ECLI:NL:RBOBR:2016:538

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
01/993247-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs en het voorhanden hebben van een pistool

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en het voorhanden hebben van een pistool. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, was eerder al betrokken bij soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 meermalen chemicaliën heeft besteld en voorhanden heeft gehad die bestemd waren voor de productie van MDMA, MDA, en andere synthetische drugs. Dit gebeurde via een bedrijf dat door de verdachte en zijn medeverdachte werd opgericht. De rechtbank heeft ook bewijs gevonden van e-mailverkeer en chatberichten die de betrokkenheid van de verdachte bij deze activiteiten bevestigen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 23 mei 2014 een pistool van het merk Glock, patroonhouders en munitie voorhanden had. Dit wapen werd aangetroffen in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het wapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. Tevens is er conservatoir beslag gelegd op een geldbedrag van € 6.570,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere strafbare gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993247-14
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 28 november 2014, 26 januari 2016 en 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 te Eindhoven en/of Schiphol(gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde dit/deze middel(en) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een of meer andere middel(en) vermeld op die lijst I behorende bij de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicalien en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, althans een middel voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I besteld en/of gekocht en/of geimporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 te Eindhoven en/of Schiphol(gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde dit/deze middel(en) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan [bedrijf 1] wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende [bedrijf 1] (telkens) natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicalien en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I besteld en/of gekocht en/of geimporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad, aan welk feit de verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk feit de verdachte en/of zijn mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
art 51 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2014 te Eindhoven een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Glock 19) en/of 4, althans een of meer patroonhouder(s), en/of munitie van categorie II, te weten (ongeveer)100 patronen (9mm), voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Overweging met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft voor dit feit vrijspraak bepleit. Kort gezegd is de raadsman van oordeel dat uit niets blijkt dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.
Verdachte en [medeverdachte 1] werden in de strafzaak met de [naam 1] verdacht van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs in de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012. In deze strafzaak, die gelijktijdig doch niet gevoegd met de onderhavige zaak op de zittingen van 26 en 28 januari 2016 is behandeld en waarin heden vonnis wordt gewezen, werden grote hoeveelheden apaan in China besteld. Apaan kan gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs. Bij deze leveringen van apaan onderhield [medeverdachte 1] contacten met leveranciers van chemicaliën in China. Van verdachte is daarbij vastgesteld dat hij op 28 juni 2012 bij een door [medeverdachte 1] uitgevoerd transport van apaan, vanaf de Nederlandse grens naar een loods in Waalre daarbij aanwezig was. Voorts zijn kort daarna in die loods in een op verdachtes naam staande bestelbus vaten met apaan aangetroffen.
Op 25 januari 2013 is de voorlopige hechtenis van beide personen in de strafzaak [naam 1] geschorst. Korte tijd daarna, in februari 2013, is het bedrijf [bedrijf 1] opgericht. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 1] een groothandel in elektronische en telecommunicatie apparatuur en bijbehorende onderdelen is en dat het bedrijf actief is in de wereld van draadloze telecommunicatie. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van dit bedrijf en zij zijn ook de bestuurders van dit bedrijf.
Op 7 maart 2014 is op Schiphol een zending ter invoer aangeboden. De zending was afkomstig van [bedrijf 2] en bestemd voor [bedrijf 1] Volgens de invoice van [bedrijf 2] van 5 maart 2014 zou de inhoud 20 kg phenylsalicylate bevatten, maar uit onderzoek bleek dat de zending de stof natriumboorhydride betrof. Dit is een stof die als reductiemiddel kan worden gebruikt bij de productie van amfetamine, metamfetamine, MDMA, MDA en MDEA. De partij zou moeten worden bezorgd bij [bedrijf 1] op het [adres 2] te Eindhoven. Dit is het woonadres van [medeverdachte 1] . Het contacttelefoonnummer voor vervoerder [bedrijf 3] was [telefoonnummer 1] . Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel was dit het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Het prepaid contactnummer voor de zending natriumboorhydride ( [telefoonnummer 2] ) komt voor in de telefoon van de echtgenote van [medeverdachte 1] .
In de administratie van [bedrijf 1] (welke administratie is aangetroffen in het door [bedrijf 1] in het verleden gehuurde pand aan [adres 3] te Eindhoven) zijn schriftelijke bescheiden aantroffen waaruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] handel dreven met bedrijven in China. Er zijn onder andere formulieren aangetroffen waaruit blijkt van een geldtransactie van [medeverdachte 1] aan [persoon 1] bij de Western Union Money Transfer op 28 februari 2013, van een betaling door verdachte via Western Union op
1 maart 2013, van een commercial invoice voor een bedrag van 406 USD d.d. 2 april 2013 van [persoon 2] uit China aan [bedrijf 1] / [bedrijf 9] ter attentie van verdachte op zijn adres aan [adres 1] te Eindhoven en van een commercial invoice voor een bedrag van 113 USD d.d. 30 mei 2013 van [persoon 2] uit China aan [bedrijf 1] / [bedrijf 9] ter attentie van [medeverdachte 1] op zijn adres aan [adres 2] te Eindhoven. Uit bescheiden van [bedrijf 3] is gebleken van een zending uit China aan [medeverdachte 1] d.d. 30 mei april 2013 met een opgegeven waarde van 113 USD, betreffende 1 colli met een gewicht van 4,5 kg en voorts van een zending uit China gericht aan verdachte d.d. 3 april 2013 met een opgegeven waarde van 406 USD betreffende, 3 colli met een totaalgewicht van 22 kg.
Uit de bij [medeverdachte 1] in beslag genomen laptop blijkt onder meer dat er tussen [emailadres 1] en [emailadres 2] (van [bedrijf 2] ) in de periode van 14 mei 2013 tot en met 12 september 2013 e-mailverkeer heeft plaatsgevonden met betrekking tot bestellingen en leveringen van chemicaliën, benodigd voor het maken van synthetische drugs of producten die vallen onder de Opiumwet of de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën. Gesproken wordt over CAS-nummers, bestellingen en leveringen, over export met een verhullende en valse benaming (bijvoorbeeld als ‘moisture barrier coating’) en over prijzen.
Zo blijkt uit de emailconversatie dat [bedrijf 4] in juli 2013 twee monsters van [bedrijf 2] heeft ontvangen van 300 gram Mephedrone (CAS-nummer 1189805-46-6 vermeld op lijst I van de Opiumwet) en van 1 kilogram Methyl3 (CAS-nummer 39829-16-8). Nadat [medeverdachte 1] heeft gemeld dat de monsters akkoord zijn, bestelt hij vervolgens 100 kilogram Mephedrone en 200 kilogram Methyl3 bij dezelfde firma. Door [bedrijf 4] wordt vervolgens gemeld dat de bestelling is betaald en door [bedrijf 2] wordt dan bevestigd dat de betaling is ontvangen. Per e-mail van 20 augustus 2013 geeft [bedrijf 4] aan dat de eerste 50 kg veilig zijn aangekomen en vraagt of zij ook aan Piperonal kunnen komen.
In dezelfde laptop die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen, is ook e-mailverkeer aangetroffen over de bestelling van Piperonal tussen [bedrijf 4] en een andere Chinese producent/leverancier van chemicaliën genaamd [bedrijf 5] , in de periode van 9 september tot en met 12 september 2013. Piperonal is een categorie I-stof Wet Voorkoming Misbruik Chemicalieën. Een zekere ‘ [persoon 3] ’ van [bedrijf 5] geeft kort daarna aan dat een monster direct wordt verstuurd en [bedrijf 4] vraagt om een trackingnummer. In datzelfde e-mailverkeer schrijft [bedrijf 4] dat hij [persoon 3] wil toevoegen aan skype.
In de betreffende laptop worden zogenoemde “Skype chat-messages” aangetroffen tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 4] , tussen [persoon 4] van [bedrijf 2] en [bedrijf 6] en tussen [persoon 2] en [bedrijf 6] . In het chatverkeer tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 5] informeert [bedrijf 4] of het CAS-nummer 4468-48-8 geleverd kan worden en wat de prijs is. Dit CAS-nummer betreft Apaan. Tot slot is e-mailcontact aangetroffen in de periode van 15 januari 2014 tot en met 26 februari 2014 tussen [bedrijf 4] en Chinadayangchem (het bedrijf dat Apaan heeft geleverd in het [naam 1] -onderzoek) over CAS-nummer 16940-66-2, Natriumboorhydride, de stof die op 7 maart 2014 als postpakket op Schiphol was onderschept.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] achter het personage “ [naam 2] ” van [bedrijf 4] schuilgaat. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat de e-mailwisseling en het chatverkeer is aangetroffen in de laptop die in zijn woning lag. Voor de toezending van de monsters en de postpakketten heeft [medeverdachte 1] gebruik gemaakt van het [adres 4] te Eindhoven. Dit betreft zijn voormalig woonadres en op dit adres is nu zijn opa woonachtig, genaamd [persoon 5] . [medeverdachte 1] heeft dit adres ook nadien nog gebruikt voor de facturering van zijn huurauto’s. Verder blijkt uit de chat-messages dat [bedrijf 6] met [bedrijf 2] en [persoon 2] heeft geskypet. [bedrijf 6] is de eenmanszaak van [medeverdachte 1] . [persoon 2] heeft het over ‘ [naam 3] ’, de voornaam van [medeverdachte 1] en [bedrijf 6] schrijft ‘ [persoon 2] ’. [bedrijf 4] geeft in de chat messages aan [bedrijf 7] aan dat [bedrijf 6] zijn skype-account is en dat dit een ander bedrijf van hem is. Uit de e-mailwisseling met [persoon 4] van [bedrijf 7] van 24 juni 2013 [1] komt naar voren dat [medeverdachte 1] aankondigt met [persoon 2] binnen een uur te gaan skypen, dat uit de Skype chat messages blijkt dat hij dat inderdaad heeft gedaan [2] en dat hij vervolgens aan [persoon 4] even later aankondigt dat [persoon 2] contact met haar zal opnemen. In de laptop zijn tot slot e-mails aangetroffen van [emailadres 3] en [medeverdachte 1] [bedrijf 9] .
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over zijn rol bij [bedrijf 1] , terwijl uit het dossier blijkt dat hij bestuurder en 50% aandeelhouder is bij dit bedrijf en onder meer op naam van dit bedrijf chemicaliën werden besteld in China. Bij tenminste één van de leveringen wordt ook de naam en het adres van verdachte vermeld. Uit belastende chatgesprekken en e-mailverkeer in het dossier blijkt dat [persoon 2] als tussenpersoon fungeerde tussen [medeverdachte 1] en leveranciers van chemicaliën in China. Ook hier heeft verdachte geen verklaring voor gegeven.
Voor het bepalen van de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen is van belang de opzet die de verdachte had, ongeacht het feit of die handelingen al dan niet tot het beoogde resultaat hebben geleid. Uit de aangetroffen berichten blijkt dat er in ieder geval naast de natriumboorhydride op 7 maart 2013, op 15 juli 2013 pepper expoxy methyl en mephedrone als phenylsalicy en op 16 augustus 2013 pepper expoxy methyl als phenyl salicate door [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] in Eindhoven op het [adres 4] is geleverd ter attentie van [naam 2] . Op 21 augustus 2013 is pepper expoxy methyl als phenyl salicate via [bedrijf 2] door [bedrijf 8] aan [bedrijf 4] in Eindhoven op het [adres 4] geleverd ter attentie van [naam 4] en op een datum in september 2013 is piperonal geleverd door het bedrijf [bedrijf 5] .
Voormelde stoffen zijn alle stoffen die gebruikt worden of kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Gelet onder andere op de aard van de stoffen, het feit dat bij bestellingen daarvan gebruik is gemaakt van onjuiste en verhullende benamingen van die chemicaliën en daarnaast het gebruik van valse adresgegevens van ontvangers van die stoffen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hadden op de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen als hieronder bewezenverklaard.
Gelet op het vorenstaande -in onderling verband en samenhang bezien- is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en [medeverdachte 1] in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 voormelde stoffen hebben besteld, gekocht en geïmporteerd uit China en in Nederland voorhanden hebben gehad.

Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.

De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van een pistool van het merk Glock, van patroonhouders en van munitie wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
Het pistool, de patroonhouders en de munitie zijn op 23 mei 2014 in een plastic tas op de zolderverdieping in de woning van verdachte aan [adres 1] te Eindhoven aangetroffen. Verdachte heeft voor wat betreft dit feit enkel gezegd dat er ook andere mensen in zijn woning komen. Verder heeft hij om hem moverende redenen voor wat betreft dit feit gebruik gemaakt van zijn zwijgerecht. Op het wapen is een onvolledig DNA-profiel aangetroffen, waarbij het aangetroffen materiaal afkomstig is van minimaal 3 personen, waarbij verdachte niet kan worden uitgesloten. Uit aanvullend DNA-onderzoek van op de ruwe delen, de randen en het handvat van het wapen aangetroffen DNA blijkt dat de kans dat dit materiaal afkomstig is van een ander dan verdachte kleiner is dan 1 op 1 miljard.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit wapen, de patroonhouders en de munitie voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd was/waren tot het plegen van die feiten, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, besteld en/of gekocht en/of geïmporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad;
2. op 23 mei 2014 te Eindhoven een wapen van categorie III, te weten een pistool (Glock 19) en 4 patroonhouders en munitie van categorie II, te weten (ongeveer) 100 patronen (9mm), voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verkl
Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde:
- gevangenisstraf voor de duur van anderhalf jaar, met aftrek van voorarrest.
- onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen merk Glock, van de patroonhouders en van de munitie.
- verbeurdverklaring van een geldbedrag van EUR 6.570,-.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Zij heeft tevens medegedeeld dat daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering, is ingesteld.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 28 februari 2012 tot en met 23 mei 2014 samen met [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Hij heeft samen met [medeverdachte 1] grote hoeveelheden stoffen die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs besteld en aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat de van deze stoffen te maken verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Ook heeft verdachte een pistool, patroonhouders en munitie voorhanden gehad.
Verdachte heeft de mede door hem onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband. Men is daarbij planmatig te werk gegaan. De mede door hem gepleegde strafbare feiten zijn begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een mede door hem welbewust opgesteld plan.
Ten bezware van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte eerder meermalen voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft gepleegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het vonnis van heden tegen verdachte in de zaak [naam 1] welke zaak gelijktijdig doch niet gevoegd met de onderhavige zaak op de zittingen van 26 en 28 januari 2016 is behandeld. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat, ondanks dat hij eerder is aangehouden voor dergelijke feiten en hiervoor ook in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dit hem er niet van heeft weerhouden om door te gaan met het plegen van strafbare feiten op het gebied van de Opiumwet. Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte kennelijk niet bereid is zijn crimineel gedrag te veranderen.
De rechtbank stelt vast dat sinds het tijdstip waarop de bewezenverklaarde strafbare feiten zin gepleegd inmiddels geruime tijd is verstreken, maar dat er nog wel sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend (15 maanden voor feit 1 primair en 3 maanden voor feit 2). Dat verdachte het onder 1 bewezenverklaarde heeft begaan tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in een soortgelijke zaak geeft de rechtbank aanleiding deze gevangenisstraf van 18 maanden te verhogen met 6 maanden.
Derhalve zal de rechtbank verdachte in de onderhavige zaak veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de door de officier van justitie gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank is gebleken dat op het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van

€ 6.570,- zowel strafvorderlijk als ook conservatoir beslag is gelegd.
De rechtbank heft het strafvorderlijk beslag op. Nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat er tegen verdachte een strafrechtelijk financieel onderzoek zal worden ingesteld, zal de rechtbank zich in dit vonnis niet uitlaten over het conservatoir beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen pistool van het merk Glock, de patroonhouders en de munitie vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit goederen zijn met betrekking tot welke een van de feiten is begaan en de goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 47, 47, 63, 91.
Opiumwet art. 10, 10a.
Wet wapens en munitie art. 1, 2, 3, 26, 55, 56, 60.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten van een pistool (merk Glock), 4 patroonhouders en 100 9mm patronen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2016.

Voetnoten

1.Pv pag. 380
2.Pv pag. 425