ECLI:NL:RBOBR:2016:4864

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
C/01/293908 / HA ZA 15-372
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij levering van percelen grond met explosieven door de Staat aan de Gemeente Vught

In deze civiele zaak heeft de Gemeente Vught de Staat der Nederlanden aangeklaagd wegens non-conformiteit van geleverde percelen grond, waarop nog explosieven aanwezig zouden zijn. De Gemeente Vught had in 2012 percelen grond verworven van de Staat, die voorheen kazerneterreinen waren. Bij de levering was een notariële akte opgesteld waarin de voorwaarden van de ruil waren vastgelegd, inclusief bepalingen over de aanwezigheid van explosieven. De Gemeente Vught stelde dat zij er op basis van een rapport van de Explosieven Opruimingsdienst (EODKL) op mocht vertrouwen dat er geen explosieven aanwezig zouden zijn, en dat de percelen geschikt waren voor woningbouw. Echter, na de levering zijn er herhaaldelijk explosieven aangetroffen, wat leidde tot onvoorziene kosten voor de Gemeente Vught.

De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente Vught afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Vught de percelen in de staat heeft aanvaard waarin deze zich bevonden en dat de risico's van de aanwezigheid van explosieven expliciet in de ruilovereenkomst waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de EODKL in 2005 een adequaat onderzoek had uitgevoerd en dat de Gemeente Vught onvoldoende haar onderzoeksplicht had nageleefd. De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van dwaling, omdat de Gemeente Vught niet had aangetoond dat zij de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan als zij de juiste informatie had gehad. De Gemeente Vught werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/293908 / HA ZA 15-372
Vonnis in hoofdzaak van 24 augustus 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VUGHT,
zetelend te Vught,
eiseres,
advocaat mr. C.B.E. Gramberg te Eindhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN FINANCIËN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Huith te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Gemeente Vught en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 september 2015;
  • akte wijziging c.q. vermeerdering van eis tevens houdende akte overlegging aanvullende producties;
  • akte houdende overlegging productie aan de zijde van de Staat;
  • akte houdende overlegging aanvullende producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij notariële akte van ruil en levering heeft de Gemeente Vught van de Staat geleverd gekregen de voormalige Frederik Hendrik Kazerne (exclusief schietbanen), gelegen aan de Loonsebaan en de Kampdijklaan te Vught alsmede een aansluitend gedeelte van de Vughtse Heide, bestaande uit een drietal in de akte omschreven percelen grond. Voorts is bij deze akte geleverd het sportveld bij de Isabellakazerne, gelegen aan de Isabellastraat en de Kampdijklaan, bestaande uit een tweetal in de akte beschreven percelen grond (in de akte verder genoemd registergoed A).
De staat heeft geleverd gekregen een tweetal in de akte beschreven percelen grond (in de akte verder genoemd registergoed B).
De waarde van de aan de Gemeente Vught geleverde percelen grond bedroeg € 7.145.000,00. De waarde van de aan de Staat geleverde percelen grond bedroeg € 170.000,00. De gemeente Vught heeft om die reden aan de Staat een toegift betaald, groot € 6.975.000,00.
2.2.
In voormelde akte zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
AFWIJKING GERUILDE
ARTIKEL 2
Indien de hiervoor vermelde grootte(n) van het over en weer Geruilde en/of de verdere omschrijving(en) daarvan niet juist of niet volledig is/zijn, ontlenen partijen daaraan geen rechten.
AANVAARDING
ARTIKEL 3
Het Geruilde wordt over en weer aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de ruilovereenkomst bevond, geheel ontruimd, vrij van huur of pacht of ander gebruiksrecht(en), behoudens de hierna in de artikelen 8 en 9 genoemde.
Het voortgezet gebruik door de respectievelijke partijen als zorgvuldig schuldenaar(s) vanaf voormeld tijdstip tot aan het tijdstip van feitelijke levering wordt geacht geen wijziging te hebben aangebracht in de staat van het over en weer Geruilde.
…………
EXPLOSIEVEN EN MUNITIE
ARTIKEL 11
Voorzover in het Registergoed A explosieven en munitie zou worden aangetroffen, die als oorlogsmaterieel (periode negentienhonderdveertig negentienhonderdvijfenveertig of daarvoor) kan worden aangemerkt, komen alle kosten voor de verwijdering daarvan geheel voor rekening van de Gemeente.
Indien het explosieven en munitie betreft, waarvan kan worden vastgesteld dat deze dateren van na negentienhonderdvijfenveertig, komen de kosten voor de verwijdering daarvan voor rekening van de Staat.
In opdracht van de Staat werd door de Explosieven Opruimingsdienst van de Koninklijke Landmacht (‘EODKL’) een archiefonderzoek ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven in het Registergoed A. Ter zake werd door de EODKL een Rapport van Vooronderzoek de dato veertien juni tweeduizend vijf uitgebracht. In die rapportage wordt door de EODKL geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om in het betreffende gebied een opsporingsactie te laten uitvoeren.
2.3.
In het hiervoor aangehaalde artikel 3 van de overeenkomst genoemde rapport van de EODKL zijn de volgende conclusies opgenomen:
“a, In het archief over landmijnen in Nederland zijn geen aanwijzingen gevonden die er op duiden dat er in of nabij het betreffende gebied mijnenvelden hebben gelegen.
b. in het archief over ruimingen door de EOD in Nederland zijn geen aanwijzingen gevonden die er op duiden dat in of nabij het betreffende gebied een verhoogde kans bestaat, anders dan elders in Nederland, op de aanwezigheid van explosieven.
c. bij onderzoek in de archieven over luchtaanvallen op doelen in Nederland zijn geen aanwijzingen gevonden die er op duiden dat in of nabij het betreffende gebied mogelijk niet ontplofte vliegtuigbommen aanwezig zijn.”
Voorts wordt de volgende aanbeveling opgenomen:
“a. Gelet op de conclusie lijkt het ons niet noodzakelijk om in het betreffende gebied een opsporingsactie uit te laten voeren.
b. Indien tijdens werkzaamheden in het betreffende gebied toch explosieven worden aangetroffen, kunt u deze via de politie melden aan het EOCKL te Culumborg.”
2.4.
De hiervoor genoemde gronden werden door de Gemeente Vught verkregen in het kader van de ontwikkeling van het plan Stadhouderspark (een woningbouwproject).
2.5.
Bij voorbereidingswerkzaamheden met het oog op de planontwikkeling van Stadhouderspark heeft de Gemeente Vught herhaalde malen explosieven en/of munitie aangetroffen.
2.6.
Op 26 juni 2012 heeft REASeuro B.V. in opdracht van de Gemeente Vught een rapport uitgebracht waarin de resultaten zijn neergelegd van een historisch vooronderzoek. Aanleiding voor dit onderzoek was, blijkens het rapport, de behoefte van de Gemeente Vught aan een gemeentedekkend onderzoek met een daaraan gekoppelde CE-Bodembelastingkaart, waarmee in één oogopslag eventuele risico’s in toekomstige projecten kunnen worden afgelezen een en ander in verband met het in de afgelopen decennia spontaan aantreffen van conventionele explosieven (rb: verder te noemen CE) in diverse projecten.
Reaseuro B.V. komt vervolgens, kort samengevat, tot de conclusie dat in de hele gemeente Vught rekening moet worden gehouden met een verhoogde kans op het aantreffen van CE en als verdacht gebied moet worden aangemerkt. Geadviseerd wordt de (deel-)projecten die de komende jaren gaan spelen in het verdachte gebied te inventariseren en de kosten voor een eventueel benodigd CE-bodemonderzoek te begroten.
2.7.
Vervolgens heeft de Gemeente Vught opdracht gegeven aan adviesbureau Expload B.V. om te onderzoeken of het door de EODKL in 2005 verrichte vooronderzoek met voldoende diepgang is uitgevoerd. In haar rapport van 15 november 2012 komt Expload B.V. tot de volgende conclusies:
“- op basis van de meldingen van naoorlogs aangetroffen CE, zowel uit het archief als van de EODD, blijkt dat in woongebied Stadhouderspark CE is neergekomen en/of achtergelaten.
  • op basis van munitieruimrapporten van de EODD die zijn geraadpleegd blijkt dat enkele granaten in het gebied terecht gekomen zijn.
  • In de periode van 1974 tot 1987 zijn CE aangetroffen op beide voormalige kazerneterreinen.
  • Beide kazernes zijn intensief gebruikt voor oefendoeleinden. Op de Vughterheide is veelvuldig geoefend met 2 inch rookmortieren. In de periode van 1974 tot 1987 is spontaan één 2 inch rookgranaat aangetroffen.”
Op basis van de hiervoor genoemde conclusies beantwoordt Expload B.V. de onderzoeksvraag als volgt:
“Ondanks dat er in 2005 nog geen richtlijnen bestonden voor het uitvoeren van Vooronderzoeken, hadden bij het bepalen of binnen het onderzoeksgebied mogelijk CE achtergebleven kan zijn,minimaal:
  • de meldingen van door de EODD geruimde CE geraadpleegd moeten worden;
  • het gebruik van soorten diverse CE binnen de defensiegronden nader moeten worden onderzocht.”
2.8.
Bij brief van 29 januari 2013, verzonden 30 januari 2013 heeft de Gemeente Vught de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade voor de onvoorziene kosten aan de zijde van de Gemeente Vught voor de uitgevoerde vooronderzoeken en de meerkosten in het vervolgtraject, een en ander het gevolg zijnde van het geschetste onvolledige en onjuiste beeld van de veiligheid en de geschiktheid van de locatie.
2.9.
Begin 2014 heeft de Gemeente Vught aan adviesbureau ExploVision B.V. verzocht een second opinion te verrichten op basis van de aanwezige vooronderzoeken en rapporten. ExploVision heeft op 27 februari 2014 haar rapport uitgebracht. In dit rapport komt ExploVision tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
“4.1 Conclusie
Op basis van de beoordelingen van de rapporten zijn de conclusies van ExploVision als volgt:
Het uitgevoerde onderzoek van de EOD uit 2005 is summier van aanpak en inhoud.
Er vindt geen duidelijk verwijzing naar bronnen plaats. Hierbij wordt opgemerkt dat in 2005 er nog geen eenduidige eisen aan en/of richtlijnen voor het opstellen van een vooronderzoek CE bestonden.
Uit het vooronderzoek van REASEuro wordt duidelijk dat er al eerder (1995) door de EODD is geadviseerd om zoekacties uit te voeren naar CE. In het vooronderzoek van 2005 wordt dit niet vermeld.
De genoemde hoeveelheid gevonden CE in het rapport van REAS Euro (18 stuks alleen al in 1995) is niet overeenkomstig de opsomming van de EODD in het onderzoek van 2005 (6 stuks).
Wij zijn van mening dat voor het opstellen van het vooronderzoek tenminste het MORA-archief van de EODD geraadpleegd had moeten worden, hetgeen ook in 2005 tijdens het opstellen van het vooronderzoek gebruikelijk was.
Op basis van onze beoordeling en analyse onderschrijven wij het advies van Expload. Ondanks het ontbreken van geldende richtlijnen en of regelgeving had van de EODD een vooronderzoek met meer diepgang mogen worden verwacht.
4.2
Aanbevelingen
Het verdient aanbeveling om onderzoek te doen in de archieven van de EODD naar het eerder uitgevoerde vooronderzoek uit 1995.
Het verdient aanbeveling om de tegenstrijdige bewerkingen ten aanzien van de hoeveelheid gevonden CE nader uit te zoeken. Dit geeft mogelijk een indicatie om de omvang van de problematiek verder in beeld te brengen en gericht om te gaan met de risico’s met betrekking tot CE.
2.10.
In een, op verzoek van de Gemeente Vught, uitgebrachte aanvullende rapportage c.q. reactie d.d. 18 januari 2016 komt Expload B.V. wederom tot de conclusie dat het door de EODKL uitgevoerde vooronderzoek niet met voldoende diepgang is uitgevoerd omdat:
“- een belangrijke gebeurtenis (indicatie), een ongeluk dat plaatsvond in juni 1945 op de Frederik Hendrikkazerne waarbij een enorme massa explosie heeft plaatsgevonden met veel schade, 2 doden en ongeveer honderd gewonden tot gevolg, niet is achterhaald;
  • de ligging van een voormalige schietbaan waar veelvuldig werd geoefend met o.a. 2 inch rookmortiergranaten en die de geleverde percelen overlapt niet is achterhaald;
  • bombardementsgegevens 37/715 afkomstig uit de RAF logboeken, waaruit blijkt dat op 13 september 1944 een luchtaanval heeft plaatsgevonden waarbij twaalf luchtgronddoelraketten zijn verschoten die ter hoogte van de Isabellakazerne en dus binnen de geleverde percelen terecht zijn gekomen, niet is achterhaald;
  • belangrijke luchtfoto’s die op 8 februari 1945 zijn genomen en waarop binnen de geleverde percelen duidelijk sporen van oorlogshandelingen zichtbaar zijn, zowel sporen van een bombardement en van een beschieting met luchtgronddoelraketten, niet zijn geraadpleegd.
Bij een vooronderzoek dienen alle mogelijke indicatie onderzocht te worden: militaire aanwezigheid, luchtaanvallen, grondgevechten, neergekomen vliegtuigen en/of Duitse V-wapens, CE dumps en massaexplosie, spontane vondsten van CE eventuele contra-indicaties. Dit echter niet gebeurd, waardoor geen sprake is van een vooronderzoek met voldoende diepgang.
De EODKL had in 2005 op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal kunnen en moeten concluderen dat de geleverde percelen als ‘verdacht’ aangemerkt dienen te worden, omdat;
  • op basis van de literatuur ‘Vught in de Tweede Wereldoorlog’ blijkt dat op of nabij deze locatie de frontlinie heeft gelegen waar tevens stellingen van een Schotse divisie hebben gelegen;
  • de beschikbare informatie over vindplaatsen tot 2005 en soorten aangetroffen CE zoals omschreven in munitieruimrapporten bevestigen dat de frontlinie over of op zeer korte afstand van de geleverde percelen heeft gelegen en sprake was van voormalige aanwezigheid van geallieerde eenheden. Er zijn immers op en in de directe omgeving van de geleverde percelen meerdere Britse en Amerikaanse CE aangetroffen, zonder dat er grootschalige grondroerende werkzaamheden werden uitgevoerd. Dit toont aan dat er duidelijk geen sprake was van toevallige vondsten.
Het ontbreken van richtlijnen in 2005 ontslaat een onderzoeker niet van de verplichting een volledig onderzoek uit te voeren, omdat dit immers van invloed is voor de veiligheid. Ook in de huidige richtlijnen geldt deze verplichting nog steeds.
De herkomst van de aangetroffen CE betreffen zowel CE die zijn achtergebleven door voormalige aanwezigheid van geallieerde eenheden tijdens de Tweede Wereldoorlog als CE die zijn achtergebleven door militaire oefendoeleinden en CE die mogelijk zijn achtergebleven als gevolg van de massa explosie die na de Tweede Wereldoorlog op de Frederik Hendrikkazerne heeft plaatsgevonden.”

3.Het geschil

3.1.
Gemeente Vught vordert bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
de Staat te veroordelen tot voldoening aan de Gemeente Vught van een bedrag van € 570.376,54, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119b BW, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, over dat bedrag vanaf 8 augustus 2014, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair
de tussen de Gemeente Vught en de Staat in de notariële akte van ruil en levering vervatte ruilovereenkomst te wijzigen ex artikel 6:230, lid 2 BW, in dier voege dat een bedrag van € 570.376,54, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, in mindering wordt gebracht op de door de Gemeente Vught ingevolge de in de notariële akte van ruil en levering vervatte ruilovereenkomst betaalde toegift ad € 6.625.000,00, zodat het door de Gemeente Vught geleden nadeel als gevolg van de ruilovereenkomst voornoemd ten bedrage van € 570.376,54, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, geheel wordt opgeheven;
de Staat aldus te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Vught van een bedrag ad € 570.376,54, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119b BW, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, over dat bedrag vanaf 8 augustus 2014, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair
de Staat te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Vught van een bedrag ad € 4.626,88, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten;
de Staat te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Vught van de kosten van deze procedure, daaronder nadrukkelijk begrepen de nakosten, alsook een bijdrage in de kosten van juridische bijstand aan de zijde van de Gemeente Vught, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De Gemeente Vught is primair van mening dat er sprake is van non-conformiteit, daartoe stellende dat zij er, gelet op het rapport van de EODKL redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat een opsporingsactie naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven en/of munitie op de in ruil te verkrijgen percelen niet aan de orde zou zijn, dat een eventuele sanering van de in de bodem aanwezige explosieven en/of munitie niet aan de orde zou zijn, althans dat een dergelijke saneringsverplichting nooit aannemelijker zou zijn dan bij ieder ander perceel in Nederland het geval zou zijn, dat het door de Gemeente Vught in artikel 11, lid 3 van de notariële akte van levering geaccepteerde risico zich niet, althans slechts zeer beperkt, zou verwezenlijken en dat de in ruil geleverd gekregen percelen geschikt waren voor het door de Gemeente Vught beoogde normale gebruik, te weten de realisatie van woningbouw, infrastructurele werken, openbare ruimten en bijbehorende voorzieningen.
Deze verwachtingen waren gebaseerd op het rapport van de EODKL, welk rapport moet worden beschouwd als een mededeling van de Staat.
Nu is gebleken dat een opsporingsactie en daaropvolgende omvangrijke bodemsanering in strijd met de gewekte verwachtingen alsnog noodzakelijk waren voor het door de Gemeente Vught beoogde gebruik, bezaten de percelen niet de feitelijke eigenschappen die de Gemeente Vught op grond van de ruilovereenkomst en overeenkomstig de mededelingen van de Staat mocht verwachten, in het bijzonder gelet op het rapport van de EODKL van 14 juni 2005. Daarnaast bezaten de in ruil geleverd gekregen percelen niet die eigenschappen die voor een normaal gebruik – woningbouw – nodig zijn.
Subsidiair doet de Gemeente Vught een beroep op dwaling op basis van artikel 228, lid 1 sub a dan wel sub c.
4.2.
De Staat voert aan dat de Gemeente Vught de kazerneterreinen heeft aanvaard in de staat waarin deze zich ten tijde van de levering bevonden. Voorts miskent de Gemeente Vught de in artikel 11 van de ruilovereenkomst opgenomen risicoregeling. Die regeling houdt in dat de Staat alleen de kosten voor verwijdering van CE voor zijn rekening neemt die dateren van na de Tweede Wereldoorlog. De ruilovereenkomst biedt derhalve geen grondslag voor het vorderen van kosten van onderzoeken en opsporingsacties die na het aangaan van de ruilovereenkomst in opdracht van de Gemeente Vught zijn uitgevoerd en dus ook niet voor de kosten van sanering van de bodem van het gehele Stadhouderspark of het verwijderen van CE, tenzij deze CE dateren van na de Tweede Wereldoorlog.
Van non-conformiteit is geen sprake. Het risico op aanwezigheid van CE was expliciet in de ruilovereenkomst verdisconteerd, zodat de Gemeente Vught er redelijkerwijs op bedacht moest zijn dat het risico zich zou kunnen verwezenlijken. De gemeente Vught moet zich ook bewust zijn geweest van het risico dat zij op zich nam. Zij beschikt immers over een uitgebreid gemeentelijk archief, waarin zou moeten zijn gedocumenteerd waar en welke oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden binnen de gemeentegrenzen. Bovendien heeft de Staat uitdrukkelijk geen garantie afgegeven dat de bodem van de kazerneterreinen vrij van CE zou zijn.
Voorts voert de Staat aan dat het door de EODKL uitgebrachte rapport, anders dan de Gemeente Vught wil doen laten geloven, geen onjuistheden bevat. De verwijten die onder andere in het rapport van ExploVision worden gemaakt zijn gebaseerd op onjuiste feiten. Niet wordt aangetoond dat het rapport onvoldoende diepgang zou hebben.
Tenslotte wordt ook het beroep op dwaling gemotiveerd betwist.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende, waarbij zij eerst zal ingaan op de vraag of er sprake is van non-conformiteit.
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:17, lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
De vraag of een zaak voldoet aan de conformiteitseis moet worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval of alle van belang zijnde omstandigheden.
De koper mag voorts alleen die eigenschappen verwachten waarvan hij de aanwezigheid niet behoeft te betwijfelen. Waar hij twijfelt of moet twijfelen dient hij de verkoper vragen te stellen of zelf onderzoek te verrichten. Hierbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de koper ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de afwezigheid van een bepaalde eigenschap.
4.4.1.
Om te beoordelen of er al dan niet sprake is van non-conformiteit zal de rechtbank eerst ingaan op het in opdracht van de Staat uitgebrachte rapport door de EODKL en de daarop geuite kritiek door de Gemeente Vught.
In het rapport van de EODKL staat vermeld dat onderzoek is uitgevoerd in het archief over landmijnen in Nederland, in het archief over ruimingen door de EOD alsmede in de archieven over luchtaanvallen op doelen in Nederland. In geen van deze archieven heeft de EODKL aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van CE. Niet in geding is dat het door de EODKL uitgevoerde onderzoek voldeed aan de in 2005 geldende maatstaven.
4.5.
Uit het door REASeuro B.V. uitgevoerde onderzoek kan niet worden afgeleid dat het onderzoek van de EODKL onvoldoende is geweest. Weliswaar wordt in dit rapport gemeld dat op basis van het totaal aan bronnenmateriaal geconcludeerd wordt dat het gehele militaire terrein als verdacht gebied aangemerkt moet worden, maar het rapport zegt niet specifiek iets over de hier aan de orde zijnde percelen grond. Het gehele militaire terrein omvat immers een groter gebied dan alleen het op basis van de ruilovereenkomst geleverde, zo kan worden afgeleid uit de inhoudsopgave sub 9.
4.5.1.
Vervolgens komen zowel Expload B.V. als ExploVision B.V. in hun op verzoek van de Gemeente Vught uitgebrachte rapportages (zie hiervoor sub 2.7 en 2.9 t/m 2.10) tot de conclusie dat het in 2005 uitgevoerde onderzoek door de EODKL onvoldoende diepgang heeft getoond en dat de EODKL op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal had kunnen en moeten concluderen dat de geleverde percelen als verdacht aangemerkt dienen te worden.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusies van Expload B.V. en ExploVision B.V. onvoldoende worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De Staat heeft uitvoerig gemotiveerd dat beide rapporten deels zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Genoemd kunnen in dit verband worden het onderzoek dat in 1995 heeft plaatsgevonden, waartegen de Staat onweersproken heeft aangevoerd dat dit onderzoek geen betrekking had op de hier aan de orde zijnde percelen grond, maar op het aangrenzende perceel [adres] te Vught, de conclusie van ExploVision B.V. dat op zijn minst het zogenaamde MORA-archief geraadpleegd had moeten worden, terwijl in het rapport van de EODKL juist expliciet vermeld staat dat dit archief wel is geraadpleegd alsmede de conclusie van ExploVision B.V. dat in het rapport van de EODKL een onjuiste hoeveelheid CE zou zijn vermeld, hetgeen onvoldoende weersproken niet het geval is.
In genoemde rapporten kunnen dan ook geen aanknopingspunten worden gevonden voor de conclusie dat het rapport van de EODKL onvoldoende diepgravend is geweest en er derhalve sprake zou zijn van non-conformiteit. Dit geldt temeer nu de EODKL in zijn rapport uitdrukkelijk heeft aangegeven welke bronnen zij heeft onderzocht. De Gemeente Vught wist derhalve dat het gemeentelijk archief niet was onderzocht. Van de Gemeente Vught mocht echter verwacht worden, zij wist immers, althans behoorde redelijkerwijs te weten dat de gemeente een bijzondere oorlogsgeschiedenis had, dat, indien zij daartoe aanleiding zag, zij zelf onderzoek zou doen in haar eigen archief. Dat de Gemeente Vught dit heeft nagelaten, kan niet aan de Staat worden tegengeworpen, temeer niet nu het door de EODKL verrichte onderzoek voldeed aan de maatstaven zoals die golden in 2005.
Van belang is in dit kader nog dat het door Expload B.V. en ExploVision B.V. verrichte bronnenonderzoek, dat uitgebreider is geweest dan het door EODKL uitgevoerde bronnenonderzoek, eerst gebruikelijk is geworden bij invoering in 2012 van de zogenaamde WSCS-OCE richtlijn. Dat het EODKL deze bronnen niet in haar onderzoek heeft betrokken kan derhalve niet tot de conclusie leiden dat dit onderzoek onvoldoende is geweest.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de Gemeente Vught, mede in relatie tot de in artikel 11 van de ruilovereenkomst opgenomen risicoregeling, geen beroep kan doen op non-conformiteit. De Staat heeft immers voldaan aan haar meldingsplicht, terwijl de gemeente onvoldoende haar onderzoeksplicht in acht heeft genomen.
De rechtbank merkt tot slot in dit verband nog op dat de Gemeente Vught ook niet heeft aangetoond dat de hoeveelheid CE welke naderhand is aangetroffen daadwerkelijk allemaal afkomstig is van de hier aan de orde zijnde percelen grond, noch heeft zij uitsluitsel kunnen geven over de aard van de aangetroffen hoeveelheid CE. Een en ander kan niet worden afgeleid uit de gedingstukken en ook ter comparitie kon de Gemeente Vught hier geen duidelijkheid in brengen. Dit brengt tevens met zich dat de Gemeente Vught onvoldoende heeft onderbouwd dat de hier aan de orde zijnde percelen grond niet geschikt zijn of waren voor het beoogde doel, te weten woningbouw.
4.5.2.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van de Gemeente Vught op non-conformiteit niet slaagt en dat de hierop gebaseerde vorderingen afgewezen dienen te worden.
4.6.
Subsidiair heeft de Gemeente Vught een beroep gedaan op dwaling. Hiertoe stelt zij dat de ruilovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, tot stand zou zijn gekomen als de Staat geen onjuiste mededelingen had gedaan. De onjuiste mededeling is in de visie van de Gemeente Vught gelegen in het oordeel van de EODKL, neergelegd in haar rapport van 14 juni 2005.
Subsidiair beroept de gemeente zich op wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228, lid 1 sub c BW.
4.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat ook het beroep op dwaling niet kan slagen. Van een onjuiste mededeling aan de zijde van de Staat is immers geen sprake. In het rapport van de EODKL, ten aanzien waarvan hiervoor al is geoordeeld dat het voldeed aan de in 2005 bestaande maatstaven, staat exact vermeld welke bronnen zijn geraadpleegd. Op basis hiervan zijn partijen vervolgens een risicoregeling overeengekomen, zoals neergelegd in meergenoemd artikel 11, lid 3 van de ruilovereenkomst. Er is uitdrukkelijk geen garantie gegeven door de Staat dat er geen CE aanwezig zou zijn, integendeel, partijen hebben bij het aangaan van de overeenkomst bij deze mogelijkheid stil gestaan en hebben zelfs een regeling getroffen wie de kosten zou moeten dragen, afhankelijk van welke CE eventueel gevonden zou worden. De Gemeente Vught heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk de overeenkomst niet op deze wijze zou zijn aangegaan. Onder deze omstandigheden kan een beroep op dwaling niet aan de orde zijn.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de vorderingen van de Gemeente Vught worden afgewezen en zal zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 3.864,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.024,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de Gemeente Vught in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 9.024,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van twee weken na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de gemeente Vught in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente Vught niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.