ECLI:NL:RBOBR:2017:1214

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
01/865042-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2016 in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een Volkswagen Golf, reed onder invloed van alcohol en op de verkeerde weghelft, waardoor hij een fietser aanreed. De fietser overleed later aan de gevolgen van de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar sprak hem vrij van roekeloos rijgedrag. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. Bijzondere voorwaarden werden opgelegd, waaronder reclasseringscontact en behandeling bij GGZ in Geest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende rekenschap had gegeven van zijn verantwoordelijkheden als bestuurder, wat leidde tot ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/865042-16
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 januari 2017. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 februari 2017 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 april 2016 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Hooghei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij danig onder invloed was van alcohol en aldus niet tot behoorlijk besturen van een voertuig in staat kon worden geacht, met een alcoholgehalte dat dat aanzienlijk hoger was dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in een flauwe bocht onvoldoende rechts te houden en/of (daarbij/daardoor) de weghelft van hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer op te rijden en/of tegen een op die weghelft rijdende fietser aan te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, District 's-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, met registratienummer PL21-2016079200, afgesloten op 1 juni 2016, in totaal 99 doorgenummerde bladzijden (hierna: eindproces-verbaal).
Een medisch dossier, betreffende [slachtoffer] , gedateerd 25 januari 2017, gericht aan zijn nabestaanden, opgemaakt door [huisarts] (hierna: medisch dossier).
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 23 februari 2017, inhoudende de verklaring van de verdachte (hierna: proces-verbaal ter terechtzitting).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 14 tot en met 17).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard in de schuldgradatie zeer onvoorzichtig.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Ook kan bewezen worden dat de verdachte ten tijde van het verkeersongeval onder invloed van alcohol verkeerde, maar de hoeveelheid alcohol die de verdachte heeft gedronken, kan niet worden vastgesteld. Volgens de verdediging kan ‘ernstige schuld’ bewezen worden. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde schuldvorm ‘roekeloosheid’. In de visie van de verdediging heeft de verdachte zijn medewerking aan het ademonderzoek niet welbewust geweigerd, maar was de verdachte gezien zijn autistische stoornis niet in staat om daar aan mee te werken. Door zijn stoornis heeft de verdachte de reikwijdte van het bevel tot medewerken niet kunnen beseffen. Ook is onduidelijk of de verdachte daarnaast wel of niet is gevorderd medewerking te verlenen aan een bloedproef. Een bloedonderzoek heeft niet plaatsgevonden, maar had gezien de stoornis van de verdachte zeker voor de hand gelegen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 9 april 2016, omstreeks 16:55 uur, reed de verdachte als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, over de weg, de Hooghei, in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel. De verdachte kwam uit de rijrichting van de Kaathoven en ging in de richting van de Loofaert. In een flauwe bocht is hij tegen een hem tegemoetkomende wielrenner, genaamd [slachtoffer] gereden. Als gevolg van deze aanrijding is het slachtoffer op 19 oktober 2016 overleden.
Rijden op verkeerde weghelft
[slachtoffer] was die zaterdag gaan wielrennen met een groep vrienden. Uit de verklaring van [getuige 1] , die vanwege materiaalpech langzamer moest rijden dan de rest van de groep wielrenners en samen met het latere slachtoffer fietste, volgt dat de Volkswagen Golf ten tijde van de aanrijding helemaal rechts op hun rijbaan reed. De verdachte reed “letterlijk helemaal op de verkeerde baan”, aldus [getuige 1] . Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] . Beide getuigen fietsten in de groep wielrenners ongeveer tweehonderd meter vóór het slachtoffer en [getuige 1] . Ongeveer een paar honderd meter voorbij de flauwe bocht in de Hooghei zagen zij een Volkswagen Golf gedeeltelijk over de middenlijn van de weg en aldus gedeeltelijk op hun weghelft rijden. Volgens beiden reed de Volkswagen Golf op dat moment ongeveer vijftig centimeter op hun weghelft. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kort voor het ongeval een groep wielrenners met zijn auto is gepasseerd.
De rechtbank acht voor haar oordeel dat de verdachte op de verkeerde weghelft heeft gereden doorslaggevend dat zelfs [getuige 1] , die reed aan de meest rechtse zijde van de weghelft waarop het slachtoffer en hij fietsten, moest uitwijken naar de rechterberm, gezien vanuit zijn rijrichting, om niet door de Volkswagen Golf aangereden te worden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de aanrijding waarschijnlijk wel op de goede weghelft heeft gereden, omdat hij direct na het ongeval keek naar de eindpositie van zijn auto en toen zag dat zijn auto zich op de rechterweghelft bevond, gezien vanuit zijn rijrichting. De rechtbank acht deze verklaring in het licht van de getuigenverklaringen onaannemelijk. De verdachte heeft overigens ook verschillende malen verklaard dat hij niet meer weet op welke weghelft hij reed ten tijde van de aanrijding.
Rijden onder invloed van alcohol
Daarbij komt dat de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. Weliswaar heeft een objectieve vaststelling van het ademalcoholgehalte door middel van ademanalyse of bloedonderzoek niet kunnen plaatsvinden, maar de rechtbank acht op grond van de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voldoende bewezen dat de verdachte in aanmerkelijke mate onder invloed van alcohol verkeerde. Hij was onvast ter been, liep wankelend, verloor zijn evenwicht, had bloeddoorlopen ogen en riekte naar alcohol. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaand aan het autorijden, rond 14:00 uur, een glas wodka had genuttigd en de avond ervoor een fles wijn had gedronken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden bewezen dat de verdachte als gevolg van zijn alcoholgebruik niet tot behoorlijk besturen van zijn auto in staat was. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank bij gebrek aan objectief bewijs echter niet worden bewezen dat de verdachte een ademalcoholgehalte had dat aanzienlijk hoger was dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, zodat de rechtbank de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Schuldcategorie
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gradatie van schuld de verdachte aan het verkeersongeval heeft gehad, in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’.
Vooropgesteld acht de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat de verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bovendien verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor culpa, waarvan wordt gesproken als sprake is van schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving, zoals in artikel 6 van de WVW 1994, is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij culpa dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Verder is uit de verklaring van [getuige 1] gebleken dat de verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden en de weghelft van het hem tegemoetkomende verkeer is opgereden.
Hoewel het gebruik van alcoholhoudende drank voorafgaand aan het besturen van een motorrijtuig op zich doorgaans onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994, is dit wel een omstandigheid die kan bijdragen aan dat oordeel.
De combinatie van beide verkeersfouten, te weten het rijden onder invloed van alcohol en het op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer rijden, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Causaal verband
De rechtbank acht bewezen dat het rijden op de verkeerde weghelft en het onder invloed rijden van alcoholhoudende drank, hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat verdachte op de Hooghei recht op twee wielrenners is afgereden en dat de oorzaak van het ongeval is gelegen in de hiervoor genoemde factoren. De rechtbank acht derhalve bewezen dat er causaal verband bestaat tussen het rijgedrag van verdachte en het ongeval.
Conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen concludeert de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat het rijgedrag van verdachte dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend en dat het derhalve aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is komen te overlijden.
Weigering ademanalyse
Tot slot acht de rechtbank bewezen dat de verdachte welbewust heeft geweigerd mee te werken aan een ademanalyse als bedoeld in artikel 163, eerste lid, van het WVW 1994.
De verdediging heeft betwist dat de verdachte zich bewust was van de weigering en aangevoerd dat de verdachte de reikwijdte van het bevel tot medewerken niet heeft kunnen begrijpen als gevolg van zijn autistische stoornis. Om die reden kan niet worden gesproken van een welbewuste weigering, aldus de verdediging.
Uit het proces-verbaal van [verbalisant 2] leidt de rechtbank af dat de verdachte verschillende malen op niet mis te verstane wijze duidelijk is gemaakt dat hij medewerking moest verlenen aan de ademanalyse. Hij heeft daarbij de verbalisant aangekeken en geknikt. De rechtbank overweegt dat het voor de verdachte volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat het medewerken geen vrijblijvend karakter had. De verdachte heeft vervolgens, toen het ademanalyseapparaat het signaal gaf dat deze klaar was voor de test, “no no no! I won’t do that” geroepen. Na nogmaals tweemaal gesommeerd te zijn mee te werken aan de ademanalyse is verdachte half op de grond gaan liggen, gaan gillen en heeft tussen het gillen door gezegd “no no no!”. [verbalisant 4] heeft gehoord dat verdachte tegen medewerkers van de crisisdienst heeft gezegd dat hij bewust niet meewerkt aan een adem- of bloedonderzoek, zodat er geen bewijs tegen hem is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte zich in enige mate bewust was van zijn weigering om aan de ademanalyse mee te werken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 9 april 2016 te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, Hooghei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij danig onder invloed was van alcohol en aldus niet tot behoorlijk besturen van een voertuig in staat kon worden geacht, in een flauwe bocht onvoldoende rechts te houden en daarbij de weghelft van hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer op te rijden en tegen een op die weghelft rijdende fietser aan te rijden, waardoor die fietser genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van genoemde wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in haar voorlichtingsrapport van 28 oktober 2016. Tevens heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf bepleit. Met verwijzing naar het rapport van psychiater Maksimovic van 12 september 2016 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden. Het weigeren van de ademanalyse dient niet als strafverhogende factor meegewogen te worden, omdat betwist wordt dat er sprake is geweest van een welbewuste weigering. De weigering dient veeleer in het licht van de autistische stoornis van de verdachte gezien te worden. Ook stond de verdachte onder enorme stress na het ongeval. Volgens de psychiater kan de mate van stress eveneens invloed hebben op de wijze hoe een autistische persoon met vragen en opdrachten omgaat. De verdediging heeft een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij kan een langdurige proeftijd opgelegd worden. Een taakstraf is geen passende strafmodaliteit gezien de stoornis van de verdachte. Voor wat betreft de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de verdediging zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
Voor zover de rechtbank voorbij zal gaan aan de conclusies en adviezen van de psychiater voor wat betreft de doorwerking van de autistische stoornis van de verdachte in het ten laste gelegde en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen, teneinde de psychiater als deskundige te horen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 9 april 2016 met zijn auto tegen een hem tegemoet rijdende wielrenner gereden. Als gevolg van deze aanrijding is het slachtoffer, [slachtoffer] , in een comateuze toestand geraakt en vervolgens op 19 oktober 2016 overleden.
Door onder invloed van alcoholhoudende drank een auto te besturen en daarmee op de weghelft voor het hem tegemoetkomende verkeer te rijden, heeft de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Vervolgens heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een ademanalyse als gevolg waarvan het alcoholpromillage niet kon worden vastgesteld. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij zijn medewerking aan de ademanalyse uit strategische overwegingen weloverwogen en doelbewust heeft geweigerd, getuige zijn mededeling aan de medewerkers van de crisisdienst dat hij bewust niet wilde meewerken aan een adem- of bloedonderzoek, zodat er geen bewijs tegen hem zou zijn van het rijden onder invloed van alcohol. Het voorgaande duidt op een berekenende houding van de verdachte.
De verdachte heeft zich geheel geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit de verdachte bijzonder zwaar aan. Door zijn rijgedrag heeft de verdachte zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Ter terechtzitting is door de twee dochters van het slachtoffer op indringende wijze verwoord wat de gevolgen van het ongeval en het uiteindelijke verlies voor hen en hun omgeving betekenen en is tevens uiting gegeven aan hun verdriet.
De rechtbank weegt dit alles in het nadeel van de verdachte.
De verdediging heeft met een beroep op de psychische gesteldheid van de verdachte verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en met het oog op de strafdoelen van vergelding en algemene preventie acht de rechtbank echter een gedeeltelijk onvoorwaardelijke
gevangenisstraf passend en geboden. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf doet geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Voor een feit als het onderhavige hanteert de rechtbank landelijke oriëntatiepunten op grond waarvan in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 jaren het uitgangspunt dient te zijn.
De rechtbank begrijpt dat een langdurige gevangenisstraf het leven van de verdachte zal ontregelen, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, maar ook hierin ziet zij geen aanleiding te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. In dit kader overweegt de rechtbank dat in een penitentiaire inrichting voldoende psychische zorg beschikbaar is en er bovendien voor de verdachte de mogelijkheid bestaat om op een bijzondere zorg afdeling geplaatst te worden.
Door de verdediging is met verwijzing naar het rapport van psychiater Maksimovic van 12 september 2016 strafmatiging bepleit, omdat de verdachte als gevolg van zijn autistische stoornis en bipolaire II stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Volgens de psychiater was de verdachte voorafgaand aan het incident in een staat van stress, omdat de verdachte het vooruitzicht had dat hij niet in staat zou zijn om zijn dagelijkse rituelen uit te voeren. Daarom heeft de verdachte een voor zijn autistische stoornis typerende beslissing genomen, namelijk om een andere hond te gaan kopen. Toen bleek dat hij de hond zonder betaling niet mee mocht nemen, raakte de verdachte verder gestrest, waarna hij vervolgens weer in de auto is gestapt en is gaan rijden. Op grond van de kennis van zijn autistische stoornis kan hypothetisch worden gesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde vanuit zijn autistische stoornis, onder de omstandigheid dat hij veel stress ervoer, in een toestand was van een soort bewustzijnsvernauwing, waarin hij minder oog had voor de zintuiglijke input en hij minder snel kon reageren, aldus de psychiater.
Gedurende het psychiatrische onderzoek heeft de verdachte ontkend alcohol genuttigd te hebben voorafgaand aan het verkeersongeval. Volgens de psychiater is het daarom moeilijk een analyse te maken van de eventuele invloed van alcohol op het gedrag van de verdachte. Volgens de psychiater kan hypothetisch worden gesteld dat alcohol hoogstwaarschijnlijk slechts een faciliterende rol zou kunnen hebben gehad, omdat de kern van het gedrag te verklaren valt vanuit de autistische stoornis van de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de psychiater de mate van toerekenbaarheid met name gebaseerd op de gediagnosticeerde autistische stoornis van de verdachte, omdat de verdachte tegenover de psychiater ontkend heeft alcohol gedronken te hebben. De verdachte heeft echter ten overstaan van de politie en de rechtbank verklaard wel alcoholhoudende drank genuttigd te hebben voorafgaand aan het autorijden. De rechtbank volgt daarom niet de redenering van de psychiater dat alcohol slechts een faciliterende rol zou kunnen hebben gehad bij het bewezen verklaarde. De rechtbank acht het in het onderhavige geval veel aannemelijker dat het bewustzijn van de verdachte door zijn overmatig alcoholgebruik werd vernauwd en daarmee zijn rijgedrag in negatieve zin heeft beïnvloed, dan dat zijn autistische stoornis daarvan de oorzaak is geweest. Anders dan de psychiater heeft gesteld, overweegt de rechtbank dat de verdachte door een aanzienlijke hoeveelheid alcohol te nuttigen zelf in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan zijn bewustzijnsvernauwing. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ophalen van de puppy weliswaar als een voor de autistische stoornis van de verdachte typerende beslissing worden beschouwd, maar het rijden onder invloed van alcohol niet.
De rechtbank is van oordeel dat de psychiater bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet alle relevante omstandigheden heeft betrokken en volgt daarom de psychiater niet in zijn redenering en conclusie aangaande de doorwerking van de autistische stoornis van de verdachte op zijn gedrag en de mate van toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de geestelijke vermogens van de verdachte en ziet daarom geen noodzaak om de psychiater als deskundige te horen, zoals de verdediging ter terechtzitting voorwaardelijk heeft verzocht. De rechtbank wijst dit voorwaardelijke verzoek daarom af.
Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, in het bijzonder de bij verdachte vastgestelde autistische stoornis, acht de rechtbank wel termen aanwezig om voor wat betreft de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijk gevangenisstraf ten voordele van de verdachte af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten.
Volgens de reclassering wordt het recidiverisico van de verdachte ingeschat als laag gemiddeld. Risicofactoren van de verdachte ten aanzien van recidive zijn gelegen in zijn autistische en bipolaire stoornis, zijn alcoholgebruik en de echtscheiding tussen de verdachte en zijn partner. Dit alles kan een ontwrichtende werking hebben en tot stress leiden. De verdachte zal gesteund moeten worden bij onder meer het vinden van woonruimte en het regelen van zijn financiën.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de hierna in het dictum nader omschreven bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar voorlichtingsrapport van 28 oktober 2016 geadviseerd.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur passend en geboden is. In zoverre zal de rechtbank in het nadeel van de verdachte afwijken van de oriëntatiepunten en de eis van de officier van justitie.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 163, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van deze wet;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte - zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte - zich na onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam, en zich daarna meldt zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering voornoemd;
- gedurende de proeftijd verplicht meewerkt aan een behandeling bij GGZ inGeest, of soortgelijke ambulante zorg, een en ander ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd verplicht meewerkt aan urinecontroles, teneinde te onderzoeken of hij alcohol tot zich genomen heeft, indien de reclassering dat noodzakelijk acht,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden; deze voorlopige hechtenis is op 12 april 2016 reeds geschorst;
legt op de volgende
bijkomende straf:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
5 jaar;
bepaalt dat de tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. F.A. te Water Mulder, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 9 maart 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)