De stellingen en verklaringen van [eiser] zoals hierboven weergegeven zijn niet met elkaar te rijmen en ondersteunen niet de stelling van [eiser] dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 27.974,00 van hem heeft geleend. Beide geldleningsovereenkomsten maken melding van een geldlening van € 10.000,00 voor de koopsom van de onderneming (voor wat betreft Geldleningsovereenkomst 2 al dan niet inclusief de waarde van een auto van € 3.000,00) terwijl tussen partijen vast staat dat de koopsom slechts € 10.000,00 bedroeg. Dat een tweede lening is verstrekt zodat [gedaagde] met de onderneming zou kunnen starten, blijkt niet uit de tekst van de geldleningsovereenkomsten. Ook dat de lening uit Geldleningsovereenkomst 2 betrekking zou hebben op inventaris van de onderneming blijkt niet uit de tekst van die overeenkomst en valt bovendien niet te rijmen met het bepaalde onder 4A van de Overeenkomst overdracht onderneming, dat er op neerkomt dat in de koopsom van € 10.000,00 de inventaris van de onderneming is begrepen. [eiser] vordert bedragen van twee maal € 10.000,00, € 5.974,00 en € 3.000,00 terwijl hij ter comparitie heeft verklaard dat de bedragen van € 5.974,00 en € 3.000,00 in één van de leningen van
€ 10.000,00 zijn begrepen. Bovendien wordt de aanvankelijke, herhaalde verklaring van [eiser] ter comparitie dat er tussen partijen twee overeenkomsten zijn gesloten, ondersteund door de door hem zelf in het geding gebrachte verklaringen van [naam 2] en [naam boekhouder] , die dat met zoveel woorden verklaren en niet van een derde overeenkomst reppen.
Daar komt bij dat [gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van twee geldleningen. Het verweer van [gedaagde] komt er, gelet ook op hetgeen hij ter comparitie heeft verklaard, op neer dat hij een bedrag van € 10.000 heeft geleend voor de voldoening van de koopsom van de onderneming, dat hij de borg ten bedrag van € 5.974,00 zou betalen en dat [eiser] als betaling voor de auto € 1.400,00 heeft gepind waarmee de auto was afgehandeld. [gedaagde] heeft bovendien stellig ontkend dat Geldleningsovereenkomst 2 door hem is ondertekend.
Nu [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in totaal € 27.974,00 aan [gedaagde] heeft geleend en [gedaagde] dit gemotiveerd heeft weersproken, is dit niet komen vast te staan. [eiser] heeft er nog wel op gewezen dat [gedaagde] de vordering in reactie op zijn brieven van 4 juni, 12 september, 19 september en 11 december 2014 en 16 februari 2015 nimmer heeft weersproken maar daaraan kunnen gelet op de gezondheidstoestand van [gedaagde] (zie hiervoor onder 2.5) die hem volgens eigen zeggen ook in februari 2015 nog parten speelde, geen gevolgtrekkingen worden verbonden.
[eiser] heeft, in aanmerking nemende ook de diverse niet met elkaar overeenstemmende verklaringen en stellingen aan zijn zijde, onvoldoende gespecificeerd bewijs aangeboden zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om [eiser] bewijs op te dragen.
Er kan derhalve niet van worden uitgegaan dat [eiser] een bedrag van in totaal € 27.974,00 heeft geleend.