ECLI:NL:RBOBR:2016:4889

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
4646641 CV EXPL 15-11068
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Adang
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag na inlevering van vermeend vals geld bij de bank

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de Rabobank een bedrag van € 23.500,00 aan hem betaalt, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Eiser heeft op 17 juli 2015 een bedrag van € 23.500,00 in bankbiljetten bij de Rabobank gestort, maar de bank heeft later vastgesteld dat deze biljetten vals waren. Eiser betwist de valsheid van de biljetten en stelt dat de Rabobank niet tijdig heeft gereclameerd, waardoor zij haar rechten heeft verwerkt. De Rabobank voert aan dat zij de biljetten op echtheid heeft gecontroleerd en tijdig heeft geprotesteerd. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet heeft bewezen dat hij echt geld heeft ingeleverd en wijst de vordering af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Locatie ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 4646641
Rolnummer : 15-11068
Uitspraak : 8 september 2016
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.P. van den Bogart,
t e g e n :
Coöperatieve Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen UA.,
statutair gevestigd te Boxmeer en kantoorhoudende te Beugen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Brenninkmeijer.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Rabobank’.

1.De procedure

Dit blijkt uit het navolgende:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 10 maart 2016;
e comparitie van partijen van 16 juni 2016 en de op voorhand door de Rabobank toegezonden akte waarbij zij een productie heeft overgelegd.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, samengevat,
a. veroordeling van de Rabobank om aan hem een bedrag te betalen van € 23.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 juli 2015 tot aan de dag van voldoening;
b. veroordeling van de Rabobank tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.382,30;
c. veroordeling van de Rabobank in de kosten van de procedure.
[eiser] legt hieraan het volgende ten grondslag.
Tussen partijen geldt een overeenkomst op grond waarvan de Rabobank gehouden is om bedragen die door [eiser] worden gestort, te crediteren op de rekening van [eiser] .
Op 17 juli 2015 heeft [eiser] een bedrag van € 23.500,00 in 47 coupures van € 500,00 bij de Rabobank gestort. Aangezien het niet mogelijk was om deze bankbiljetten bij de kasmachine af te storten is [eiser] geholpen door een medewerkster van de Rabobank. Zij heeft de bankbiljetten twee maal geteld en gecontroleerd, alvorens zij het formulier Storting bankbiljetten heeft ingevuld en aan [eiser] heeft afgegeven. Twee weken later ontving [eiser] een telefonische mededeling van de Rabobank dat de gestorte bankbiljetten vals waren. Het bedrag is niet op zijn bankrekening bijgeschreven.
[eiser] betwist dat de bankbiljetten vals waren. Omdat de Rabobank zich beroept op een rechtgevolg dient zij te bewijzen dat er sprake was van valse bankbiljetten. Indien zij daarin slaagt, beroept [eiser] zich op rechtsverwerking. Op grond van artikel 6:89 BW had zij binnen bekwame tijd dienen te protesteren. Zij had bij het storten van de bankbiljetten moeten ontdekken dat er sprake was van valse bankbiljetten. Door niet tijdig te reclameren heeft zij haar rechten verwerkt.
Bij brief van 18 september 2015 heeft [eiser] de Rabobank gesommeerd om het bedrag van € 23.500,00 binnen 7 dagen op zijn rekening bij te schrijven. De Rabobank heeft hieraan niet voldaan, zodat zij per 25 september 2015 in verzuim verkeert. Zij is vanaf deze datum de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 23.500,00, verschuldigd. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. De gemachtigde van [eiser] heeft diverse buitengerechtelijke werkzaamheden verricht die niet zien op de werkzaamheden van artikel 237 tot en met 240 Rv, waarvoor artikel 241 Rv een vergoeding pleegt in te houden. De buitengerechtelijke kosten bedragen € 1.382,30 en zijn berekend aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte kosten.
2.2.
De Rabobank heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
De Rabobank heeft aan de hand van een uitgebreid controlemechanisme vastgesteld dat de biljetten die door [eiser] op 17 juli 2015 zijn gestort, vals zijn. Zij betwist dat zij reeds bij het storten had moeten ontdekken dat er sprake was van valse bankbiljetten. De bankbiljetten zijn gestort door middel van een sealbag hetgeen geen onmiddellijke controle op echtheid toelaat. Na het moment van storting is er een proces in gang gezet waarbij de Rabobank de bankbiljetten op echtheid heeft gecontroleerd. Dit proces heeft 13 dagen geduurd. Zij heeft [eiser] er tijdig van in kennis gesteld dat de bankbiljetten vals waren en heeft daarmee ‘binnen bekwame tijd’ geprotesteerd in de zin van artikel 6:89 BW. Overigens is dit artikel niet aan de orde nu op de creditering artikel 16 van de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing is. Op grond van deze bepaling geschiedt elke creditering onder het voorbehoud dat de bank het bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen. De Rabobank heeft dit voorbehoud tijdig ingeroepen. Daarnaast is er geen sprake van een `prestatie´ van [eiser] jegens de Rabobank. De Rabobank is niet in verzuim geraakt zodat de wettelijke rente dient te worden afgewezen. De buitengerechtelijke incassokosten dienen eveneens te worden afgewezen, althans dienen te worden beperkt tot het liquidatietarief. De Rabobank betwist dat de door [eiser] genoemde buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De werkzaamheden die zijn verricht voorafgaand aan de procedure, komen uitsluitend op grond van artikel 241 Rv voor vergoeding in aanmerking. Zij zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling.
2.3.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal, indien van belang, onder de beoordeling worden teruggekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in het geding gebrachte producties, voor zover de inhoud daarvan niet is weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast.
a. [eiser] heeft bij de Rabobank een betaalrekening voor particulieren en een internetspaarrekening. Op de overeenkomsten tussen [eiser] en de Rabobank zijn de algemene voorwaarden van de Rabobank en de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
b. Op 14 juli 2015 heeft [eiser] bij de Rabobank een bedrag van € 23.500,00 besteld (verdeeld in 47 biljetten van € 500,00) om van zijn spaarrekening op te nemen.
Op 17 juli 2015 rond 09.45 uur heeft hij dit geld bij de Rabobank te Cuijk opgehaald.
c. Diezelfde dag, op 17 juli 2015 omstreeks 16.15 uur, is [eiser] langs gegaan bij de Rabobank te Mill om een bedrag van € 23.500,00 (verdeeld in 47 biljetten van € 500,00) op zijn bankrekening te storten. [eiser] wilde daarbij gebruik maken van de afstortautomaat, officieel genaamd “Cash Deposit Systeem” (CDS), maar omdat dit apparaat die dag was uitgeschakeld voor de inname van 500 euro biljetten heeft een medewerkster van de Rabobank [eiser] geholpen om het bedrag door middel van een zogenoemde sealbag te storten in de Seal Bag Automaat. Deze medewerkster, mevrouw [naam medewerkster Rabobank] (hierna [naam medewerkster Rabobank] ), heeft het geld aangepakt en in het bijzijn van [eiser] geteld. Vervolgens heeft zij de biljetten in een sealbag gestopt en het stortingsformulier ingevuld. Op dit formulier, dat door [eiser] is ondertekend, heeft zij de barcodesticker van de sealbag geplakt. Na sluiting van de sealbag is deze in het bijzijn van [eiser] in de Seal Bag Automaat gedeponeerd.
d. Op 30 juli 2015 heeft de Rabobank [eiser] telefonisch laten weten dat de door hem gestorte bankbiljetten vals zijn. Tijdens een gesprek bij de Rabobank te Mill op 5 augustus 2015 heeft de Rabobank aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij het geldbedrag om die reden niet op zijn bankrekening zal bijschrijven.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 17 juli 2015 een bedrag van
€ 23.500,00 heeft ingeleverd bij de Rabobank en dat dit ´echt´ geld betrof en geen falsificaties. De Rabobank heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft uitvoerig omschreven welke route het geld heeft afgelegd vanaf het moment dat [eiser] dit op 17 juli 2015 heeft overhandigd aan [naam medewerkster Rabobank] tot het moment dat het geld door De Nederlandse Bank is ontvangen en op welke wijze het geld op echtheid is gecontroleerd door Geld Service Nederland GSN en vervolgens door het analysecentrum van De Nederlandse Bank. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen De Rabobank onder de punten 5 tot en met 20 van haar conclusie van antwoord heeft aangevoerd. Zij heeft dit proces op de comparitie van partijen nader toegelicht en heeft daarbij onder meer verklaard dat een sealbag niet eenvoudig geopend kan worden en dat het transport van sealbags met allerlei procedures en richtlijnen omgeven is.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Rabobank, mede aan de hand van de bij conclusie van antwoord overgelegde producties 5 tot en met 11, voldoende aannemelijk gemaakt dat de 47 biljetten van € 500,00 die [eiser] op 17 juli 2015 heeft gestort, in de sealbag met nummer [nummer] terecht zijn gekomen en dat deze biljetten door de Rabobank en door De Nederlandse Bank als vals zijn aangemerkt.
Gelet op het verweer van de Rabobank ligt het op de weg van [eiser] om te bewijzen dat het bedrag van € 23.500,00 dat hij op 17 juli 2015 bij de Rabobank heeft ingeleverd ´echt´ geld betreft (geld dat als wettig betaalmiddel kan worden aangemerkt). Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg daarvan, namelijk dat De Rabobank het geld in dat geval had moeten bijschrijven op zijn bankrekening op grond van de contractuele relatie tussen partijen.
Op de comparitie heeft [eiser] aangegeven dat het nu niet meer mogelijk is om dit bewijs te leveren. Om die reden zal de kantonrechter niet over gaan tot het verstrekken van voornoemde bewijsopdracht aan [eiser] .
3.3.
Nu niet is komen vast te staan dat [eiser] op 17 juli 2015 een bedrag van € 23.500,00 in de vorm van 47 ‘echte’ bankbiljetten van € 500,00, heeft ingeleverd bij de Rabobank, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. Daarbij wordt overwogen dat het beroep van [eiser] op rechtsverwerking, faalt. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat de Rabobank te laat heeft gereclameerd en merkt daarbij het volgende op.
Vaststaat dat de Rabobank de door [eiser] op 17 juli 2015 ingeleverde bankbiljetten op echtheid heeft onderzocht. Gelet op het feit dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de biljetten af te storten via de Seal Bag Automaat, een optie waar hij zelf voor gekozen heeft nadat bleek dat het CDS voor de inname van € 500,00 biljetten was uitgeschakeld, heeft de Rabobank dit met voldoende spoed gedaan. Het gebruik van deze automaat bracht immers met zich dat er geen ´handmatige´ echtheidscontrole op het betreffende filiaal plaats kon vinden noch een controle door een automaat maar dat er een meer tijdrovende procedure moest worden gevolgd waarbij de biljetten elders, in eerste instantie bij Geld Service Nederland (op 2 locaties, in Eindhoven en in Weesp) en later bij De Nederlandse Bank, op echtheid moesten worden onderzocht. Uit de brief van De Nederlandse Bank van 1 december 2015 (overgelegd als productie 11 bij CvA), valt af te leiden dat zij per brief van 5 augustus 2015 Geld Service Nederland heeft geïnformeerd over het feit dat zij heeft vastgesteld dat alle eurobankbiljetten uit de zending valse eurobankbiljetten betreffen. Daarvoor, op 22 juli 2015 had de Falsificatendesk van Geld Service Nederland in Weesp geconstateerd dat de biljetten daadwerkelijk vals waren waarna zij deze naar De Nederlandse Bank heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de e-mail van [medewerker Geld Service Nederland] van Geld Service Nederland aan [naam] van 20 november 2015, overgelegd als productie 9a bij CvA. Gelet op de verschillende stappen die in het controlesysteem moesten worden genomen en waarbij het geld naar verschillende locaties moest worden verzonden, heeft het onderzoek naar de echtheid van de bankbiljetten naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk lang geduurd.
Op de comparitie heeft [eiser] aangevoerd dat het controlemechanisme aan de voorkant moet zitten, dat wil zeggen een echtheidscontrole in het betreffende filiaal door een medewerkster of een apparaat in aanwezigheid van de klant. Dit standpunt wordt echter verworpen. De Rabobank heeft voldoende gemotiveerd en overtuigend uiteengezet dat dit niet uitvoerbaar is omdat de medewerkers in de filialen, waaronder de medewerkers in het betreffende filiaal in Mill, niet beschikken over de kennis noch over de zeer kostbare apparatuur om de biljetten op echtheid te controleren. Zij heeft op de comparitie verklaard dat Geld Service Nederland (GSN) wel over een kostbaar en geavanceerd apparaat beschikt om de biljetten op echtheid te controleren en dat zij de biljetten voor meerdere banken, waaronder de Rabobank, op echtheid controleert.
Vaststaat dat de Rabobank op 30 juli 2015, 13 dagen nadat [eiser] de biljetten had ingeleverd op het filiaal in Mill, telefonisch aan [eiser] heeft medegedeeld dat het geld vals was. Deze termijn is niet onredelijk lang. Weliswaar had GSN reeds op 22 juli 2015 op de Falsificatendesk in Weesp geconstateerd dat de biljetten daadwerkelijk vals waren, maar gelet op het feit dat GSN haar bevindingen terug moest koppelen aan de Rabobank en de biljetten doorgestuurd moesten worden naar het analysecentrum van De Nederlandse Bank kan niet gesteld worden dat de Rabobank hier onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Op de comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij eerder actie had kunnen ondernemen indien de Rabobank hem op 22 juli 2015 onmiddellijk had geïnformeerd over haar bevindingen. Hij had zich dan nog beter kunnen herinneren welke personen op 17 juli 2015 op zijn terrein aanwezig zijn geweest, aldus [eiser] . Door [eiser] is op de comparitie verklaard dat zijn auto die dag enige tijd op zijn terrein geparkeerd stond, terwijl de auto niet afgesloten was en het geld in het middenconsole lag. Hij heeft voorts verklaard dat er, voor zover hij weet, geen mensen in de auto zijn geweest.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] door eerdergenoemde mededeling van de Rabobank op 30 juli 2015, niet, althans niet in relevante mate, in zijn onderzoeks-mogelijkheden geschaad. Zelfs indien ervan uitgegaan wordt dat [eiser] op 30 juli 2015 niet meer wist wie er op 17 juli 2015 op zijn terrein aanwezig waren, hetgeen hij overigens niet expliciet heeft aangevoerd, is niet aannemelijk dat het enkele tijdsverloop van (slechts) acht dagen tussen 22 juli 2015 en 30 juli 2015 hiervan de oorzaak is geweest.
3.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 800,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Adang, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2016.