ECLI:NL:RBOBR:2016:4344

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
01/860445-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstig letsel door roekeloos rijgedrag en alcoholgebruik

Op 8 september 2015 vond er een verkeersongeval plaats op de Rijksweg A2 te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, een beginnend bestuurder, betrokken was. De verdachte voerde een inhaalmanoeuvre uit zonder voldoende oplettendheid, waardoor hij een ander voertuig over het hoofd zag. Dit leidde tot een botsing met het voertuig van het slachtoffer, dat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder breuken aan de zesde en zevende borstwervel. De verdachte had op het moment van het ongeval een alcoholpromillage van 170 microgram per liter uitgeademde lucht, wat boven de toegestane limiet voor beginnende bestuurders ligt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn rijgedrag zodanig onvoorzichtig was dat dit als schuld kon worden gekwalificeerd. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan overtredingen van artikel 8, derde lid, onder a, en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 300,- en € 500,-, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860445-15
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 juli 2016.
Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging op 28 juli 2016, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 september 2015 te 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (A2), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is - rijdende op de A2 en terwijl hij een voor hem op de A2 rijdende personenauto reeds dicht was genaderd - zonder bijzondere voorzichtigheid te betrachten de linker rijbaan gaan berijden althans doende geweest de linker rijbaan te gaan berijden op een moment dat een op die linkerrijbaan rijdend motorvoertuig, hem verdachte reeds dicht was genaderd en/of heeft daarbij niet voortdurend zijn motorrijtuig onder controle gehad en/of is (vervolgens) doende geweest de rechter rijbaan te gaan berijden waardoor, althans mede waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en een op die rechter rijbaan rijdend motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer gebroken rugwervels en/of borstwervels, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
a)
hij op of omstreeks 08 september 2015 te 's-Hertogenbosch, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto),
voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, zulks terwijl aan hem, verdachte, sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij onderzoek, als bedoeld in artikel 8, lid 3, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 170 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
en/of
b)
hij op of omstreeks 08 september 2015 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A2, heeft gehandeld als volgt
verdachte is - rijdende op de A2 en terwijl hij een voor hem op de A2 rijdende personenauto reeds dicht was genaderd - zonder bijzondere voorzichtigheid te betrachten de linker rijbaan gaan berijden althans doende geweest de linker rijbaan te gaan berijden op een moment dat een op die linkerrijbaan rijdend motorvoertuig, hem verdachte reeds dicht was genaderd en/of heeft daarbij niet voortdurend zijn motorrijtuig onder controle gehad en/of is (vervolgens) doende geweest de rechter rijbaan te gaan berijden waardoor, althans mede waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en een op die rechter rijbaan rijdend motorrijtuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 28 juli 2016 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt. Verdachte, rijdende op de rechter rijbaan van de Rijksweg A2, wilde het voor hem rijdende voertuig van het slachtoffer [slachtoffer 1] inhalen en is daartoe op de linker rijbaan gaan rijden. Hij heeft bij zijn inhaalmanoeuvre onvoldoende opgelet. Daardoor heeft hij een ander voertuig dat op die linker rijbaan reed over het hoofd gezien en zag hij zich genoodzaakt weer op de rechterrijbaan te gaan rijden. Daarbij heeft hij eveneens onvoldoende opgelet, waardoor hij de personenauto van het slachtoffer over het hoofd heeft gezien. Als gevolg hiervan heeft een botsing plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer [slachtoffer 1] fracturen van de zesde en zevende borstwervel heeft opgelopen. Dit letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Verder heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat verdachte als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu er geen sprake is geweest van een gedraging die valt onder de delictsomschrijving van artikel 6 van de WVW. Verdachte heeft, alvorens hij op de linker rijbaan is gaan rijden, goed gekeken, maar heeft een ander voertuig over het hoofd gezien. Verdachte moest hierdoor onmiddellijk reageren en heeft naar rechts gestuurd, waardoor er een botsing heeft plaatsgevonden. Weliswaar heeft verdachte onder invloed van alcohol gereden, echter er was geen sprake van een dusdanig hoog alcoholpromillage, te weten 170 microgram, dat gesproken kan worden van causaal verband tussen het alcoholgebruik en de botsing.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De feiten.
Op 8 september 2015, omstreeks 23:07 uur, heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Rijksweg A2, ter hoogte van hectometerpaal 111.9, te ’s-Hertogenbosch. [2] Verdachte reed in een personenauto, merk Peugeot, type 206 en [slachtoffer 1] reed in een personenauto, merk Nissan, type Nissan Qashqai. Beide voertuigen reden over de Rijksweg komende vanuit de richting van Eindhoven en gaande in de richting van Utrecht. De Rijksweg was ter plaatse opgesplitst in vier afzonderlijke rijbanen en elke rijrichting had twee rijbanen. Gezien vanuit de oorspronkelijke rijrichting van de beide voertuigen, reden zij over de meest rechter rijbaan van de Rijksweg A2. Ter hoogte van de plaats van het ongeval bestond deze rijbaan uit twee rijstroken, welke door middel van een onderbroken witte streep van elkaar gescheiden waren. [3]
Uit de VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA) blijkt [4] dat kort voor het ongeval de Peugeot over de linker rijstrook reed, terwijl de Nissan zich op de rechter rijstrook moet hebben bevonden. In de buurt van hectometerpaal 111.8, kort voordat de invoegstrook voor verkeer dat vanaf de A59 in kon voegen om hun weg over de Rijksweg A2 richting Utrecht te vervolgen, stuurde de bestuurder van de Peugeot naar rechts en voerde een noodremming uit, waarbij de wielen van de Peugeot een blokkeerspoor aftekenden. De bestuurder van de Peugeot kon echter niet voorkomen dat de rechter voorhoek van zijn voertuig de linker achterhoek van de Nissan raakte. Gezien het rafelige verloop van het spoor kwam het voertuig al op korte afstand van het beginpunt van het sporenbeeld in contact met de Nissan. De Nissan raakte door de botsing in een slippende beweging. Het voertuig tekende met één van de rechter wielen het slipspoor af. Gezien het sporenbeeld wat hierop volgde, kantelde het voertuig, kwam het weer op zijn wielen terecht, slipte door en kantelde het nogmaals om uiteindelijk op het dak in de middenberm tot stilstand te komen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard [5] dat hij op 8 september 2015 op de A2 in de richting van Amsterdam/Utrecht reed. Hij reed op de rechter rijbaan achter een voertuig dat hij in wilde halen. Verdachte reed naar de linker rijbaan, maar op het moment dat hij deze handeling uitvoerde, zag hij een ander voertuig naderen. Hierdoor wilde verdachte weer naar de rechter rijbaan, maar hij zag een voertuig dat daar reed over de kop. Verdachte raakte het voertuig aan de achterzijde en zag dat het voertuig in de slip raakte en over de kop vloog. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting van 28 juli 2016 herhaald. Hij heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij het voertuig op de linker rijbaan op het moment dat hij wilde inhalen over het hoofd heeft gezien.
Verdachte heeft na het ongeval meegewerkt aan een ademanalyse onderzoek. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat het alcoholpercentage bij verdachte 170 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg. [6] Verdachte heeft bekend dat hij voorafgaand aan het ongeval drie glazen wodka/cola heeft gedronken. Het eerste glas heeft hij genuttigd om 12:00 uur
’s middags. Verdachte is vanaf 11 november 2011 in het bezit van zijn eerste rijbewijs en hij is daarom een zogenaamd beginnend bestuurder. [7]
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer 1] breuken aan de zesde en zevende borstwervel opgelopen. [8] Hij is hieraan niet geopereerd. Op 10 december 2015 kon hij nog geen klusjes van zijn kinderen of kleinkinderen oppakken. Hij heeft het advies gekregen om niet meer te bukken, om zo zijn rug te ontlasten. [9]
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Voor de vraag of schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank merkt hierbij op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is volgens de rechtbank komen vast te staan dat op 8 september 2015 te ’s-Hertogenbosch een botsing is ontstaan tussen de personenauto van verdachte en de personenauto van het slachtoffer [slachtoffer 1] , waardoor het slachtoffer breuken heeft opgelopen aan de zesde en zevende borstwervel. Verdachte heeft over de toedracht van dit ongeval bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij het voertuig van het slachtoffer wilde inhalen en om die reden naar de linker rijbaan reed. Verdachte heeft bij deze inhaalmanoeuvre een op die linker rijbaan rijdend voertuig over het hoofd gezien, waardoor hij zich genoodzaakt zag direct weer uit te wijken naar de rechter rijbaan. Bij deze laatste manoeuvre is een botsing ontstaan met het voertuig van het slachtoffer. De rechtbank acht de door verdachte afgelegde verklaring aannemelijk, nu er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaring te twijfelen. Bij de beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de door verdachte geschetste toedracht.
Vrijspraak primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat verdachte het op de linker rijbaan rijdende voertuig onvoldoende of niet tijdig heeft opgemerkt, hoewel niet is gebleken dat dit voertuig voor verdachte niet waarneembaar was en verdachte derhalve zijn rijgedrag mogelijk hierop had kunnen en moeten aanpassen, onvoldoende om te spreken van schuld als bedoeld in de zin van artikel 6 van de WVW. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van meerdere verkeersfouten. Zo kan niet worden vastgesteld hoe lang verdachte op de linker rijbaan heeft gereden en hoe groot de afstand is geweest tussen zijn voertuig en het hem van achteren naderende voertuig, alvorens hij zich genoodzaakt zag om acuut terug te keren naar de rechter rijbaan. Niet is komen vast te staan dat verdachte bij het terugkeren naar de rechter rijbaan onoplettend of onvoorzichtig heeft gehandeld. Het feit dat verdachte weer terug is gekeerd naar de rechter rijbaan en daardoor een botsing heeft veroorzaakt met het voertuig van het slachtoffer, is terug te voeren op het feit dat hij het voertuig rijdende op de linker rijbaan niet tijdig heeft gezien en daardoor weer onmiddellijk moest uitwijken naar de rechter rijbaan.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte in de uren voorafgaand aan het ongeval enkele glazen alcohol heeft genuttigd. Echter, mede gelet op de geringe hoogte van het alcoholpromillage, kan niet worden vastgesteld dat de door verdachte gemaakte verkeersfout mede voortvloeide uit zijn alcoholgebruik.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door een verkeersfout een ongeval met ernstig letsel heeft veroorzaakt. Verdachte heeft, zonder bijzondere voorzichtigheid te betrachten, een inhaalmanoeuvre uitgevoerd, waardoor een botsing is ontstaan tussen het voertuig van verdachte en het voertuig van het slachtoffer. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop verdachte deze verkeersfout heeft begaan, brengen evenwel mee dat het hem te maken schuldverwijt onvoldoende zwaar is om te kunnen leiden tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht bij de door hem uitgevoerde inhaalmanoeuvre en daardoor een verkeersfout heeft gemaakt, maar dat niet is komen vast te staan dat er daarbij nog andere gedragingen van verdachte zijn geweest die ertoe moeten leiden dat verdachte zeer, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag kan worden verweten.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Het subsidiair onder a ten laste gelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8, derde lid, onder a, van de WVW, nu vast is komen te staan dat verdachte als beginnend bestuurder een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl zijn alcoholpromillage hoger was dan 88 microgram per liter uitgeademde lucht, te weten 170 microgram.
Het subsidiair onder b ten laste gelegde.
Uit het hetgeen hiervoor met betrekking tot het primair ten laste gelegde door de rechtbank is overwogen, blijkt dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt en hierbij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Het subsidiair onder b ten laste gelegde kan daarom bewezen worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair onder a ten laste gelegde:
op 8 september 2015 te 's-Hertogenbosch, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, zulks terwijl aan hem, verdachte, sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij onderzoek, als bedoeld in artikel 8, lid 3, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 170 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
en
Ten aanzien van het subsidiair onder b ten laste gelegde:
op 8 september 2015 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A2, heeft gehandeld als volgt
verdachte is - rijdende op de A2 en terwijl hij een voor hem op de A2 rijdende personenauto reeds dicht was genaderd - zonder bijzondere voorzichtigheid te betrachten doende geweest de linker rijbaan te gaan berijden op een moment dat een op die linker rijbaan rijdend motorvoertuig hem, verdachte, reeds dicht was genaderd en is vervolgens doende geweest de rechter rijbaan te gaan berijden, waardoor een botsing is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een op die rechter rijbaan rijdend motorrijtuig, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft verzocht om aan verdachte een geldboete op te leggen. Met betrekking tot de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft zij gevraagd om deze geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Zonder zijn rijbewijs zal verdachte zijn baan kwijtraken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol gereden. Tevens heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt door onvoldoende oplettendheid te betrachten. Verdachte heeft bij een inhaalmanoeuvre een voertuig op de linker rijbaan over het hoofd gezien, waardoor hij onmiddellijk moest uitwijken. Hierdoor is een verkeersongeval ontstaan, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen. Het ongeval heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, onder meer omdat hij geruime tijd nadelige gevolgen van het ongeval heeft ondervonden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval ook een grote impact heeft gehad op verdachte. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij na het ongeval contact heeft gezocht met het slachtoffer, zijn medeleven heeft betuigd, excuses heeft aangeboden en oprecht berouw heeft getoond.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte voor zijn baan de beschikking moet hebben over zijn rijbewijs.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte voor het subsidiair onder a ten laste gelegde opleggen een geldboete van € 300,- subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis. Voor het subsidiair onder b ten laste gelegde zal de rechtbank een geldboete opleggen van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze ontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd mits verdachte gedurende de proeftijd zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf en de overtreding:
Ten aanzien van het subsidiair onder a ten laste gelegde:
Overtreding van artikel 8, derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994
en
Ten aanzien van het subsidiair onder b ten laste gelegde:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van het subsidiair onder a ten laste gelegde:
Een geldboete van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis
Ten aanzien van het subsidiair onder b ten laste gelegde:
Een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis

en

Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 maanden
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.G.T. van Emstede, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 11 augustus 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL2100-2015201152.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 11 november 2015, pagina 2-6.
3.Proces-verbaal VerkeersongevallenAnalyse d.d. 17 september 2015, pagina 25-54.
4.Proces-verbaal VerkeersongevallenAnalyse d.d. 17 september 2015, pagina 25-54.
5.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 9 september 2015, pagina 17-18.
6.Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 9 september 2015, pagina 7-9.
7.Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 9 september 2015, pagina 7-9.
8.Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 9 september 2015, pagina 7-9.
9.Een aanvullend opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2015.