ECLI:NL:RBOBR:2016:5345

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
C/01/309509
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van een minderjarige door de GI zonder toestemming van de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige, die sinds 22 oktober 2013 onder toezicht staat, verbleef in een pleeggezin en was in januari 2015 in een terugplaatsingstraject naar zijn moeder. De GI heeft de minderjarige echter zonder toestemming van de kinderrechter teruggeplaatst bij de moeder, waarna toestemming werd gevraagd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de minderjarige al had teruggeplaatst en dat er geen voorafgaande toestemming was gevraagd, wat in strijd is met de wet. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij zorgen over zijn gedragsproblematiek en hechtingsproblemen naar voren kwamen. Ondanks deze zorgen heeft de kinderrechter uiteindelijk toestemming verleend voor de terugplaatsing, maar heeft hij ook kritiek geuit op de handelwijze van de GI. De kinderrechter benadrukte dat een goed onderbouwde beslissing over de terugplaatsing had moeten worden genomen, gezien de zorgen van de pleegzorgmedewerker. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/309509 / JE RK 16-880
datum uitspraak: 21 juli 2016

beschikking toestemming wijziging verblijfplaats

in de zaak van

STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam, vestiging Rotterdam, hierna te noemen de GI,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam 2]

[naam 2] ,hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 juni 2016, ingekomen bij de griffie op 21 juni 2016.
Op 14 juli 2016 heeft de kinderrechter het verzoek ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.A.T. Hoppenbrouwers-Niesten,
- de pleegvader,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder. [minderjarige] staat sinds 22 oktober 2013 onder toezicht. [minderjarige] verblijft sinds 21 november 2013 in zijn huidige, perspectiefbiedende, pleeggezin. In januari 2015 is tijdens een zorgteamoverleg besloten dat [minderjarige] bij zijn pleegouders zal opgroeien. In februari 2016 is een terugplaatsingstraject gestart voor [minderjarige] bij zijn moeder. De huidige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing loopt tot 22 oktober 2016. [minderjarige] verblijft inmiddels volledig bij moeder en hem is ook medegedeeld dat hij daar mag blijven.

Het verzoek

De GI heeft de kinderrechter verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van het pleeggezin naar moeder. Daaraan legt de GI het volgende ten grondslag.
[minderjarige] is in februari 2015 onderzocht door het GGZ. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [minderjarige] een kind is met complexe problematiek. De diagnose is ADHD, ODD en hechtingsproblematiek. [minderjarige] woont sinds 2013 in zijn huidige pleeggezin. In januari 2015 heeft [minderjarige] de boodschap gekregen dat hij daar mag blijven wonen. Dit is [minderjarige] ook zo verteld. Omdat echter het toekomstperspectief nog niet officieel was vastgesteld volgens de GI, en moeder duidelijk aangaf voor [minderjarige] te willen zorgen en [minderjarige] bleef vragen naar moeder, is in een zorgoverleg van januari 2016 op advies van pleegzorg, besloten een traject op te starten voor contacttoename tussen moeder en [minderjarige] voor een eventuele terugplaatsing in de thuissituatie. Tijdens de uitbreiding van de omgang is er intensieve opvoedondersteuning ingezet vanuit Zuidzorg. Volgens Zuidzorg verlopen de bezoeken erg goed en beschikt moeder over voldoende pedagogische vaardigheden en basiscommunicatie. Pleegzorg en pleegouders spreken met name hun zorgen uit. [minderjarige] laat een terugval in gedrag zien zoals agressief gedrag, fixatie op eten en woedeaanvallen. Volgens de GI viel deze terugslag te verwachten, ondanks dat de zorgsignalen bij moeder minder gesignaleerd werden dan bij pleegouders. Volgens de GI beschikt de moeder over voldoende opvoedingscapaciteiten en stelt zij zich leerbaar op ten opzichte van de hulpverlenende instanties. Na terugplaatsing zal intensieve hulpverlening aanwezig moeten zijn om moeder te ondersteunen. De verwachting was volgens de GI dat [minderjarige] per 1 september 2016 weer bij zijn moeder zou gaan wonen.
Op 3 juni 2016 krijgt de GI een melding van [naam jeugdzorgaanbieder] pleegzorg waarin aangegeven wordt dat er een melding is gedaan door twee pleegkinderen die gedurende drie maanden in het pleeggezin van [minderjarige] hebben verbleven. De melding betreft mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen in het pleeggezin. [minderjarige] is daarop met spoed bij moeder voor het weekend geplaatst. [minderjarige] is daarna niet meer teruggeplaatst.

Het standpunt van belanghebbenden

Moeder staat achter de thuisplaatsing van [minderjarige] .
De pleegvader vindt dat moeder ten onrechte, zoals hij begrepen heeft, het voordeel van de twijfel heeft gekregen. Zij geven aan dat hun deur altijd voor [minderjarige] open blijft staan. Pleegvader geeft aan dat hij nog niets heeft gehoord over het vervolg met betrekking tot de melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in het gezin zou hebben plaatsgevonden. Wel zijn alle pleegkinderen uit huis gehaald.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265i BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Deze toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
De kinderrechter stelt vast dat de GI [minderjarige] al heeft teruggeplaatst bij moeder. [minderjarige] is ook al verteld dat hij daar kan blijven en er is al een nieuwe school voor hem gezocht en gevonden. De GI heeft vóór de terugplaatsing niet om toestemming van de kinderrechter verzocht bijvoorbeeld, indien de situatie dat vergde, door middel van een spoedbeslissing op grond van artikel 800 lid 3 Rv.
De GI heeft pas toestemming verzocht nadat zij [minderjarige] al definitief had teruggeplaatst. Met deze handelwijze plaatst de GI de kinderrechter voor een voldongen feit. De situatie van [minderjarige] , namelijk de wisselende standpuntbepaling over zijn perspectief in combinatie met zijn behoorlijke gedragsproblematiek, maakt dat de kinderrechter in belang van [minderjarige] niet anders dan achteraf kan toestemmen om zo de feitelijke situatie te legitimeren en niet verder bij te dragen aan de verwarring over zijn perspectief.
Dit is echter niet de toets die de wetgever voor ogen heeft gehad bij artikel 1:265i BW.
Dit artikel beoogt namelijk de kinderrechter een afweging te laten maken tussen het doorbreken van family life in het pleeggezin en het belang aldaar te verblijven tegen het belang van ouders en kind om samen op te groeien. Juist in dit geval waarin eerder het besluit was genomen om [minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien, had een voorafgaande toets van de kinderrechter zeker niet mogen ontbreken. Dit geldt in dit complexe geval nog eens temeer daar de kinderrechter als laatste informatie beschikt over een eindevaluatie van 9 mei 2016 waaruit blijkt dat [minderjarige] bij moeder zijn grenzen aan het opzoeken is en ook daar in toenemende mate gedragsproblemen laat zien. Uit de evaluatie blijkt voorts dat de pleegzorgmedewerker niet achter een terugplaatsing staat bij moeder vanwege de hechtingsproblematiek van [minderjarige] en dat deze zich ernstige zorgen maakt en bang is dat een terugplaatsing van [minderjarige] voor meer problemen gaat zorgen. Er wordt in de eindevaluatie vervolgens aangegeven dat de beslisstaf op basis van alle informatie een beslissing zal gaan nemen.
Het is de kinderrechter niet duidelijk op basis van welke inhoudelijke beweegredenen de beslisstaf van de GI vervolgens heeft beslist tot terugplaatsing en meer in het bijzonder de vraag waarom de zorgen van de pleegzorgmedewerker ondergeschikt zijn bevonden. Gelezen de forse zorgen die door pleegzorg zijn geuit over een eventuele terugplaatsing had een goed onderbouwde en voor de kinderrechter inzichtelijke beslissing over de terugplaatsing niet mogen ontbreken.
Zoals aangegeven zal de kinderrechter toestemming verlenen omdat de minderjarige al teruggeplaatst is naar moeder. Of de kinderrechter ook toestemming zou hebben verleend indien dit op de voorgeschreven wijze vooraf was gevraagd is een vraag waarvan de kinderrechter de beantwoording in het midden laat. Voor uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking ziet de kinderrechter in de omstandigheid dat [minderjarige] al is teruggeplaatst geen aanleiding.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar de moeder;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.L. Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.M. van Rooij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch