ECLI:NL:RBOBR:2016:529

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
01/865090-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing bij pompstation te 's-Hertogenbosch met bedreiging van een mes

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak betreft een overval op een pompstation in 's-Hertogenbosch op 4 augustus 2015, waarbij de verdachte onder bedreiging met een mes een medewerker heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een opname in de verslavingszorg en schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft blijk gegeven van berouw en heeft medewerking verleend aan het onderzoek. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van 300 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen, omdat er geen noodzaak voor schorsing is aangetoond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865090-15
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2015 en 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 oktober 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 augustus 2015 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer ] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld ten bedrage van 290 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [pompstation] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte ten overstaan van voormelde [slachtoffer ] , welke [slachtoffer ] werkzaam was als servicemedewerker van een pompstation, een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, te voorschijn heeft gehaald en/of de punt van dat mes, althans dat voorwerp, tegen en/of in de nabijheid van de keel/hals van een zich aldaar bevindende klant, te weten [getuige] , heeft gehouden en daarbij, althans vervolgens, een of meermalen heeft geroepen, althans gezegd: 'Ik wil 500 euro hebben of ik steek een mes in z'n ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van
aangever [slachtoffer ]d.d. 4 augustus 2015 (p. 23 tot en met 25 van het einddossier)
- de verklaring van
de [getuige]d.d. 4 augustus 2015 (p. 27 en 28 van het einddossier)
- de bekennende verklaring van
verdachteter terechtzitting van 28 januari 2016 (proces-verbaal terechtzitting 28 januari 2016).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De rechtbank acht de bedreigende woorden “Ik steek een mes in z’n ribben” bewezen op grond van de verklaring van de [getuige] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2016, inhoudende dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij deze woorden heeft gezegd, maar dat het mogelijk zou kunnen zijn dat hij deze woorden toen heeft gezegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 04 augustus 2015 te ’s-Hertogenbosch met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer ] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld ten bedrage van 290 euro, toebehorende aan [pompstation] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte ten overstaan van voormelde [slachtoffer ] , welke [slachtoffer ] werkzaam was als servicemedewerker van een pompstation, een mes te voorschijn heeft gehaald en dat mes, in de nabijheid van de keel/hals van een zich aldaar bevindende klant, te weten [getuige] , heeft gehouden en daarbij heeft geroepen: "Ik wil 500 euro hebben of ik steek een mes in z'n ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron d.d. 1 december 2015. De officier van justitie betrekt daarbij enerzijds de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers en anderzijds de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zijn blanco strafblad en zijn betuigde spijt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daaraan gekoppeld een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Novadic-Kentron.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation en heeft daarbij een mes gehanteerd en bedreigende woorden geuit.
Een overval is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer ] blijkt ook dat het voorval hem in zijn dagelijks bestaan heeft gehinderd. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond. Verdachte heeft ook het door hem gepleegde strafbare feit in een vroeg stadium van het onderzoek toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek verleend. Verder blijkt uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Tot slot lijkt verdachte gemotiveerd te zijn om zich te laten behandelen voor zijn alcohol- en drugsverslaving.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer ] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing geëist, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft afwijzing, niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair matiging bepleit.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 300,-- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht met ingang van 30 januari 2016, zijnde de dag waarop de klinische behandeling van verdachte kan aanvangen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek, bij gebreke van onderbouwing, moet worden afgewezen.
De rechtbank zal het verzoek van de raadsman afwijzen, omdat voor een schorsing van de voorlopige hechtenis thans geen noodzaak bestaat. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte op elk moment na afloop van zijn detentie geplaatst kan worden in een klinische behandelsetting. Voor het overige prevaleren de strafvorderlijke belangen bij het voortduren van de voorlopige hechtenis boven de persoonlijke belangen van verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Afpersing. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan
9 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Novadic-Kentron op het adres Rompertsebaan 28 te 's-Hertogenbosch. Hierna dient veroordeelde zich te blijven melden ze frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich gedurende 12 maanden, of zoveel korter dan nodig, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in de (forensische) verslavingszorg of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
- zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle hierop zal worden ondersteund door middelencontroles.
- refusal/antabus zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer ] van een bedrag van EUR 300,-- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] van een bedrag van EUR 300,-- (zegge: driehonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. V.G.T. van Emstede, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2016.