In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige, die sinds 22 oktober 2013 onder toezicht staat, verbleef in een pleeggezin en was in januari 2015 in een terugplaatsingstraject naar zijn moeder. De GI heeft de minderjarige echter zonder toestemming van de kinderrechter teruggeplaatst bij de moeder, waarna toestemming werd gevraagd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de minderjarige al had teruggeplaatst en dat er geen voorafgaande toestemming was gevraagd, wat in strijd is met de wet. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij zorgen over zijn gedragsproblematiek en hechtingsproblemen naar voren kwamen. Ondanks deze zorgen heeft de kinderrechter uiteindelijk toestemming verleend voor de terugplaatsing, maar heeft hij ook kritiek geuit op de handelwijze van de GI. De kinderrechter benadrukte dat een goed onderbouwde beslissing over de terugplaatsing had moeten worden genomen, gezien de zorgen van de pleegzorgmedewerker. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.