Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 september 2016 met 8 producties
- de brief van mr. Sliepenbeek van 25 oktober 2016 met 2 producties
- de brief van mr. Zonnenberg van 28 oktober 2016 met aanvullende productie 9
- de brief van mr. Sliepenbeek van 31 oktober 2016 met aanvullende producties 3 tot en met 5
- de mondelinge behandeling op 31 oktober 2016
- de pleitnota van [eiser] .
2.De feiten
De man heeft toegezegd dat hij tot de eindbeslissing van het hof in deze zaak met de door hem ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 19 februari 2003 verschuldigde bedragen zal blijven bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen en dat hij daarnaast eveneens overeenkomstig voormelde beschikking van 19 februari 2003, de hypotheek- en eigenaarslasten van de echtelijke woning voor zijn rekening blijft nemen. Het hof gaat er vanuit dat de man deze toezegging gestand doet.”
bepaalt dat de man vóór 1 april 2008 een bedrag van € 30.000,00 (bruto) aan de vrouw betaalt, ter zake van aanvullende (partner)alimentatie betreffende de periode van 3 oktober 2003 tot 1 januari 2008;
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat partijen met bovenstaande afspraken enkel voor ogen stond om tot beëindiging van de discussie te komen over de hoogte van de draagkracht van de man vanaf 3 oktober 2003 en daarmee samenhangend, de hoogte van de partneralimentatie.