ECLI:NL:RBOBR:2016:7512

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
C/01/304947 / FA RK 16-892
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juni 2016 uitspraak gedaan over de wijziging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader, die ernstig ziek is met een levensverwachting van 6 maanden tot 2 jaar, verzoekt om het ouderlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, omdat hij vreest dat na zijn overlijden de moeder, die problematische omstandigheden vertoont, het gezag zal uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige opgroeit in een stabiele omgeving bij de vader en zijn partner, en dat het in het belang van de minderjarige is om te voorkomen dat zij abrupt uit deze situatie wordt gehaald na het overlijden van de vader. De moeder heeft een geschiedenis van drugsverslaving en is niet in staat om een veilige en stabiele omgeving te bieden. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen, zodat de vader alleen het gezag kan uitoefenen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/304947 / FA RK 16-892
Uitspraak : 1 juni 2016
Beschikking betreffende gezag in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. L.F. Bögemann,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. P.H.W.M. Roelofs,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 19 februari 2016;
- de correspondentie, waaronder met name:
- een briefrapport van de raad voor de kinderbescherming, gedateerd 29 maart 2016.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 april 2016. Verschenen zijn partijen bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is verschenen [medewerkster].
De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is de navolgende minderjarige geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige].
Bij beschikking van 20 november 2014 is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader bepaald. Sindsdien heeft [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader, haar stiefmoeder [naam] en halfzusje.
Bij beschikking van 8 september 2014 van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg tot 8 september 2015 (kennelijk feitelijk uitgevoerd door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna LJ&R)). Deze ondertoezichtstelling is nadien niet meer verlengd.
Het verzoek
De vader verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag te wijzigen in die zin dat de vader per datum beschikking wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige].
De vader legt aan zijn verzoek ten grondslag dat blijkens het raadsrapport van 22 augustus 2014 de moeder niet in staat is om [de minderjarige] een stabiel en veilig thuis te geven nu [de minderjarige] getuige is geweest van huiselijk geweld tussen moeder en stiefvader, moeder criminele contacten onderhoudt vanuit huis en moeder en stiefvader beiden drugsverslaafd zijn. Ondertussen zijn de twee jongere halfbroertjes van [de minderjarige], geboren uit de relatie van de moeder en de stiefvader, uit huis geplaatst en heeft het LJ&R in september 2015 een verzoek aan de raad gedaan voor een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel ter zake de halfbroertjes van [de minderjarige].
De situatie aan de kant van vader is drastisch gewijzigd. Vader is ernstig ziek en heeft een levensverwachting van 6 maanden tot 2 jaar. Op het moment dat vader komt te overlijden zal moeder conform artikel 1:253f BW het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] uitoefenen. Dit is echter een onwenselijke situatie en niet in het belang van [de minderjarige]. Moeder is niet in staat invulling te geven aan haar gezag. Moeder heeft reeds aan de gezinsvoogd van LJ&R aangegeven niet in te stemmen met het feit dat [de minderjarige] na het overlijden van de vader bij haar stiefmoeder en halfzusje blijft wonen.
De vader is dan ook van mening dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag.
De vader acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige]. Moeder is onbereikbaar en onbetrouwbaar gebleken en vanwege haar persoonlijke problematiek, waaronder haar drugsverslaving, niet in staat invulling te geven aan haar gezag. Ook het LJ&R is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is om het gezamenlijk gezag van partijen zo spoedig mogelijk te beëindigen en vader alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het LJ&R heeft dit ook kenbaar gemaakt aan de raad middels haar brief van 5 februari 2016. De vader is van mening dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden in artikel 1:253n jo 1:253a BW en verzoekt dan ook om toewijzing van het verzoek.
Zitting 5 april 2016
Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
Namens en door de vader is daarbij naar voren gebracht dat hij, hoewel hij op korte termijn gaat starten met een mogelijk genezingsprogramma in [plaatsnaam] waarvan nog niet duidelijk is of deze behandeling gaat slagen, zijn verzoek handhaaft. Zonder rekening te houden met deze nieuwe behandeling is zijn levensverwachting inmiddels bijgesteld tot maximaal 4 jaar. De situatie van moeder is te onvoorspelbaar en bij moeder ontbreekt het aan opvoedvaardigheden. De vader heeft niet de verwachting dat de problematiek van moeder binnen 4 jaar is opgelost. In zijn testament heeft vader zijn partner [naam] aangewezen als voogd voor [de minderjarige].
Namens en door de moeder is naar voren gebracht dat de gezagsuitoefening over [de minderjarige] tussen ouders goed loopt. Er is niets gebeurd wat ten nadele is geweest van [de minderjarige], dan wel waardoor zij klem is komen te zitten de ouders. Moeder vindt het fijn om mee te beslissen over [de minderjarige]. Moeder erkent dat haar situatie nog niet stabiel is en dat zij [de minderjarige] op dit moment nog geen veilige en stabiele omgeving kan bieden, maar zij is hard bezig om haar leven op de rit te krijgen. Zij wil graag [de minderjarige] op termijn zelf opvoeden. Zij zal, zodra vader is overleden, niet meteen [de minderjarige] bij [naam] gaan ophalen, maar zij wil er wel voor [de minderjarige] zijn. Als het voor [de minderjarige] op dat moment beter is om bij [naam] te blijven, dan gaat zij daarmee akkoord.
Vanuit de raad is naar voren gebracht dat er een sterke band is tussen [de minderjarige] en moeder, echter moeder laat keer op keer zien dat ze geen opvoedingsvaardigheden kan bieden. Moeder laat telkens zien dat het haar niet lukt om van de drugs af te komen. Bij [de minderjarige] is sprake van geparentificeerd gedrag, zij is heel zorgzaam richting haar ouders. Vanuit de raad zijn er zorgen omtrent de omgangsregeling. Deze ontbreekt op dit moment en in het belang van [de minderjarige] dient er een begeleide omgangsregeling opgestart te gaan worden. Gelet op de situatie in het verleden en in het heden heeft de raad weinig vertrouwen in het terugkomen van de opvoedvaardigheden van moeder. De raad acht het verzoek van de vader begrijpelijk, zij heeft vader dan ook geadviseerd dit verzoek in te dienen na het ontvangen van het verzoek van het LJ&R.
De beoordeling
Ingevolge artikel 1:253n, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen, de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd. Ingevolge het tweede lid in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid, BW kan dit verzoek worden ingewilligd indien:
  • er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
  • wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van gewijzigde omstandigheden. Bij vader is een vooralsnog als ongeneeslijk te beschouwen vorm van kanker vastgesteld waardoor zijn levensverwachting beperkt is.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of in onderhavig geval voldaan is aan de voorwaarden zoals gesteld in het tweede lid van artikel 1:253n BW. De rechtbank stelt allereerst vast dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken omtrent een risico dat [de minderjarige] op dit moment klem of verloren zou kunnen raken tussen de ouders. Een wijziging naar éénhoofdig gezag op deze grondslag is dan ook niet aan de orde.
Het gaat de rechtbank dus om de vraag of de wijziging anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Hierbij ziet de rechtbank zich voor een dilemma geplaatst. Aan de ene kant is daar het uitgangspunt van de wetgever dat ouders ook na verbreking van hun relatie het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. In de periode tot op heden - en dat geldt naar verwachting tot het moment van overlijden van de vader - zijn er ook geen feiten of omstandigheden die maken dat de wijziging noodzakelijk is.
Anderzijds is daar het belang van [de minderjarige]. Op het moment dat vader zou komen te overlijden is het naar het oordeel van de rechtbank absoluut in haar belang dat de moeder niet de mogelijkheid heeft om - al dan niet abrupt - een wijziging in de verblijfsituatie van [de minderjarige] te brengen. De redenen daarvoor zijn als volgt.
Niet alleen is een dergelijke wijziging van verblijf - zeker in de voor [de minderjarige] ongetwijfeld moeilijke periode kort na het overlijden van haar vader - op zichzelf al niet in haar belang, nu zij dan al een aantal jaren in het gezin van vader, zijn partner en haar halfzusje is opgegroeid, maar belangrijker is het volgende. Bij moeder is sprake van forse en langdurige problematiek (drugsverslaving). Naar haar eigen zeggen is haar situatie op dit moment instabiel. Tot op heden lukt het haar ook niet om hier verandering in aan te brengen. Een poging tot klinische hulpverlening is onlangs nog mislukt. Het gevolg van deze problematiek is dat de twee jongere halfbroertjes van [de minderjarige] uit huis zijn geplaatst en het LJ&R, als gecertificeerde instelling, aan de raad het verzoek heeft gedaan onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel ter zake de beide halfbroertjes. Voor wat betreft [de minderjarige] heeft LJ&R in februari 2016 de raad gevraagd hetzelfde te doen. De raad heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij gelet op de situatie in het verleden en in het heden weinig vertrouwen heeft in het terugkomen van de opvoedvaardigheden van moeder. De rechtbank acht het dan ook uitermate onaannemelijk dat moeder na het overlijden van vader uit hoofde van haar (dan éénhoofdig) gezag een reguliere opvoedende rol kan spelen in het leven van [de minderjarige]. [de minderjarige] zal naar verwachting ook op dat moment niet bij moeder kunnen wonen.
Moeder heeft ter zitting verklaard de verblijfsituatie van [de minderjarige] niet (abrupt) te zullen wijzigen na het overlijden van de vader, maar de rechtbank acht deze verklaring - gelet op de instabiliteit van moeder - onvoldoende geruststellend. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat moeder in weerwil van haar verklaring ter zitting hiertoe toch zal overgaan. Dit is niet in het belang van [de minderjarige]. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] nu al noodzakelijk is. Het feit dat de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag tot op heden geen problemen heeft opgeleverd maakt dit niet anders. Deze beslissing brengt ook geen verandering in het recht op omgang tussen moeder en [de minderjarige].
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het gezamenlijk gezag van ouders beëindigden en vader belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige].
De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd gelet op hun voormalige affectieve relatie.
De beslissing
De rechtbank
beëindigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] en bepaalt dat de vader voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over [de minderjarige];
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 1 juni 2016.
Conc: MMB
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.