische rapport ten onrechte uitgegaan van een tophoekcorrectie van 0 Cᵨ. Er is geen sprake van een noemenswaardig hoogteverschil tussen de percelen van de derde-partij en eisers. De reeds aanwezige schutting op het perceel van eisers is geen akoestische afscherming. De StAB geeft verder aan dat de derde-partij zou hebben aangegeven dat de wal tot een hoogte van 2,40 meter wordt uitgevoerd.
4.4
Eisers lezen in het advies van de StAB een bevestiging van hun stelling. Zij wijzen er op dat onduidelijk is hoe hoog de wal nu wordt.
4.5
In reactie op het advies van de StAB merkt de gemeente op dat ook een geluidwal met een scherpe tophoek kan worden uitgevoerd.
4.6
De derde-partij heeft ter zitting aangegeven dat realisering van een geluidwal met een scherpe tophoek van 70 graden < tophoek < 165 graden mogelijk is. De derde-partij heeft evenmin weersproken dat een geluidwal met een hoogte van 2,40 meter kan worden uitgevoerd.
4.7
Ingevolge het bestemmingsplan mag de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder bedragen dan 3 meter. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 meter. Het bestemmingsplan voorziet in persoonsgebonden overgangsrecht met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten van de derde-partij.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank is een geluidwal geen gebouw noch een bouwwerk geen gebouw zijnde. De aarden wal is een werk, maar geen bouwwerk omdat het niet bestaat uit een constructie. De bouwvoorschriften van het bestemmingsplan laten realisering van een geluidwal met een hoogte van maximaal 3 meter toe. Er is geen aanleiding aansluiting te zoeken bij de voorschriften met betrekking tot de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens, omdat in het bestemmingsplan nu eenmaal geen afstandseisen zijn opgenomen met betrekking tot werken die niet als bouwwerken kwalificeren. Realisering van een geluidwal valt niet aan te merken als een intensivering van het gebruik van het perceel van de derde-partij. De bedrijfsactiviteiten zelf wijzigen immers niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Afdeling in haar uitspraak van 25 september 2013 heeft overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bedrijfsactiviteiten in de periode tussen 30 oktober 2007 en 14 februari 2012 zijn geïntensiveerd, waarbij de Afdeling de wijzigingen in de inrichting van het perceel niet aanmerkt als een intensivering van de bedrijfsactiviteiten.
4.9
Eisers stellen terecht dat verweerder heeft verzuimd het aanvullende maatwerkvoorschrift op te nemen in het dictum van het bestreden besluit. Tevens is de rechtbank in navolging van de StAB van oordeel dat onduidelijk is hoe de geluidwal moet worden uitgevoerd. Deze beroepsgrond slaagt.
4.1
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het volgende aanvullende maatwerkvoorschrift op te leggen aan de derde-partij:
Binnen twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak in de zaak SHE 14/1177 moet een geluidswal zijn gerealiseerd met een hoogte van minimaal 2,40 meter, een lengte van 66 meter en een hellingshoek van 70 graden < tophoek < 165 graden conform bijlage III, tabel 2.8 van het Reken en meetvoorschrift geluid 2012 op de aangegeven positie in de figuren in bijlage 2a in het rapport van M&A milieuadvies, van 28 mei 2013 met projectnummer 213-HHo2a-il-v4.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de strekking van dit voorschrift tijdens de tweede zitting met partijen is besproken en dat partijen hiertegen geen bezwaren hebben.
5.1
Eisers hebben voorts aangevoerd dat zij veel hinder ondervinden van de kinderkoppen bestrating aan het begin van de toerit. Zij stellen een maatwerkvoorschrift strekkende tot de aanleg van stillere bestrating voor.
5.2
Volgens verweerder kunnen geen maatwerkvoorschriften worden gesteld met betrekking tot het voorkomen van piekgeluiden als gevolg van het laden en lossen gedurende de dagperiode.
5.3
De derde-partij is bereid om de bestrating van kinderkoppen aan het begin van de toerit tot zes meter uit de openbare weg te vervangen door stillere bestrating.
5.4
De StAB heeft in het advies aangegeven dat het begin van de toerit nabij de woning van eisers is voorzien van een slecht onderhouden klinkerbestrating. Door het rammelen van lege aanhangers op de inrit kan de geluidsemissie aanmerkelijk toenemen. De bijdrage van geluidspieken is niet verwaarloosbaar op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau.
5.5
In reactie op het StAB advies erkent verweerder dat de staat van onderhoud van de toerit niet optimaal is en dat met het opnemen van een aanvullend maatwerkvoorschrift voor een vlakkere bestrating het rammelen van aanhangers kan worden voorkomen.
5.6
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat laad- en loswerkzaamheden ten behoeve van de inrichting van de derde-partij op de openbare weg reeds zijn verboden in het primaire besluit. Gelet op het advies van de StAB dat de slechte staat van het begin van de toerit een niet verwaarloosbare invloed heeft op de geluidsbelasting (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) van de inrichting, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien om maatwerkvoorschriften met betrekking tot de staat van onderhoud van de toerit te stellen. Deze beroepsgrond slaagt.
5.7
Gelet op het advies van de StAB en de bereidheid van de derde-partij om bestrating te vervangen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het volgende maatwerkvoorschrift op te leggen aan de derde-partij:
Binnen twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak in de zaak SHE 14/1177 dient de bestrating van de toerit vanaf de openbare weg tot een afstand van minimaal zes meter uit de kant van de openbare weg te zijn vervangen door een vlakke bestrating zonder wegdekcorrectie.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de strekking van dit voorschrift tijdens de tweede zitting met partijen is besproken en dat partijen hiertegen geen bezwaren hebben.
6.1
Eisers hebben tot slot aangegeven dat uit het primaire besluit niet blijkt voor welke periode de maatwerkvoorschriften gelden en ter vervanging van welke voorschriften in het Abm de maatwerkvoorschriften zijn gesteld alsmede wanneer de maatwerkvoorschriften gelden.
6.2
Verweerder merkt op dat de voorschriften gelden voor de dagperiode omdat de activiteiten van de derde-partij slechts in deze periode plaatsvinden. Verweerder acht het niet noodzakelijk bij het stellen van maatwerkvoorschriften aan te geven welke algemene voorschriften van het Abm worden vervangen. De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften volgt uit artikel 2.20, leden 1 en 5, van het Abm. Verweerder heeft (in algemene zin) gesteld dat het wettelijk mogelijk is om maatwerkvoorschriften later in werking te laten treden.
6.3
In het dictum van het bestreden besluit is het volgende opgenomen: “Burgemeester en Wethouders van Cuijk (…) besluiten (…) de inwerkingtreding van het besluit afhankelijk te stellen van de aanwezigheid van de geluidwal”.
6.4
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit de melding in kader van het Abm en het daarbij gevoegde rapport blijkt dat de inrichting slechts gedurende de dagperiode (tussen 07:00 en 19:00 uur) in werking is. Indien de inrichting gedurende andere momenten in werking is, wijkt dit af van de melding en dient hiertoe een nieuwe melding te worden ingediend ingevolge artikel 8.41 van de Wet milieubeheer. De rechtbank is voorts van oordeel dat evident is dat maatwerkvoorschrift 1.1 in de plaats treedt van artikel 2.17, eerste lid onder a, van het Abm en dat verweerder hiertoe gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid in artikel 2.20, eerste en vierde lid. De overige voorschriften zijn middelvoorschriften zoals bedoeld 2.20, vijfde en zevende lid, van het Abm. De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel onvolledig is.
6.5
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het bestreden besluit niet duidelijk is geformuleerd wanneer de maatwerkvoorschriften van toepassing zijn. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus dat verweerder heeft beoogd om met toepassing van artikel 8.40 derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) en artikel 2.23 eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (dat in artikel 8.0, derde lid, van de Wm van overeenkomstige toepassing is verklaard) de looptijd van de maatwerkvoorschriften te beperken. Het is echter niet duidelijk op welke maatwerkvoorschriften deze passage betrekking heeft. Bovendien was ten tijde van het bestreden besluit het primaire besluit al in werking getreden. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat maatwerkvoorschrift 1.1 van toepassing is twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op het in overweging 5.7 weergegeven maatwerkvoorschrift dat hierna door de rechtbank aan de derde-partij wordt opgelegd, op deze datum de geluidswal gerealiseerd moet zijn.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, gelet op de overwegingen 4.9, 5.7 en 6.5 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaarschrift gegrond wordt verklaard, het primaire besluit wordt herroepen voor zover geen voorschriften met betrekking tot de aanleg van de geluidswal en de bestrating van de toerit zijn opgelegd aan de derde partij alsmede voor zover geen voorschrift is opgenomen met betrekking tot de looptijd van maatwerkvoorschrift 1.1. Dit betekent dat het primaire besluit voor het overige in stand wordt gelaten. De rechtbank zal vervolgens zelf drie maatwerkvoorschriften toevoegen aan het primaire besluit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze maatwerkvoorschriften, evenals de maatwerkvoorschriften in het primaire besluit, zich richten tot de derde-partij. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.728,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting
,1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punt voor het (twee keer) verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenadvies met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit, voor zover daarbij geen voorschriften met betrekking tot de aanleg van de geluidswal en de bestrating van de toerit zijn opgelegd aan de derde partij, alsmede voor zover geen voorschrift is opgenomen met betrekking tot de looptijd van maatwerkvoorschrift 1.1.
 bepaalt dat de volgende voorschriften aan het primaire besluit worden toegevoegd:
1.4
Binnen twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak in de zaak SHE 14/1177 moet een geluidswal zijn gerealiseerd met een hoogte van minimaal 2,40 meter, een lengte van 66 meter en een hellingshoek van 70 graden < tophoek < 165 graden conform bijlage III, tabel 2.8 van het Reken en meetvoorschrift geluid 2012 op de aangegeven positie in de figuren in bijlage 2a in het rapport van M&A milieuadvies, van 28 mei 2013 met projectnummer 213-HHo2a-il-v4.
1.5
Binnen twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak in de zaak SHE 14/1177 dient de bestrating van de toerit vanaf de openbare weg tot een afstand van minimaal zes meter uit de kant van de openbare weg te zijn vervangen door een vlakke bestrating zonder wegdekcorrectie.
2. Maatwerkvoorschrift 1.1 is van toepassing twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak in de zaak SHE 14/1177.
 bepaalt dat het primaire besluit voor het overige in stand wordt gelaten;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.728,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.