Advocaat-Generaal Widdershoven heeft in de hierboven genoemde conclusie het volgende overwogen: “Wat betreft de meldingen in verband met algemene regels (categorie a) is vastgesteld dat de acceptatie ervan door een bestuursorgaan niet kwalificeert als Awb-besluit, omdat het voor de gemelde activiteiten geldende rechtsregime, de algemene regels, voortvloeit uit de wettelijke voorschriften en niet uit die acceptatie. In zoverre wordt bij deze melding het doel ervan, de vermindering van de administratieve lasten, volledig bereikt. Dat derde belanghebbenden hierdoor tegen die acceptatie geen Awb-rechtsmiddelen kunnen aanwenden kan vanuit de optiek van de rechtsbescherming wellicht minder worden gewaardeerd, maar dat is de consequentie van het werken met algemene regels. Volgens diverse stelsels kan de melding reden zijn om nadere voorschriften aan de activiteit te stellen, dan wel deze te verbieden. Het stellen van dergelijke voorschriften of het opleggen van een verbod is gericht op rechtsgevolg en kwalificeert daarom wel als een Awb-besluit en wel als een beschikking. Dat laatste geldt ook voor de afwijzing van een verzoek (aanvraag) van een derde belanghebbende om nadere voorschriften te stellen of de activiteit te verbieden. In zoverre is de rechtsbescherming wel gegarandeerd.
Voor categorie b, de melding als uitzondering op de vergunningplicht, geldt dat de reactie van het bestuur een bestuurlijk rechtsoordeel is. Voor zover dat oordeel buitenwettelijk is, geldt voor het rechtskarakter ervan de in punt 3.6 weergegeven rechtsoordelenjurisprudentie. In dat geval wordt die reactie alleen met een besluit gelijkgesteld als de alternatieve weg om in rechte een oordeel te krijgen over de vraag of met een melding kan worden volstaan ‘onevenredig bezwarend’ is. In termen van de hiervoor genoemde spanning kan deze rechtspraak worden gekarakteriseerd als compromis tussen het doel van de melding, de administratieve lastenverlichting, en de rechtsbescherming. Als regel prevaleert dat doel, tenzij de rechtsbescherming te zeer te kort wordt gedaan. Om redenen van rechtszekerheid en rechtsbescherming heeft de formele wetgever op sommige terreinen bepaald dat de reactie als (rechtsvaststellend) Awb-besluit kwalificeert. In dat geval bestaat over de rechtsbescherming geen twijfel, maar draagt de wetgever wel eraan bij dat het doel van de melding maar ten dele wordt bereikt. Dat lijkt mij overigens verstandig omdat de uitkomst van de rechtsoordelenjurisprudentie in het concrete geval niet altijd even voorspelbaar is.
Voor categorie c, de melding als gebod, geldt dat deze melding geschiedt ten einde het bestuursorgaan in staat te stellen om te bepalen of het ten aanzien van de gemelde activiteiten bepaalde maatregelen zal nemen, dan wel om met deze activiteiten al dan niet in te stemmen. Neemt het een maatregel of stemt het al dan niet met de activiteit in, dan kwalificeren deze beslissingen als Awb-besluit. Aldus is de rechtsbescherming gegarandeerd. Dat lijkt me bij de desbetreffende meldingen een juiste keuze, omdat de diverse beslissingen op rechtsgevolg zijn gericht. Voor zover deze stelsels al beogen om de administratieve lasten te verminderen, moet dat doel wijken. In sommige stelsels heeft het bestuursorgaan ook de mogelijkheid om de melding voor kennisgeving aan te nemen, dan wel een bewijs ervan te verstrekken. Deze beslissing kan onder omstandigheden kwalificeren als Awb-besluit en ook dat lijkt mij om de hiervoor genoemde redenen correct.”