In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, ging het om een vordering van Dexia Nederland B.V. tegen een gedaagde in het kader van effectenlease-overeenkomsten. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, waarin belangrijke vragen over de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van effectenlease-overeenkomsten werden beantwoord. Dexia stelde dat de gedaagde geen aanspraak meer kon maken op stuiting van de verjaring, omdat er afstand van recht zou zijn gedaan door belangenorganisaties in een collectieve procedure. De gedaagde daarentegen voerde aan dat de vernietiging van de overeenkomst tijdig had plaatsgevonden en dat er geen sprake was van verjaring.
De kantonrechter oordeelde dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging was gestuit door de collectieve vordering die door Stichting Eegalease was ingesteld. De rechter benadrukte dat de gedaagde, die tijdig een opt-out verklaring had afgelegd, niet gebonden was aan de afstand van recht die door de belangenorganisaties was gedaan. De rechter concludeerde dat de vernietiging van de overeenkomst op 22 maart 2006 rechtsgevolg had en dat de vordering van Dexia niet kon slagen. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van de verjaringstermijnen in het kader van effectenlease-overeenkomsten en de impact van collectieve acties op individuele vorderingen. De rechter bevestigde dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen tot vernietiging, wat van belang is voor de rechtsbescherming van individuele afnemers.