ECLI:NL:RBOBR:2016:585

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
C/01/295882 / HA ZA 15-488
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van overeenkomsten van geldlening met betwiste ondertekening en tegenstrijdige verklaringen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] op basis van twee overeenkomsten van geldlening. De eerste overeenkomst, Geldleningsovereenkomst 1, betrof een lening van € 10.000,00 voor de koopsom van de onderneming die op 1 december 2013 door [eiser] aan [gedaagde] werd verkocht. De tweede overeenkomst, Geldleningsovereenkomst 2, zou een bedrag van € 17.974,00 omvatten, maar de ondertekening van deze overeenkomst werd door [gedaagde] betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van [eiser] en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt met de aflossingen van de lening, maar dat de totale vordering van [eiser] niet is komen vast te staan. De zaak is aangehouden voor het inbrengen van aanvullende bewijsstukken door [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/295882 / HA ZA 15-488
Vonnis in verzet van 17 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S.J.G.A. van Pelt te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 augustus 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 1 december 2013 een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] de onderneming ‘ [naam 1] ’ (hierna: de onderneming) heeft verkocht aan [gedaagde] die de onderneming van [eiser] heeft gekocht. In die overeenkomst (hierna: Overeenkomst overdracht onderneming) is onder meer het volgende bepaald:
4. Het verkochte omvat de volgende goederen:
A. Deinventaris, behorende tot de onderneming zoals nader omschreven in de aan deze akte gehechte en door partijen geparafeerde inventarislijst;
B. Degoodwill
en:
25.De koopsom bedraagt tienduizend euro (€10.000,00). De door koper verschuldigde koopsom wordt voor koper aan verkoper schuldig gebleven. Ten aanzien van de bepalingen en bedingen waaronder de koopsom schuldig wordt gebleven zijn partijen een afzonderlijke overeenkomst van geldlening overeengekomen.’
Een inventarislijst als bedoeld onder 4A is door partijen nooit opgemaakt.
2.2.
Partijen hebben op 1 december 2013 een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij [gedaagde] een bedrag van € 10.000,00 heeft geleend van [eiser] in verband met de verschuldigde koopsom van de onderneming (hierna: Geldleningsovereenkomst 1). In Geldleningsovereenkomst 1 is onder meer het volgende bepaald:
Aflossingen
De schuldenaar is (…) verplicht in twintig (20) maandelijkse gelijke elkaaropvolgende termijnen van vijfhonderd (€500,00) de lening af te lossen. De eerste termijn valt op 01-12-2014 en dient uiterlijk op die datum te worden betaald op een door schuldeiser aan te geven bankrekening . De laatste termijn vervalt op 01-07-2016.
(…)
Opeisbaarheid lening
De hoofdsom of het restant daarvan is bovendien terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar, met de rente tot de dag der terugbetaling, in de volgende gevallen:
A.
Ingeval de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van aflossingen op de verschijndagen
(…)
Ingeval van geheel of gedeeltelijke overdracht of verhuur van de (exploitatie van de) onderneming.
(…)
Intreden verzuim
De schuldenaar is in verzuim door het enkel verlopen van een voor de betaling ingevolge deze akte gestelde termijn of betalingsdatum (…) zonder dat daartoe een ingebrekestelling, aanmaning, bevel of soortgelijke daad van rechtsvervolging nodig is.’
2.3.
[gedaagde] heeft de onderneming met ingang van 1 december 2013 overgenomen en deze tot 15 mei 2014 gedreven.
2.4.
[eiser] had over de periode van 1 december 2013 tot en met 31 januari 2014 de beschikking over de bankrekening waarop (pin)betalingen voor de onderneming werden gedaan.
2.5.
[gedaagde] heeft op 13 april 2014 een hersenbloeding gekregen en is toen opgenomen in een ziekenhuis. Vanaf begin mei 2014 tot in december 2014 heeft hij in een revalidatiecentrum verbleven.
2.6.
[gedaagde] is met de op grond van Geldleningsovereenkomst 1 overeengekomen aflossingen in verzuim geraakt en heeft de exploitatie van de onderneming overgedragen dan wel gestaakt.
2.7.
[gedaagde] heeft aan [eiser] , uit hoofde van hetgeen hij aan hem ter zake van geldlening verschuldigd was, een bedrag van € 1.200,00 voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van
€ 27.974,00 te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] toegewezen behoudens een gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 753,16.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet - samengevat - primair dat het exploot van inleidende dagvaarding wordt vernietigd, subsidiair dat hij zal worden ontheven van de tegen hem uitgesproken veroordeling en meer subsidiair dat hij zal worden ontheven van de tegen hem uitgesproken veroordeling met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.000,00 verminderd met een reeds door [eiser] ontvangen bedrag, een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[eiser] heeft bij akte eisvermindering zijn eis verminderd en vordert thans - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 26.774,00 te vermeerderen met rente en kosten. [eiser] heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat tussen partijen twee overeenkomsten van geldlening zijn gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] een bedrag van
€ 27.974,00 verschuldigd is geworden, waarop een bedrag van € 1.200,00 in mindering is voldaan.
3.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[gedaagde] heeft vernietiging van het exploot van de inleidende dagvaarding gevorderd, maar nu hij daartoe geen gronden heeft aangevoerd en deze evenmin zijn gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot vernietiging over te gaan.
4.3.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat partijen op 1 december 2013 niet alleen Geldleningsovereenkomst 1 maar ook nog een andere overeenkomst van geldlening (hierna: Geldleningsovereenkomst 2 hebben gesloten. Volgens [eiser] heeft hij uit hoofde van Geldleningsovereenkomst 2 aan [gedaagde] een bedrag van € 17.974,00 geleend, bestaande in een bedrag van € 10.000, een bedrag van
€ 4.974,00 dat zag op de borg voor het pand waarin de onderneming werd uitgeoefend en een bedrag van € 3.000,00 ter zake de waarde van een auto.
In de door [eiser] als productie 4 in het geding gebrachte Geldleningsovereenkomst 2 is onder meer het volgende bepaald:
OVEREENKOMST VAN GELDLENING
De schuldenaar verklaart vandaag ter leen te hebben ontvangen en daarom verschuldigd te zijn aan schuldeiser, die verklaart daarom van de schuldenaar te vorderen te hebben, een bedrag groot tienduizend euro (€10.000,00), zulks in verband met de verschuldigde koopsom van de onderneming en de auto ter waarde van
€ 3.000,-‘.
Bij akte eisvermindering tevens in het geding brengen producties heeft [eiser] gesteld dat naast het bedrag van € 10.000,00 ter zake de koopsom van de onderneming nog een bedrag van € 10.000,00 door [eiser] aan [gedaagde] ter leen is verstrekt zodat [gedaagde] met zijn onderneming kon starten omdat [gedaagde] geen enkel vermogen had om de onderneming te kunnen starten.
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat er één lening van € 10.000,00 was afgesloten voor de aankoop van de onderneming en dat de andere lening van € 10.000,00 was voor de borg, de auto en inventaris zoals een afzuigkap die in het bedrijfspand aanwezig was. Volgens [eiser] heeft hij geen geld gegeven aan [gedaagde] in het kader van de geldleningen. Voorts heeft [eiser] ter comparitie aanvankelijk herhaaldelijk verklaard dat er tussen partijen twee, door zijn boekhouder opgemaakte overeenkomsten zijn gesloten, te weten één voor de overname van de onderneming en één voor de geldlening, en heeft hij vervolgens, na nog even met zijn advocaat te hebben gesproken, verklaard dat er drie overeenkomsten zijn gesloten en getekend, te weten één voor de overname van de overeenkomst, één overeenkomst van geldlening omdat [gedaagde] de koopsom van de onderneming niet kon betalen en één geldleningsovereenkomst voor de borg en de auto.
Als productie 7 heeft [eiser] een schriftelijke verklaring van [naam 2] in het geding gebracht waarin zij verklaart over twee contracten die door de boekhouder van [eiser] zijn opgemaakt en die bij [gedaagde] thuis zouden worden ondertekend. Dezelfde productie bevat een verklaring van de boekhouder van [eiser] , [naam boekhouder] , die er op neer komt dat hij Geldleningsovereenkomst 2 en de Overeenkomst overdracht onderneming in overleg met [eiser] heeft opgesteld. Over een derde overeenkomst hebben [naam 2] noch [naam boekhouder] iets verklaard.
4.3.2.
De stellingen en verklaringen van [eiser] zoals hierboven weergegeven zijn niet met elkaar te rijmen en ondersteunen niet de stelling van [eiser] dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 27.974,00 van hem heeft geleend. Beide geldleningsovereenkomsten maken melding van een geldlening van € 10.000,00 voor de koopsom van de onderneming (voor wat betreft Geldleningsovereenkomst 2 al dan niet inclusief de waarde van een auto van € 3.000,00) terwijl tussen partijen vast staat dat de koopsom slechts € 10.000,00 bedroeg. Dat een tweede lening is verstrekt zodat [gedaagde] met de onderneming zou kunnen starten, blijkt niet uit de tekst van de geldleningsovereenkomsten. Ook dat de lening uit Geldleningsovereenkomst 2 betrekking zou hebben op inventaris van de onderneming blijkt niet uit de tekst van die overeenkomst en valt bovendien niet te rijmen met het bepaalde onder 4A van de Overeenkomst overdracht onderneming, dat er op neerkomt dat in de koopsom van € 10.000,00 de inventaris van de onderneming is begrepen. [eiser] vordert bedragen van twee maal € 10.000,00, € 5.974,00 en € 3.000,00 terwijl hij ter comparitie heeft verklaard dat de bedragen van € 5.974,00 en € 3.000,00 in één van de leningen van
€ 10.000,00 zijn begrepen. Bovendien wordt de aanvankelijke, herhaalde verklaring van [eiser] ter comparitie dat er tussen partijen twee overeenkomsten zijn gesloten, ondersteund door de door hem zelf in het geding gebrachte verklaringen van [naam 2] en [naam boekhouder] , die dat met zoveel woorden verklaren en niet van een derde overeenkomst reppen.
Daar komt bij dat [gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van twee geldleningen. Het verweer van [gedaagde] komt er, gelet ook op hetgeen hij ter comparitie heeft verklaard, op neer dat hij een bedrag van € 10.000 heeft geleend voor de voldoening van de koopsom van de onderneming, dat hij de borg ten bedrag van € 5.974,00 zou betalen en dat [eiser] als betaling voor de auto € 1.400,00 heeft gepind waarmee de auto was afgehandeld. [gedaagde] heeft bovendien stellig ontkend dat Geldleningsovereenkomst 2 door hem is ondertekend.
Nu [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in totaal € 27.974,00 aan [gedaagde] heeft geleend en [gedaagde] dit gemotiveerd heeft weersproken, is dit niet komen vast te staan. [eiser] heeft er nog wel op gewezen dat [gedaagde] de vordering in reactie op zijn brieven van 4 juni, 12 september, 19 september en 11 december 2014 en 16 februari 2015 nimmer heeft weersproken maar daaraan kunnen gelet op de gezondheidstoestand van [gedaagde] (zie hiervoor onder 2.5) die hem volgens eigen zeggen ook in februari 2015 nog parten speelde, geen gevolgtrekkingen worden verbonden.
[eiser] heeft, in aanmerking nemende ook de diverse niet met elkaar overeenstemmende verklaringen en stellingen aan zijn zijde, onvoldoende gespecificeerd bewijs aangeboden zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om [eiser] bewijs op te dragen.
Er kan derhalve niet van worden uitgegaan dat [eiser] een bedrag van in totaal € 27.974,00 heeft geleend.
4.3.3.
Gegeven de erkenning van [gedaagde] zal als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] aan [gedaagde] heeft geleend een bedrag van € 10.000,00 ter voldoening van de aankoopsom van de onderneming, een bedrag van € 5.974,00 als borg voor het bedrijfspand en een bedrag van € 1.400,00 voor de aankoop van de auto van [eiser] .
4.4.
[eiser] heeft erkend dan wel niet althans niet voldoende gemotiveerd weersproken dat tussen partijen is overeengekomen dat pinbetalingen die na de overname van de onderneming via de in de onderneming aanwezige pinautomaat op de rekening van [eiser] werden gedaan, in mindering strekten op het bedrag dat [gedaagde] van [eiser] had geleend althans staat tussen partijen vast dat deze betalingen aan [gedaagde] toekwamen. De verklaring van [gedaagde] ter comparitie komt er op neer dat er tot een bedrag van € 5.300,00 aan pinbetalingen zijn gedaan. Nu [eiser] dat heeft weersproken ligt het op zijn weg als rekeninghouder van de betreffende rekening met nummer [bankrekeningnummer] ( [bankrekeningnummer] ) om rekeningafschriften van de pinbetalingen in het geding te brengen. De rekeningafschriften die [eiser] als productie 9 in het geding heeft gebracht voldoen in dit verband niet nu deze gedeeltelijk onleesbaar zijn gemaakt en niet alle pinbetalingen over de relevante periode, 1 december 2013 tot en met 31 januari 2014, beslaan. [eiser] zal bij akte in de gelegenheid worden gesteld om deze gegevens in het geding te brengen. [gedaagde] zal daarna de gelegenheid krijgen voor het nemen van een antwoordakte.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 2 maart 2016voor akte aan de zijde van [eiser] strekkende tot het in het geding brengen van de volledige afschriften van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] ( [bankrekeningnummer] ) die zien op ontvangsten over de periode van 1 december 2013 tot en met 31 januari 2014;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.