ECLI:NL:RBOBR:2017:1566
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Klaagschrift tegen conservatoir beslag op een paard
In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat op 2 februari 2017 is ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat op 29 juli 2016 door de officier van justitie was gelegd op een paard dat toebehoort aan de klagers. De klagers, bestaande uit een bedrijf en drie personen, stellen dat zij de enige eigenaren zijn van het paard, dat sinds de geboorte in hun bezit is en nooit is verkocht. Ze hebben bewijsstukken overgelegd, waaronder stamboompapieren en verklaringen van getuigen, om hun eigendom te onderbouwen.
De rechtbank heeft op 6 maart 2017 het klaagschrift behandeld in een openbare raadkamer, waar de klagers werden vertegenwoordigd door hun advocaten. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de opheffing van het beslag en betoogd dat de klagers niet als (enig) eigenaar kunnen worden aangemerkt, omdat het FEI paspoort het paard toeschrijft aan een derde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat er geen beletselen zijn voor de ontvankelijkheid van de klagers.
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de klagers de eigenaren van het paard zijn. Het feit dat het paard bij een derde is aangetroffen en dat deze derde als eigenaar in het FEI paspoort staat vermeld, leidt tot redelijke twijfel over het eigendom van de klagers. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van het beslag niet in strijd is met de eis van proportionaliteit, en dat er geen andere gronden zijn voor gegrondverklaring van het klaagschrift. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.