ECLI:NL:RBOBR:2016:3967

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
01/879138-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 25 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 41.000,-. Dit bedrag was afkomstig uit een misdrijf, maar de verdachte kon geen verifieerbare verklaring geven over de herkomst van dit geld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere feiten, waaronder valsheid in geschrift, omdat de bewijsvoering daarvoor niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als directeur van een bedrijf, op de hoogte moest zijn van de onregelmatigheden in de financiële administratie en dat hij de kans op witwassen bewust heeft aanvaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de verantwoordelijkheid van bedrijfsleiders in het waarborgen van een integere bedrijfsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879138-13
Datum uitspraak: 25 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1951] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2016 en 11 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juni 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 1 oktober 2013, te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) - van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- , de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,-, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- , voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, te weten
* diverse geldbedragen als salarisbetaling door [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] ; en/of
* diverse geldbedragen als salarisbetaling door [bedrijf 1] aan [medeverdachte 2] ,
* en/of een of meer andere geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
dat [bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 1 oktober 2013, te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) - van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- , de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,-, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- , voorhanden had, terwijl [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, te weten
* diverse geldbedragen als salarisbetaling aan [medeverdachte 1] ; en/of
* diverse geldbedragen als salarisbetaling aan [medeverdachte 2] ,
* en/of een of meer andere geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, toen aldaar (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2013, in elk geval in of omstreeks de maand maart 2013, te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een leningsovereenkomst (tussen [bedrijf 1] , zijnde partij 1, en mw. [medeverdachte 2] , zijnde partij 2) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voormelde leningsovereenkomst opgenomen, althans verklaard:
(Artikel 1 - Geldlening) 'Partij 1 leent aan Partij 2, die in leen aanneemt en schuldig erkent jegens partij 1 een hoofdsom van euro 41.000,00 (zegge éénenveertigduizendeuro).
Het bedrag wordt op 11 februari 2013 gestort naar de bankrekening van partij 2 met [rekeningnummer 1] ', en/of
(Artikel 4 - Zekerheden)
'Partij 2 zal op eerste verzoek van partij 1 een hypothecaire zekerheid verschaffen op de woning gelegen aan de [adres 2] [gemeente 1] , welke eigendom wordt van partij 2, ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 1.'
, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
dat [bedrijf 1] op of omstreeks 10 maart 2013, in elk geval in of omstreeks de maand maart 2013, te Rosmalen, gemeente s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een leningsovereenkomst (tussen [bedrijf 1] , zijnde partij 1, en [medeverdachte 2] , zijnde partij 2) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voormelde leningsovereenkomst opgenomen, althans verklaard:
(Artikel 1 - Geldlening) 'Partij 1 leent aan Partij 2, die in leen aanneemt en schuldig erkent jegens partij 1 een hoofdsom van euro 41.000,00 (zegge éénenveertigduizendeuro).
Het bedrag wordt op 11 februari 2013 gestort naar de bankrekening van partij 2 met [rekeningnummer 1] ', en/of
(Artikel 4 - Zekerheden)
'Partij 2 zal op eerste verzoek van partij 1 een hypothecaire zekerheid verschaffen op de woning gelegen aan de [adres 2] ' [gemeente 1] , welke eigendom wordt van partij 2, ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 1.'
, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, toen aldaar opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 31 januari 2013 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer salarisspecificaties op naam van [medeverdachte 1] en/of een of meer salarisspecificaties op naam van [medeverdachte 2] , zijnde die salarisspecificaties (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende hij, verdachte, toen daar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - op de salarisspecificatie over de maand november 2012 en/of de maand december 2012 en/of de maand januari 2013 (telkens) op naam gesteld van [medeverdachte 1] , (telkens) als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of (telkens) als bruto salaris vermeld: euro 1.750,00; en/of
- op de salarisspecificatie over de maand januari 2013 op naam gesteld van [medeverdachte 2] , als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of als bruto salaris vermeld: euro 2.300,00,
(telkens) met het oogmerk om voormelde salarisspecificaties als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
dat [bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 31 januari 2013 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer salarisspecificaties op naam van [medeverdachte 1] en/of een of meer salarisspecificaties op naam van [medeverdachte 2] , zijnde die salarisspecificaties (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende [bedrijf 1] toen daar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - op de salarisspecificatie over de maand november 2012 en/of de maand december 2012 en/of de maand januari 2013 (telkens) op naam gesteld van [medeverdachte 1] , (telkens) als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of (telkens) als bruto salaris vermeld: euro 1.750,00; en/of
- op de salarisspecificatie over de maand januari 2013 op naam gesteld van [medeverdachte 2] , als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of als bruto salaris vermeld: euro 2.300,00,
(telkens) met het oogmerk om voormelde salarisspecificaties als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, toen aldaar (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2013 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een werkgeversverklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of als naam van de werknemer vermeld: [medeverdachte 2] , en/of vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst, en/of als bruto jaarsalaris vermeld euro 27.600, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
dat [bedrijf 1] op of omstreeks 23 januari 2013 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een werkgeversverklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring als naam van de werkgever vermeld: [bedrijf 1] , en/of als naam van de werknemer vermeld: [medeverdachte 2] , en/of vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst, en/of als bruto jaarsalaris vermeld euro 27.600, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, toen aldaar opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.

Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie om vrijspraak gevraagd. Weliswaar is een leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen, echter deze verklaring is niet ondertekend. Ongetekend kan dit stuk niet gebruikt worden als zijnde een echt en onvervalst stuk en om deze reden dient verdachte voor feit 2 (primair en subsidiair) te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd om de feiten 3 en 4 primair wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De gestelde werkrelatie tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] kan niet beschouwd worden als een reële arbeidsverhouding. Dit gezien de onduidelijkheid rond de te verrichten prestatie en de feitelijk verrichte werkzaamheden door [medeverdachte 2] . Er bestaan tevens onduidelijkheden met betrekking tot werkdagen, werktijden, vakanties en de opmerkelijk hoge verdiensten die [medeverdachte 2] hiervoor ontving. Hetzelfde geldt volgens de officier van justitie voor de werkrelatie tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] . Gelet op het feit dat verdachte als directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] de volledige verantwoordelijkheid had over het reilen en zeilen bij [bedrijf 1] , wist hij dat sprake was van schijnarbeidsovereenkomsten. Door desalniettemin salarisspecificaties en een werkgeversverklaring op te maken heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de valsheid in geschrift zoals ten laste is gelegd onder feit 3 en 4 primair.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij integraal dient te worden vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4. Met betrekking tot feit 2 is een concept-leningsovereenkomst in de computer van verdachte aangetroffen. Aanvankelijk was de bedoeling om de € 41.000,- uit te lenen aan [medeverdachte 2] , echter later is dit op verzoek van [medeverdachte 1] gewijzigd. Hij heeft het geld geleend van [bedrijf 1] . Er is in ieder geval geen sprake van een valselijk opgemaakte leningsovereenkomst.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [bedrijf 1] een reëel bedrijf was met twee werknemers in dienst, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Deze personen verdienen een salaris en daarmee is er een hypotheek aangevraagd en een huis gekocht door [medeverdachte 2] . Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in loondienst waren en geen sprake was van fictieve arbeidsovereenkomsten, is geen sprake van valse salarisspecificaties en ook niet van een valse werkgeversverklaring. Derhalve dient ook vrijspraak te volgen voor de feiten 3 en 4, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat integrale vrijspraak dient te volgen voor feit 2, nu de aangetroffen leningsovereenkomst niet is ondertekend en om deze reden niet gebruikt kon worden als zijnde echt en onvervalst.
Met betrekking tot feit 4 overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van een volledig fictief bedrijf en derhalve van fictieve arbeidsovereenkomsten. [bedrijf 1] was namelijk niet alleen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar had ook een eigen fysieke bedrijfsruimte met een handelsvoorraad bedden en matrassen. Er zijn ook advertenties overgelegd, waaruit blijkt dat in de lokale media is geadverteerd voor het bedrijf en waarin de openingstijden van de showroom stonden genoemd. Het bedrijf had ook een bankrekening en voerde een administratie.
De rechtbank heeft weliswaar geconstateerd dat de in- en verkoopadministratie en de kasboekhouding van het bedrijf zeer onvolledig waren, vele onregelmatigheden en onverklaarbare transacties en verdachte constructies bevatten, maar de rechtbank kan gelet op het vorenstaande, niet alleen op basis daarvan vaststellen dat er geen sprake was van een bedrijf waarbinnen daadwerkelijk werkzaamheden werden verricht, met verdachte als feitelijk leidinggever en [medeverdachte 1] als bedrijfsleider. De rechtbank merkt daarbij op dat er niet door bijvoorbeeld observaties van het pand aan [adres 3] te [gemeente 1] , of nader onderzoek onder getuigen kopers en/of verkopers, die er blijkens de administratie van het bedrijf wel zouden zijn geweest, is onderzocht of daadwerkelijk bedden en aanverwante artikelen werden verhandeld. Er zijn ook geen andere bewijsmiddelen waaruit onweerlegbaar blijkt dat [bedrijf 1] geen daadwerkelijke ondernemingsactiviteiten verrichtte en/of anderszins geen reële bedrijfsvoering voerde, maar enkel en alleen een dekmantel was voor het witwassen van af criminele activiteiten afkomstig geld.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het dossier aanwijzingen bevat dat het dienstverband van [medeverdachte 2] mogelijk enkel is geïnitieerd, teneinde haar van een bepaald vast maandinkomen te voorzien waardoor zij een hypotheek voor het pand aan [adres 2] te [gemeente 1] zou kunnen verkrijgen. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van fictieve arbeidsovereenkomsten. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte, [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] allen hebben verklaard dat er sprake was van een (vast) dienstverband en dat verdachten ook daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben ook salaris ontvangen en het dienstverband en de inkomsten zijn ook opgegeven bij de Belastingdienst. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat salarisspecificaties en de werkgeversverklaring, waarin de arbeidsverhouding tussen verdachte [medeverdachte 2] en [bedrijf 1] is weergegeven, in strijd met de waarheid zijn opgemaakt.
Verdachte zal om deze reden integraal worden vrijgesproken voor de feiten 3 en 4.

Bewijs ten aanzien van feit 1:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. De herkomst van het bedrag van € 41.000,- is onduidelijk gebleven door het ontbreken van de inkoopadministratie van de partij badkamers waarmee een gestelde omzet van € 31.000,- werd behaald. Ook de herkomst van de drie contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf 1] van in totaal
€ 10.000,- voorafgaand aan de overboeking van € 41.000,- naar de rekening van [medeverdachte 2] blijft onduidelijk. Overboekingen werden verricht door verdachte en als directeur was hij verantwoordelijk voor de gang van zaken. Verdachte wist dat de contante kasadministratie niet deugde, dat er consequent sprake was van contante inkomsten die niet, althans niet volledig werden gedekt door uitgaven (inkoopbonnen). Hij stelt meerdere keren [medeverdachte 1] hierop te hebben aangesproken, maar veel bonnen werden niet aangeleverd. Verdachte wist dus dat het niet klopte. Verder heeft verdachte geen enkele moeite gedaan om te bezien of tegenover de salarisbetalingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook daadwerkelijk arbeid stond. Op deze manier heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat met dit handelen de bedragen zoals ten laste gelegd werden witgewassen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk een reëel bedrijf is geweest. Zo heeft het bedrijf zich bezig gehouden met de aan en verkoop van grote partijen bedden en matrassen, waar [medeverdachte 1] en dochter [medeverdachte 2] in loondienst waren tegen een zeer reëel salaris, waar een bedrijfsauto wordt gereden, loonstroken werden opgemaakt, loonheffingen werden afgedragen, BTW en vennootschapsbelasting werd betaald en folders huis aan huis worden verstrekt. Verdachte heeft geen gelden witgewassen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op 5 februari 2013 is € 4.000,- contant gestort op bankrekening 2941344 op naam van [bedrijf 1] . [2] Op 6 februari 2013 is weer € 4.000,- contant gestort op voornoemde rekening [3] . Op 11 februari 2013 is een bedrag van € 2.000,- contant gestort op de rekening van [bedrijf 1] [4] .
In de kasadministratie van februari 2013 wordt bij Inkomsten onder “verkoop” dd 1 februari 2013 een bedrag van € 10.000,- geboekt met de omschrijving “voorschot Dld op verkoop” zonder nadere toelichting.
Op 5 februari, en 6 februari 2013 wordt onder Uitgaven steeds een bedrag van € 4000,- en op 9 februari 2013 een bedrag van € 2000,- geboekt met de omschrijving storting naar bank.
Op 11 februari 2013 is een bedrag van € 31.000,- door [bedrijf 3] overgeboekt op de bankrekening van [bedrijf 1] , met als omschrijving “spoedbetaling [bedrijf 3] , aankoop partij badkamers 50 pallets”. [5]
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 4] te [gemeente 1] op 8 oktober 2013 [6] is een factuur d.d. 5 februari 2013 aangetroffen [7] van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] voor 50 pallets badkamers ter waarde van € 31.000,-.
Op 11 februari 2013 is door [bedrijf 1] een bedrag van € 41.000,- gestort op de ABN AMRO bankrekening van [medeverdachte 2] onder vermelding van: “volgens afspraak”. [8]
Tijdens de doorzoeking in het pand van [bedrijf 1] aan [adres 5] te [gemeente 2] op 2 oktober 2013 werd een niet ondertekende leningsovereenkomst van
€ 41.000,- gedateerd op 10 maart 2013 op naam van [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen. [9]
Verdachte heeft hierover op 8 oktober 2013 bij de politie verklaard [10] dat het bedrag van
€ 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij heeft geen idee hoe [bedrijf 1] aan deze badkamers kwam, maar er moet een factuur zijn. Uit zijn hoofd weet hij niet de inkoopprijs van deze badkamers. De inkoop zal per kas betaald zijn. Op de vraag wat de herkomst is van het totaal aan contant geld gestort op 5, 6 en 11 februari 2013 op [rekeningnummer 2] , verklaart verdachte dat dit van de contante omzet is. Verdachte zelf heeft dit geld gestort. Alle stortingen kunnen alleen door verdachte gedaan worden.
Op de vraag wat verdachte kan vertellen over de overschrijving van € 41.000,- op de bankrekening van [medeverdachte 2] verklaart hij dat na de verkooptransacties van [medeverdachte 1] in relatie tot de partij sanitair en de verkoopdagen er een groot bedrag op de bank stond. [medeverdachte 1] heeft toen aangegeven dat [medeverdachte 2] een huis wilde kopen en daarvoor een eigen inleg nodig had. Hij heeft toen gezegd dat het geld op die rekening van [medeverdachte 1] was en hij er dus over kon beschikken. Verdachte heeft een leningsovereenkomst opgesteld tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] . Hier zat ook een aflossingsschema bij en een rentetarief. De leningsovereenkomst zou zowel in de administratie van [bedrijf 1] als bij [medeverdachte 2] zitten.
Op 4 februari 2014 heeft verdachte hierover nog aanvullend bij de politie verklaard [11] dat toen [medeverdachte 1] de partij badkamers aan [bedrijf 3] verkocht had hij aan verdachte vroeg of hij het bedrag dat binnen moest komen kon gebruiken voor zijn dochter [medeverdachte 2] . Verdachte is de enige die een overschrijving kan uitvoeren dus hij heeft dat gedaan. De liquiditeit van [bedrijf 1] kwam op dat moment flink onder druk te staan. Ten aanzien van de contant gestorte € 10.000,- heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 1] herhaaldelijk hiernaar heeft gevraagd. Maar tot op heden heeft hij niets gezien. Tot nu toe heeft hij geen zekerheid of er een voorschot ontvangen is vanuit Duitsland. [medeverdachte 1] verklaarde dat het te maken had met bedden en matrassen, deze verkoop heeft hij ook niet terug kunnen vinden in de voorraadadminstratie die hij zelf bijhield, ook omdat hij geen enkele omschrijving had gekregen.
Kader voor de beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat er geen direct bewijs voor (een) brondelict(en) aanwezig is.
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Uit de bankafschriften van [bedrijf 1] blijkt dat er op 11 februari 2013 een bedrag van € 31.000,- ontvangen is van [bedrijf 3] onder vermelding van “spoedbetaling en aankoop van een partij van 50 pallets badkamers”. Er is echter geen inkoopfactuur of betalingsbewijs van de aankoop door [bedrijf 1] van deze partij sanitair en badkamermeubilair. Uit de kasadministratie blijkt niet van een contante betaling en uit de bankafschriften blijkt niet van een girale betaling die mogelijk verband zou kunnen houden met de aankoop van de partij sanitair. Ook zijn er geen stukken (zoals een laadbon of een factuur van een transportbedrijf) waaruit blijkt dat deze goederen aan [bedrijf 1] zijn geleverd. Uit de door verdachte ter terechtzitting overgelegde foto’s blijkt ook niet dat deze partij is aangekocht of geleverd aan [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] handelde bovendien in bedden en matrassen, niet in sanitair en badkamermeubilair. Op 5, 6 en 11 februari 2013 is in totaal € 10.000,- contant gestort op de bankrekening van [bedrijf 1] . Ook de herkomst van de drie contante stortingen van in totaal € 10.000,- is volstrekt onduidelijk en niet verantwoord in de verkoopadministratie van [bedrijf 1] . Vervolgens is op 11 februari 2013 een bedrag van € 41.000,-, zijnde precies het bedrag van € 31.000,- en de contante stortingen tezamen van € 10.000,-, overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 2] ten behoeve van de financiering van de aankoop van een woning. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Verklaring verdachte
Bij de politie heeft verdachte met betrekking tot de omzet verklaard dat het bedrag van
€ 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij heeft geen idee hoe [bedrijf 1] aan deze badkamers kwam. Hij kan ook niet verklaren over de inkoopprijs van deze badkamers. Over de contante stortingen van € 10.000,- heeft hij verklaard dat hij herhaaldelijk bij [medeverdachte 1] heeft geïnformeerd over de herkomst van dit bedrag en dat hij hierover niets kon terug vinden in de administratie van het bedrijf.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de partij badkamers ingekocht is voor
€ 5.000,- bij [bedrijf 4] . Daar was ook een factuur van, maar die heeft hij niet meer in zijn bezit.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte met betrekking tot de verkoop van de partij sanitair niet aannemelijk nu deze volstrekt niet onderbouwd is. Bovendien acht de rechtbank de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig, daar hij bij de politie zowel in oktober 2013 als in februari 2014 geen idee had waar de partij sanitair was ingekocht en voor welk bedrag. Pas ter terechtzitting van 7 juli 2016 komt verdachte met de verklaring dat de partij is ingekocht voor € 5.000,-. Hij heeft deze verklaring verder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht het bovendien onaannemelijk dat een partij sanitair voor een bedrag van € 5.000,- wordt ingekocht en vervolgens wordt verkocht voor een bedrag van € 31.000,-, temeer nu [bedrijf 3] blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf is. De rechtbank acht het verder opmerkelijk dat dit bedrag giraal is gestort, terwijl uit de administratie van [bedrijf 1] blijkt dat alle overige inkopen en verkopen, contant per kas plaatsvonden. Alleen salarisbetalingen en betalingen aan de belastingdienst werden via de bank gedaan.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte over de herkomst van de overige € 10.000,- evenmin een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaringen voor de herkomst van het geldbedrag van € 41.000,- niet concreet, niet of beperkt verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk zijn dat deze verklaringen terzijde worden geschoven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is op grond van de in onderling verband te beschouwen bewijsmiddelen van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de € 41.000,-. [medeverdachte 1] heeft verdachte een bedrag van € 10.000,- overhandigd zonder de bijbehorende verkoopfacturen. Het was voor verdachte derhalve niet duidelijk welke goederen verkocht waren. Verdachte had moeten onderzoeken of daadwerkelijk sprake was van verkoopopbrengsten. Ook ten aanzien van de betaling van € 31.000,- op de bankrekening van [bedrijf 1] had verdachte, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, als directeur van het bedrijf moeten onderzoeken of daadwerkelijk sprake was van een verkooptransactie. Nu verdachte dit heeft nagelaten en het bedrag van
€ 41.000,- heeft overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte 2] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte tenminste het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van € 41.000,-. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was en dat hij aldus schuldig zou maken aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank betrekt daar verder nog bij dat verdachte gelet op zijn financiële achtergrond, verdachte heeft bedrijfseconomie gestudeerd en is bedrijfsadviseur voor het midden- en kleinbedrijf, er zich heel goed van bewust moet zijn geweest dat de gang van zaken niet klopte, temeer niet daar, zoals hij ook heeft toegegeven bij de politie, de liquiditeit van het bedrijf onverantwoord onder druk kwam te staan. Het wekt bovendien bevreemding dat hij met de overschrijving van het bedrag € 31.000- instemde nu dit bedrag de gestelde omzet en niet de winst betrof. Zijn verklaring dat hij [medeverdachte 1] heeft gezegd dat het geld op die rekening van [bedrijf 1] van [medeverdachte 1] was en hij er dus over kon beschikken is vanuit bedrijfseconomisch perpectief minst genomen opvallend te noemen.
De rechtbank is van oordeel dat het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, niet kan worden bewezen en zal verdachte voor dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken. Tevens zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen met betrekking tot het witwassen van geldbedragen als salarisbetalingen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen eerder is overwogen met betrekking tot het dienstverband van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 1 november 2012 tot en met 1 maart 2013, te Rosmalen, tezamen en in vereniging met een ander, zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader - van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- , de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd, daar zij integrale vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 41.000,-. Verdachte heeft daardoor bijgedragen aan de aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Degene die zich schuldig maakt aan witwassen faciliteert bovendien degene die met het plegen van strafbare feiten geld/vermogen heeft vergaard door het hem mogelijk te maken dit geld een schijnbaar legale herkomst te geven. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu van verdachte als bedrijfsadviseur van het midden- en kleinbedrijf mag worden verwacht dat hij niet meewerkt aan constructies waardoor crimineel geld wordt witgewassen.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank zal aan verdachte een aanmerkelijk lagere straf opleggen, dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank enerzijds tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en anderzijds omdat naar het oordeel van de rechtbank de hierna aan de verdachte op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde feit voldoende tot uitdrukking brengt.
Een andere reden om een lagere straf op te leggen is de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken en daardoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
De rechtbank neemt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Echter, bij de strafoplegging van verdachte is zoals gezegd de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geschonden. De behandeling in eerste aanleg is, zonder enige daartoe gebleken aanleiding, onvoldoende voortvarend geweest. Zonder schending van de redelijke termijn zou bovengenoemde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 3 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijk termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Met de voorwaardelijk gevangenisstraf beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. De voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 primair en subsidiair, feit 3 primair en subsidiair en feit 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

en

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Integraal Afpakteam Brabant, Locatie ’s-Hertogenbosch, genummerd PL20130902 1500 60063.
2.Bankafschrift ING van [rekeningnummer 2] , d.d. 7 februari 2013, pagina 70443.
3.Bankafschrift ING van [rekeningnummer 2] , d.d. 7 februari 2013, pagina 70443.
4.Bankafschrift ING van [rekeningnummer 2] , d.d. 11 februari 2013, pagina 70444.
5.Bankafschrift ING van [rekeningnummer 2] , d.d. 11 februari 2013, pagina 70444.
6.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 8 oktober 2013, pagina 40051-40052.
7.Factuur [bedrijf 1] , 5 februari 2013, pagina 70520.
8.Bankafschrift ING van [rekeningnummer 2] , d.d. 11 februari 2013, pagina 70444.
9.Leningsovereenkomst, d.d. 10 maart 2013, pagina 70701.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 oktober 2013, pagina 50070-50112.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 februari 2014, pagina 50126-50137.