ECLI:NL:RBOBR:2017:1339

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
C/01/316942 / KG ZA 17-41
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij tenuitvoerlegging dwangbevel door gemeente

In deze zaak, die op 14 maart 2017 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen de gemeente 's-Hertogenbosch. De aanleiding voor het geschil is een dwangbevel dat op 23 december 2016 door de gemeente is uitgevaardigd, waarbij [eiseres] werd gesommeerd een bedrag van € 41.822,09 te betalen. Dit dwangbevel was gebaseerd op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 7 mei 2014, waarin het recht van [eiseres] op een uitkering ingevolge de wet werk en bijstand (WWB) werd ingetrokken en een terugvordering van teveel betaalde bijstand werd opgelegd.

[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2014 en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder in een uitspraak van 26 juni 2014 bepaald dat [eiseres] recht had op voorschotten van de WWB, maar het verzoek om de intrekking en terugvordering van de bijstand werd afgewezen. In het kort geding vorderde [eiseres] dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel onrechtmatig is en dat de gemeente zich moet onthouden van verdere tenuitvoerlegging totdat er onherroepelijk op het bezwaar is beslist.

De rechtbank oordeelde dat in dit kort geding geen verklaring voor recht kan worden gegeven dat de tenuitvoerlegging onrechtmatig is. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente misbruik van haar bevoegdheid maakt door het dwangbevel ten uitvoer te leggen, aangezien het dwangbevel is gebaseerd op een besluit dat binnenkort zal worden vervangen. De voorzieningenrechter verbood de gemeente om tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel over te gaan, totdat het college op het bezwaar van [eiseres] heeft beslist. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/316942 / KG ZA 17-41
Vonnis in kort geding van 14 maart 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.Th. van Alkemade,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
ex artikel 171 Gemeentewet vertegenwoordigd door mr. K.W.H. Hulsen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 januari 2017 met 4 producties
  • de mondelinge behandeling op 21 februari 2017, waarbij de gemeente het procesdossier in de bestuursrechtelijke procedure in het geding heeft gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna het college) het recht van [eiseres] op een uitkering ingevolgde de wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 februari 2014 ingetrokken. Voorts heeft het college bij dit besluit ook het recht van [eiseres] op een WWB uitkering over de periode van 24 april 2012 tot en met 31 januari 2014 ingetrokken en het teveel betaalde bedrag aan bijstand ter hoogte van € 24.813,27 van [eiseres] teruggevorderd.
2.2.
Tegen dit besluit heeft [eiseres] bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank, team bestuursrecht, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Bij uitspraak van 26 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, team bestuursrecht, het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegewezen, in die zin dat is bepaald dat het college aan [eiseres] met ingang van 12 mei 2014 voorschotten ingevolge de WWB verstrekt naar de voor verzoekster geldende norm, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Het verzoek voor zover gericht tegen de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 24 april 2012 tot en met 31 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
2.4.
Op 23 december 2016 heeft het college een dwangbevel uitgevaardigd op grond van het terugvorderingsbesluit van 7 mei 2014, waarbij [eiseres] is gesommeerd binnen twee dagen na 23 december 2016 een bedrag van € 40.300,83 te betalen.
2.5.
Het dwangbevel is namens de gemeente op 12 januari 2017 aan [eiseres] betekend, met bevel om binnen twee dagen na 12 januari 2017 een bedrag van € 41.822,09 te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - te bepalen dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel d.d. 23 december 2016 onrechtmatig is en dat de gemeente zich dient te onthouden van elke handeling welke strekt tot (verdere) tenuitvoerlegging van genoemd dwangbevel, totdat onherroepelijk op het door [eiseres] ingediende bezwaar is beslist door de gemeente, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
3.2.
Zij legt daaraan ten grondslag dat de voorzieningenrechter bij uitspraak van 26 juni 2014 heeft geoordeeld dat het door [eiseres] tegen het besluit van 7 mei 2014 ingediende bezwaar een goede kans van slagen heeft. [eiseres] heeft de gemeente meerdere malen verzocht om de invordering op te schorten, aan welk verzoek de gemeente niet wenst te voldoen. Nu [eiseres] maar net kan rondkomen van de uitkering die zij ontvangt en iedere inhouding daarop, hoe gering ook, tot financiële problemen zal leiden, heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen.
3.3.
De gemeente voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding kan geen verklaring voor recht worden gegeven dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 december 2016 onrechtmatig is. Een declaratoire beslissing verdraagt zich niet met het karakter van het kort geding en de ingevolge artikel 438, lid 2 Rv in een executiegeschil bij de voorzieningenrechter te verkrijgen voorziening bij voorraad. Daarop stuit het eerste onderdeel van de gevraagde voorziening af.
4.2.
Vraag die aan de orde is, is of de gemeente misbruik van haar bevoegdheid maakt door het dwangbevel van 23 december 2016 ten uitvoer te leggen. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een titel slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal - onder meer - het geval kunnen zijn indien de te executeren titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het tot stand komen van deze titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
De gemeente heeft ter zitting aangegeven dat naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, team bestuursrecht, van 26 juni 2014, een nieuwe beslissing zal worden genomen (in plaats van het besluit van 7 mei 2014) over de intrekking en beëindiging van de uitkering van [eiseres] . Het hier aan de orde zijnde dwangbevel van 23 december 2016 is gebaseerd op het besluit van het college van 7 mei 2014. Nu niet in geschil is dat dit besluit van 7 mei 2014 zal worden vervangen door een ander besluit, komt daarmee de grondslag aan het dwangbevel van 23 december 2016 te ontvallen. Door desondanks tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 december 2016 over te gaan (en niet eerst een beslissing op het bezwaar en een nieuw besluit over de intrekking van de uitkering van [eiseres] af te wachten) maakt de gemeente thans misbruik van haar bevoegdheid. Dat de gemeente, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, bij een nieuwe beslissing over de intrekking van het recht van [eiseres] op een uitkering nog altijd een substantieel bedrag van [eiseres] heeft terug te vorderen leidt niet tot een ander oordeel. Zulks laat onverlet dat het onderhavige dwangbevel is gebaseerd op het besluit van 7 mei 2014, waarvan de gemeente zelf stelt dat het geen stand zal houden.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet op grond van het vorenstaande aanleiding de gemeente te verbieden tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 december 2016 over te gaan tot zes weken nadat het college op het door [eiseres] ingediende bezwaar heeft beslist. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de gemeente de veroordeling in dit vonnis nakomt, zodat aan de veroordeling geen dwangsom zal worden verbonden.
4.5.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de gemeente tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 december 2016 over te gaan, tot zes weken nadat door het college op het door [eiseres] ingediende bezwaarschrift is beslist,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.