Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 16 april 2014 is het primaire besluit door verweerder aan derde-partij verzonden. Op grond van artikel 6:7 van de Awb in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb kon daarom tot en met 28 mei 2014 tegen het primaire bezwaar worden gemaakt. Het bezwaarschrift van eiser (kenmerk CHV.3.12.21812), gedateerd op 14 mei 2014, is gericht aan verweerder, waarbij postbus [nummer] , [postcode] [plaatsnaam] als postadres is gebruikt. Het op het bezwaarschrift vermelde postadres komt niet overeen met het postadres van verweerder en is dus onjuist. Uit de producties 1 en 2, behorend bij het beroepschrift van eiser, blijkt dat het bezwaarschrift aangetekend is verzonden en de zending (verzendcode: 3SRRC05994511) op 16 mei 2014 door PostNL is opgehaald en in het sorteerproces terecht is gekomen. Uit de op het bezwaarschrift door verweerders gemeente geplaatste poststempel blijkt dat het bezwaarschrift op 2 juni 2014 door verweerder is ontvangen.
2. Eiser stelt dat er sprake is van een tijdig en ontvankelijk bezwaar op grond van artikel 6:9 van de Awb. Het bezwaarschrift is immers voor het einde van de bezwarentermijn per post bezorgd, namelijk op 16 mei 2014. Daarnaast is het ontvangen binnen één week na afloop van de bezwarentermijn (vóór 4 juni 2014). Eiser merkt daarbij nog op dat het niet relevant is of het adres op juiste wijze is vermeld. Bepalend is de datum van de aanbieding ter post en datum van ontvangst door verweerder.
3. Verweerder stelt dat duidelijk is dat het bezwaarschrift verkeerd is geadresseerd. Immers het bezwaarschrift vermeldt postbus [nummer] in de plaats van postbus [nummer] te [plaatsnaam] . Verweerder stelt vervolgens dat PostNL het bezwaarschrift op 17 mei 2014 retour afzender heeft gestuurd wat blijkt uit de aantekeningen van PostNL op de envelop, die op 16 mei 2014 door eiser aangetekend ter verzending is aangebonden. De kernvraag is vervolgens, aldus verweerder, wanneer het bezwaarschrift vervolgens opnieuw ter verzending is aangeboden, meer in het bijzonder of dit is gebeurd vóór afloop van de bezwarentermijn. Uit de stukken blijft niet dat het bezwaarschrift wederom aangetekend is verstuurd. Ook is niet anderszins gebleken dat het bezwaarschrift voor afloop van de bezwarentermijn met juiste adressering opnieuw ter post is aangeboden. Hieruit volgt dat het bezwaarschrift destijds terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van nu het bezwaarschrift pas nadat de bezwarentermijn was verstreken op 2 juni 2014 door verweerder is ontvangen. Het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De rechtbank stelt voorop dat het sturen van het bezwaarschrift naar een foutief postadres voor rekening en risico komt van eiser aangezien bij de bekendmaking van de bestreden vergunning middels een publicatie het juiste postadres van verweerder is vermeld. In voorkomende gevallen kan dat in de weg staan aan toepassing van artikel 6:9 tweede lid, van de Awb. In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC9038) heeft de Afdeling het volgende overwogen: “Van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post als bedoeld in artikel 6:9 van de Awb pas sprake is, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken, waaronder het zorg dragen voor een deugdelijke adressering. Nu het poststuk was voorzien van een zodanige adressering dat TNT Post het niet heeft bezorgd bij de Raad van State, doch op het adres van appellante, is bij die bezorging een einde gekomen aan de verzending die het gevolg was van de terpostbezorging op 5 november 2007. Gelet hierop geldt deze datum van afstempeling door TNT Post niet als dag van terpostbezorging en wordt aan het in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb gestelde vereiste voor tijdige indiening, dat het stuk voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, niet voldaan. De datum van de afgifte van het beroepschrift bij de Raad van State, 8 november 2007, is derhalve in dit geval bepalend voor de tijdigheid van het beroep. Het beroepschrift is gelet hierop niet binnen de termijn, welke op 5 november 2007 is geëindigd, ingediend”. 5. Eiser moet, in het licht van de betwisting daarvan door verweerder en vergunninghouder, aannemelijk maken dat hetzelfde bezwaarschrift dat hij op 16 mei 2014 ter postbezorging heeft aangeboden, op 2 juni 2014 door verweerder is ontvangen, dan wel dat hij een andere brief per post heeft aangeboden vóór afloop van de bezwaartermijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
6. Het bezwaarschrift van 14 mei 2014 is op 16 mei 2014, dus voor het einde van de bezwarentermijn, ter post bezorgd. Terpostbezorging vindt immers plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 29 mei 1996 (ECLI:NL:HR:1996:AA1892). In tegenstelling tot het standpunt van verweerder vindt de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten dat het bezwaarschrift van 14 mei 2014 terug is gestuurd naar eiser, omdat het bezwaarschrift verkeerd was geadresseerd. Het ligt niet in de rede dat eiser, in het geval hij het poststuk retour had gekregen, een dergelijke envelop met een bezoekadres erop vermeld nogmaals zou hebben gebruikt voor het verzenden van zijn bezwaarschrift. 7. Het moet ervoor worden gehouden dat de postbezorging niet is geëindigd door terugzending van de verkeerd geadresseerde brief aan eiser. De zaak verschilt daarmee van de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Dit sluit op voorhand niet uit dat de brief weliswaar ter post is bezorgd, maar op het verkeerde adres in de verkeerde postbus, in geval waarvan de postbezorging alsnog is geëindigd. Een daaropvolgende eventuele tweede indiening (bijvoorbeeld door de eigenaar van de verkeerde postbus) voldoet mogelijk niet aan artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. In verband hiermee heeft de rechtbank zich op 20 november 2015, 9 december 2015 en 6 januari 2016 nog schriftelijk tot PostNL gewend met het verzoek de door eiser overgelegde “detailpagina zending” (productie 2 bij het beroepschrift) nader toe te lichten. Onder andere is aan PostNL gevraagd uit te leggen wat wordt verstaan onder “beschikbaar voor postbushouder”. Vanwege het uitblijven van een reactie is op 26 en 27 januari 2016 telefonisch contact opgenomen met PostNL, maar ook tijdens deze gesprekken heeft geen van de medewerkers van PostNL de vraag van de rechtbank kunnen beantwoorden. De rechtbank verstaat onder de zinsnede “beschikbaar voor postbushouder” dat het poststuk, nu dit door eiser aangetekend ter post was bezorgd, pas na ondertekening van een ontvangstbewijs door de postbushouder kon worden uitgereikt en de postbushouder daarvan door middel van een kennisgeving in de postbus bericht heeft gekregen. Uit de detailpagina blijkt echter dat het onderhavige poststuk tot en met vrijdag 30 mei 2014 in de afleverroute heeft gezeten en steeds beschikbaar voor de postbushouder is geweest, maar niet is uitgereikt aan de postbushouder dan wel door deze is ontvangen. Het is de rechtbank ook gebleken dat de envelop met het bezwaarschrift van 14 mei 2014, die op 16 mei 2014 ter post is bezorgd, dezelfde envelop is als het exemplaar dat verweerder op 2 juni 2014 heeft ontvangen, zij het dat daarop een sticker is geplakt met het bezoekadres van verweerder daarop vermeld. Op de envelop is niet aangevinkt dat het poststuk teruggestuurd is naar de afzender. De rechtbank neemt op grond hiervan aan dat het op 16 mei 2014 ter post bezorgde poststuk hetzelfde poststuk betreft als het poststuk dat verweerder op maandag 2 juni 2014 heeft ontvangen, mede in de wetenschap dat verweerder als zijnde postbushouder op zaterdag geen aangetekende post in ontvangst kan nemen en dat tussentijds geen bezorging of uitreiking heeft plaatsgevonden. Daarom is de postbezorging niet tussentijds beëindigd maar is deze pas beëindigd met de ontvangst van de brief op 2 juni 2014.
8. Met datgene wat hierboven is overwogen is voldaan aan de eerste deel van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Over het tweede deel van het tweede lid bestaat tussen partijen geen discussie. Het bezwaarschrift is niet later dan een week na afloop van de termijn ontvangen door verweerder namelijk op 2 juni 2014. Op grond hiervan is het bezwaarschrift tijdig ingediend, had het ontvankelijk moeten worden verklaard en had verweerder het bezwaarschrift inhoudelijk moeten behandelen.
9. Op grond van het voorafgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw inhoudelijk besluit neemt op het door eiser ingediende bezwaarschrift. Mede gelet op de belangen van de derde-partij zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit binnen 10 weken na verzending van deze uitspraak moet doen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 490,00 en een wegingsfactor 1).