Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 december 2016 met producties, genummerd 1 tot en met 7;
- de brief van mr. Franke van 30 december 2016 met een productie, genummerd 8;
- de brief van mr. Lamers van 3 januari 2017 met een productie;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 3 januari 2016 waar mr. Franke een productie genaamd “Kredietovereenkomst” heeft overgelegd.
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagden] .
2.De feiten
- dat voormeld pandrecht strekt tot zekerheid van de pandhouder, indien de pandgever niet voldoet aan zijn verplichtingen uit voormelde hypotheken en de hypotheekhouder(s) overgaat/ overgaan tot het uitoefenen van haar rechten en overgaat/ overgaan tot gedwongen verkoop van voormelde percelen;
- dat voormeld pandrecht mede tot zekerheid strekt van al hetgeen de pandhouder op grond van het vorenstaande te vorderen heeft van de pandhouder.
de bij de pandgever in eigendom zijnde levende have.
3.Het geschil
4.De beoordeling
de volledige inboedel, boekerijen, verzamelingen, voorwerpen van kunst en de verdere roerende zaken aanwezig in de woning met kantoor en garage, gelegen te [adres 5] ”onvoldoende bepaald
.Ook de bewoordingen
“levende have”is volgens [gedaagden] onvoldoende bepaald. Het is echter vaste jurisprudentie dat de bewoordingen “alles wat ik heb” en “alles wat ik zal verkrijgen” voldoen aan het bepaalbaarheidsvereiste. Dat de zaken zich op het moment dat de pandakte werd opgemaakt aan een ander adres bevonden dam thans het geval is, doet hieraan niet af. Er staat immers met zoveel woorden in de pandakte vermeld dat het gaat om de volledige inboedel. Dat deze zich thans elders bevindt maakt op zichzelf nog niet dat daarmee onduidelijk is geworden om welke roerende zaken het gaat.
816,00