ECLI:NL:RBOBR:2016:473

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
15_2489
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningsvrij bouwen bij woonwagens en het gelijkheidsbeginsel in het omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarin hem werd gelast om een zonder omgevingsvergunning gebouwd bijgebouw en een overkapping te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet op gelijke voet met een woning kan worden geplaatst, omdat een woonwagen op een standplaats is gebouwd. De rechtbank concludeerde dat de uitzondering in artikel 2, derde lid onder g, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen discriminatie inhoudt en niet onverbindend is wegens strijd met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de aanbouw en de overkapping niet vergunningsvrij zijn en dat de gemeente bevoegd is om tegen deze overtredingen op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Boelens-Horn).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om het zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan opgerichte bijgebouw en de overkapping op de locatie [adres] te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser voor 1 mei 2015 aan de last geen gevolg heeft gegeven wordt een dwangsom verbeurd van € 10.000,- ineens.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 1 oktober 2015. Dit betekent dat eiser het zonder omgevingsvergunning opgerichte bijgebouw en de overkapping uiterlijk vóór 1 oktober 2015 dient te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van het verbeuren van een eenmalige dwangsom van
€ 10.000,- ineens.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 14 september 2015 de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft verweerder een schriftelijke reactie gegeven. Eiser heeft hierop gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven voor afdoening zonder nadere zitting.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 10 maart 2008 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een woonwagen. De woonwagen is voor circa 20% buiten het bebouwingsvlak in het bestemmingsplan geplaatst. Er is geen bouw-vergunning verleend voor de gewraakte overkapping en de aanbouw. Deze zijn niet kort daarna gebouwd.
De aanbouw (circa 10,71 m2) heeft een lengte van circa 5,10 m, een breedte van 2,10 m en een hoogte van 3,30 meter. De overkapping (circa 4,20 m2) is voorzien van twee wanden en heeft een lengte van circa 2,10 m, een breedte van 2,00 meter en een hoogte van 3,30 meter.
1.2
De aanbouw en de overkapping zijn buiten het bouwvlak en het bijgebouwenvlak gelegen. Ingevolge artikel 6 lid C van het bestemmingsplan “Woonwagenlocaties Helmond” mogen bijgebouwen bij woonwagens uitsluitend in het bijgebouwenvlak worden opgericht en mogen woonwagens uitsluitend binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak worden geplaatst, met uitzondering van een uitwendige entree met een maximale oppervlakte van 3 m² en een minimale afstand tot de zijdelingse erfgrens van 1,50 m.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. In het primaire besluit heeft verweerder het bouwen en instandhouding van de overkapping en het bijgebouw gekwalificeerd als twee aparte overtredingen van artikel 2.1, eerste lid onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.1
Eiser heeft gesteld dat de aanbouw en overkapping vergunningsvrij zijn. De uitzondering die in artikel 2, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor woonwagens wordt gemaakt is in strijd met artikel 1 van het eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Eiser merkt hierbij op dat zijn woonwagen, gelet op de verschijningsvorm eigenlijk niet als woon’wagen’ kan worden aangemerkt. Bovendien is sprake van discriminatie van woonwagens ten opzichte van andere woonvormen zoals woningen. Ook is onterecht dat in artikel 4 van bijlage II van het Bor een uitzondering wordt gemaakt voor woonwagens.
3.2
Verweerder stelt dat het eerste Protocol bij het EVRM de nationale rechter de ruimte laat om in het algemeen belang beperkingen te stellen aan het eigendom.
3.3
Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie de uitspraak van 13 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:29) laat het eerste Protocol bij het EVRM onverlet dat er wettelijke voorschriften worden vastgesteld en toegepast die noodzakelijk kunnen worden geacht met betrekking tot het gebruik van eigendommen in overeenstemming met het algemeen belang. De Wabo en het bestemmingsplan behelzen zodanige voorschriften. De rechtbank ziet gelet op deze rechtspraak geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan en de Wabo in strijd zijn met het eerste Protocol bij het EVRM.
3.4
Ten aanzien van de vraag of sprake is van voornoemde strijdigheid met bijlage II van het Bor wordt als volgt overwogen.
In artikel 2, derde lid, onder g, van bijlage II van het Bor worden bouwwerken bij woonwagens uitgezonderd en zijn deze bouwwerken altijd vergunningplichtig als deze bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan. In artikel 3 van bijlage II van het Bor wordt geen onderscheid gemaakt tussen het verrichten van de in dat artikel genoemde handelingen bij woonwagens of andere gebouwen. Ook in artikel 4 van bijlage II van het Bor wordt géén uitzondering gemaakt voor woonwagens
3.5
Reeds in het Besluit bouwvergunningvrije en licht- bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is een uitzondering gemaakt voor bouwwerken bij woonwagens. In de nota van toelichting (Stb 2010,143) is het volgende opgemerkt: Met name vanuit planologisch oogpunt is het ongewenst dat aan, bij of op recreatiewoningen, woonwagens en tijdelijke bouwwerken als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet (bijvoorbeeld een tijdelijke woonkeet) bouwvergunningsvrij aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en dakkapellen zouden kunnen worden gerealiseerd. (…) Woonwagens zijn zodanig specifiek van aard (verplaatsbaar; op standplaats geplaatst) dat ook daarvoor een uitzondering ten aanzien van het bouwvergunningsvrij kunnen bouwen van eerdergenoemde typen bouwwerken is opgenomen.
3.6
Gelet op deze wetsgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat een woonwagen niet op gelijke voet met een woning kan worden geplaatst, reeds omdat deze op een standplaats is gebouwd. Daarom is de uitzondering in artikel 2, derde lid onder g, van bijlage II van het Bor geen discriminatie en is dit artikel niet onverbindend wegens strijd met artikel 14 van het EVRM in samenhang met het eerste protocol bij het EVRM. Dat sommige woonwagens niet of nauwelijks verplaatsbaar zijn, leidt niet tot een ander oordeel.
3.7
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de aanbouw en de overkapping ingevolge artikel 2 of 3 van bijlage II van het Bor niet vergunningsvrij zijn. De aanbouw is niet gebouwd in het bijgebouwenvlak. De overkapping heeft een oppervlakte groter dan de maximale toegelaten oppervlakte van 3 m2 in de uitzondering in artikel 6 van de planregels buiten het bebou-wingsvlak. Beide bouwwerken zijn in strijd met het bestemmingsplan. Er is dus sprake van een overtreding en verweerder is in beginsel bevoegd tegen deze overtreding op te treden. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Eiser heeft ook gewezen op de mogelijkheid om een overkapping van 3 m buiten het bouwvlak op te richten. Ook zou de woonwagen (die nu buiten het bouwvlak staat) kunnen worden geplaatst binnen het bouwvlak en dan kan alsnog bebouwing buiten het bouwvlak worden geplaatst.
4.2
Dat eiser na verwijdering van de overkapping een overkapping van 3 m2 buiten het bebouwingsvlak vergunningsvrij mag oprichten, wil nog niet zeggen dat de last te ver gaat. Verweerder heeft de last terecht gericht tot de bouwwerken zoals ze er nu staan. Ook de mogelijkheid om de woonwagen te verplaatsen en dan de gewraakte bouwwerken legaal op te richten, neemt niet weg dat de bouwwerken, zoals deze er nu staan, zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat de aanschrijving willekeurig is. De hele woonwagen is voor
20-25% buiten het bebouwingsvlak opgericht. Verweerder treedt daar echter helemaal niet tegen op, hetgeen in strijd is met het verbod op willekeur. Het is eiser voorts niet bekend dat verweerder alle illegale schuurtjes en overkappingen bij de woningen in Helmond aanpakt. Eiser voelt zich hierdoor gediscrimineerd.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het oprichten van de woonwagen in 2008 een bouwvergunning is verleend. Eiser is aangeschreven omdat hij zonder omgevings-vergunning en in strijd met het bestemmingsplan de aanbouw en de overkapping heeft opgericht. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op door eiser genoemde gevallen.
5.3
Eiser miskent dat de in 2008 verleende bouwvergunning hem een titel verschaft om de woonwagen op de huidige locatie te handhaven. Er is dus geen sprake van een overtreding en dus evenmin sprake van willekeur. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende weerlegd dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel is vervolgens niet met concrete gevallen onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Eiser heeft gesteld dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Hij heeft in dit verband gewezen op de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ingevolge artikel 6 lid G, van de planregels en artikel 4 bijlage II, van het Bor.
6.2
Verweerder heeft geweigerd mee te werken aan legalisatie door middel van een afwijking ingevolge artikel 4 bijlage II, van het Bor. In het bestreden besluit heeft verweerder hier niet naar gekeken. In het verweerschrift heeft verweerder zich slechts in algemene bewoordingen uitgelaten over het gebruik van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ingevolge artikel 6 lid G, van de planregels. In de nadere reactie heeft verweerder gesteld dat deze mogelijkheid slechts is bedoeld om bestaande woonwagens te verplaatsen naar een andere plek. Bovendien acht verweerder de afmetingen van de bouwblokken voldoende en passend voor het betreffende woonmilieu. Overschrijding van deze maatvoering leidt tot het dichtslibben van de ruimte.
6.3
Artikel 6 lid G luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid C., onder 1., 2., 6. en 7. ten behoeve van het plaatsen van woonwagens/bouwen van woningen en bijgebouwen buiten het bouw- respectievelijk bijbouwvlak, met een groter maximaal toelaatbaar oppervlak, alleen:
- in die gevallen waarin op de desbetreffende standplaats geen woonwagen en/of bebouwing
aanwezig is, die niet aan de bebouwingsvoorschriften, zoals genoemd in lid C. of een
vrijstelling daarvan verleend in het kader van een eerdere toepassing van deze vrijstellings-bevoegdheid, voldoen;
- wanneer geen (brand)onveilige situaties ontstaan of kunnen ontstaan en de bereikbaarheid van de woonwagens en/of bebouwing is gegarandeerd, zowel op de desbetreffende standplaats, als op de aangrenzende standplaatsen;
- wanneer belangen van aangrenzende standplaatsen, waaronder privacy, bezonning en luchttoetreding, niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande, dat:
1. het bebouwingspercentage per standplaats ten hoogste 75% mag bedragen;
2. het bepaalde in lid B., onder 7. onverminderd van toepassing blijft;
3. het overige bepaalde in lid C. onverminderd van toepassing blijft.
6.4
Verweerder heeft in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift een voldoende motivering gegeven waarom geen gebruik wordt gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Daarom slaagt deze beroepsgrond. Naar aanleiding van de nadere reactie van verweerder en de reactie van eiser overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank kan uit de tekst van deze planregel niet afleiden dat deze slechts is bedoeld voor het verplaatsen van bestaande woonwagens naar een andere plek. Het standpunt van verweerder in de nadere reactie is onjuist. De eerste voorwaarde aan het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid houdt immers in dat er geen woonwagen aanwezig mag zijn die niet aan de voorschriften in lid C voldoet. Dat laat onverlet dat de afwijkingsbevoegdheid wel mag worden gebruikt voor het bouwen van woningen en bijgebouwen buiten het bouw- of bijgebouwenvlak bij woonwagens die wel aan de voorschriften in lid C voldoet. Het standpunt dat de bestaande bebouwingsvlakken ruim genoeg zijn en niet mogen worden overschreden om dichtslibben te voorkomen, volgt de rechtbank evenmin. De planwetgever heeft immers niet voor niets de afwijkingsbevoegdheid gecreëerd. Bovendien zijn bij het gebruik van deze afwijkingsbevoegdheid al beperkingen gesteld aan het maximale bebouwingspercentage per standplaats. Dit neemt echter niet weg dat verweerder niet bevoegd is van de afwijkingsmogelijkheid gebruik te maken. De aanwezige woonwagen van eisers staat gedeeltelijk buiten het bouwvlak en voldoet daarmee niet aan de bebouwingsvoorschriften, zoals genoemd in lid C.
6.5
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 10 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2699) volstaat in beginsel het enkele feit dat verweerder niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Een besluit tot weigering gebruik te maken van deze bevoegdheid is als zodanig in deze procedure niet aan de orde, zodat de rechterlijke toetsing op dit punt zeer terughoudend is. Verweerder is niet bereid om af te wijken op basis van artikel 4, bijlage II van het Bor. is. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste bestuurlijke medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.
7. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 6.4 en 6.5 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.240,-:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.