ECLI:NL:RBOBR:2017:169

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
C/01/316354 / KG ZA 17-2
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over bankgarantie en conservatoir beslag op dressuurpaarden

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de uitvoering van een vonnis in incident van 23 november 2016. [eiseres] is eigenaresse van drie dressuurpaarden en had een overeenkomst met [gedaagde] voor de stalling en training van deze paarden. Na een geschil over openstaande kosten heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd op de paarden, waarna [gedaagde] ook beslag heeft gelegd. In het vonnis in incident werd [eiseres] veroordeeld om een bankgarantie te stellen van € 16.200,00, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, en in het kort geding vordert zij een verbod op de uitvoering van het vonnis in incident, stellende dat het berust op een juridische misslag.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de veroordeling tot het stellen van een bankgarantie op een kennelijke juridische misslag berust. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie van het vonnis over te gaan. Het gevorderde verbod om uitvoering te geven aan het vonnis van 23 november 2016 wordt toegewezen, met een dwangsom voor [gedaagde] bij niet-naleving. In reconventie wordt de vordering van [gedaagde] tot afgifte van het paard [dressuurpaard A] afgewezen, omdat deze vordering misbruik van procesrecht inhoudt. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/316354 / KG ZA 17-2
Vonnis in kort geding van 12 januari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.A.J. Jansen te Amsterdam-Duivendrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2017 met 3 producties
  • de brief van mr. Jansen van 2 januari 2017 met een akte houdende producties A tot en met D tevens conclusie van eis in reconventie
  • de brief van mr. Jansen van 3 januari 2017 met aanvullende producties E tot en met H
  • de brief van mr. Wensing van 2 januari 2017 met producties 1 tot en met 6
  • de brief van mr. Wensing van 3 januari 2017 met aanvullende producties 7 tot en met 9
  • de mondelinge behandeling op 3 januari 2017
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is - voor zover hier van belang - eigenaresse van drie dressuurpaarden:
  • [dressuurpaard A] (levensnummer [x] )
  • [dressuurpaard 2] (levensnummer [xx] )
  • [dressuurpaard 3] (levensnummer [xxx] ).
2.2.
In 2015 zijn partijen mondeling met elkaar overeengekomen dat het paard [dressuurpaard A] zou worden gestald bij [gedaagde] en dat [gedaagde] dit paard zou gaan trainen. Zij hebben verder afgesproken dat [eiseres] € 150,00 per maand zou betalen aan [gedaagde] voor de stalling en verzorging van [dressuurpaard A] .
2.3.
Vanaf 1 oktober 2015 heeft [eiseres] naast [dressuurpaard A] , ook [dressuurpaard 2] en [dressuurpaard 3] bij [gedaagde] gestald.
2.4.
In mei 2016 heeft [eiseres] aan [gedaagde] laten weten dat zij de samenwerking met haar wilde beëindigen. In aansluiting daarop is [eiseres] gestopt met de maandelijkse betalingen aan [gedaagde] .
2.5.
Bij brief van 21 mei 2016 heeft de vader van [gedaagde] [eiseres] een rekening gezonden terzake openstaande stallings- en verzorgingskosten voor de drie paarden, trainingskosten voor de drie paarden en een vergoeding voor de waardevermeerdering van [dressuurpaard A] , in totaal tot een bedrag van € 10.944,42.
2.6.
Op 28 juni 2016 heeft [eiseres] , met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, onder [gedaagde] conservatoir beslag tot afgifte gelegd op de paarden (en de bijbehorende paspoorten) en de paarden in gerechtelijke bewaring doen nemen.
2.7.
Eind augustus 2016 is de gerechtelijke bewaring door [eiseres] , op verzoek van [gedaagde] , opgeheven. De paarden zijn vervolgens verplaatst naar pensionstal Willemshof te [woonplaats] .
2.8.
Op 1 september 2016 heeft [gedaagde] , met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de drie paarden, ten laste van [eiseres] en onder de bewaarder.
2.9.
[eiseres] heeft bij deze rechtbank een verklaring voor recht gevraagd dat [gedaagde] geen retentierecht heeft op de paarden en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden, met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
2.10.
[gedaagde] heeft in die procedure in incident gevorderd dat de rechtbank [eiseres] ertoe veroordeelt een bankgarantie te stellen voor een bedrag van € 16.200,00, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiseres] heeft tegen de incidentele vordering geen verweer gevoerd. Bij brief van 21 september 2016 is een [eiseres] akte niet dienen verleend in het incident.
2.11.
Bij vonnis in incident van 23 november 2016 heeft deze rechtbank in het incident het volgende beslist:

beveelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zekerheid te stelen voor een bedrag van € 16.200,-- (zestienduizend tweehonderd euro),
bepaalt dat de zekerheid dient te worden gesteld door een eersteklas Nederlandse handelsbank conform het Rotterdams Garantieformulier, dan wel het NVB-model, en wel binnen vier weken na deze uitspraak en dat de gestelde zekerheid vervolgens binnen 4 weken daarna moet worden aangenomen of betwist,
bepaalt dat [eiseres] , voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, een dwangsom verbeurt van € 1.000,00,
verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 16.000,-;
verstaat dat het op 1 september 2016 door [gedaagde] onder de gerechtelijk bewaarder gelegde conservatoir verhaalsbeslag op de paarden [dressuurpaard A] , [dressuurpaard 2] en [dressuurpaard 3] (en de bijbehorende paspoorten) heeft te gelden als opgeheven met ingang van de dag volgend op die waarop [eiseres] voornoemde bankgarantie heeft gesteld en [gedaagde] deze heeft aangenomen,
…”
2.12.
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in incident van 23 november 2016.
2.13.
Op 20 december 2016 heeft [gedaagde] , na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam wederom conservatoir beslag gelegd op de paarden van [eiseres] . Het verzoek tot inbewaringneming van het paard [dressuurpaard A] is bij beschikking van 30 december 2016 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam afgewezen.
2.14.
Op 22 december 2016 is het vonnis in incident aan [eiseres] betekend, met bevel aan [eiseres] om binnen veertien dagen na 22 december 2016 zekerheid te stellen voor een bedrag van € 16.200,00, bij gebreke waarvan een dwangsom zal worden verbeurd tot een maximum van € 16.000,00.
2.15.
De paarden staan thans gestald bij [de manege] te [woonplaats] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] te verbieden om uitvoering te geven aan het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, met zaaknummer C/01/310766 / HA ZA 16-495, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Zij legt daaraan ten grondslag dat het vonnis in incident van 23 november 2016 berust op een juridische of feitelijke fout. Voorts hebben zich na het vonnis feiten en omstandigheden voorgedaan, op grond waarvan aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal ontstaan, indien het vonnis van 23 november 2016 onverkort ten uitvoer wordt gelegd. [gedaagde] en haar vader hebben op 20 december 2016 wederom conservatoir beslag gelegd op de paarden van [eiseres] . Daarmee heeft [gedaagde] voldoende zekerheid. Daarbij komt dat [eiseres] thans is opgenomen in het ziekenhuis en de situatie levensbedreigend is. Alleen al om die reden kan zij niet voldoen aan het vonnis van 23 november 2016.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - [eiseres] te bevelen:
1. a. Het paard [dressuurpaard A] voor de duur van het conservatoire beslag van [gedaagde] van 20 december 2016 ter gerechtelijke bewaring af te geven aan mevrouw [naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , wonende en zaakdoende aan het adres [adres] ,
b. voor het geval de paarden door [eiseres] zijn verplaatst van de locatie [de manege] , ervoor te zorg te dragen dat de paarden op die locatie zijn teruggekeerd, alsmede ervoor zorg te dragen dat de (overige) paarden behoudens schriftelijke toestemming van [gedaagde] niet van deze locatie worden verwijderd zolang haar beslag van 20 december 2016 voortduurt,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
.
4.2.
[gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtank Rotterdam in de beschikking van 30 december 2016 waarbij het verzoek tot gerechtelijke bewaring van het paard [dressuurpaard A] is afgewezen, is gebaseerd op een denkfout. Daar komt bij dat recent is gebleken dat [eiseres] haar paarden te koop heeft gezet. [gedaagde] baseeert deze stelling op een door haar als prod. E overgelegd what’s app bericht van [eiseres] aan een handelaar/trainer in de hippische wereld. Onduidelijk is bovendien of de paarden nog steeds staan gestald bij [de manege] . Bij [de manege] bestaat er geen enkel zicht op of de paarden daar al dan niet worden weggehaald.
4.3.
[eiseres] voert verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts verbieden, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust de veroordeling in het vonnis in incident van 23 november 2016 van [eiseres] om een bankgarantie te stellen van € 16.200,00 op straffe van verbeurte van een dwangsom, op een kennelijke juridische misslag. Uit de door [gedaagde] in die procedure aangevoerde gronden, zoals weergegeven in het vonnis in incident van 23 november 2016, kan enige verplichting voor [eiseres] tot het stellen van een bankgarantie niet worden afgeleid. De rechtbank heeft in het vonnis van 23 november 2016, de belangen van partijen afwegende, geoordeeld dat het niet redelijk is van [gedaagde] te verlangen dat zij haar beslag onder de bewaarder opgeeft zonder dat daar een andere verhaalsmogelijkheid tegenover staat. De rechtbank heeft op die grond de vordering van [gedaagde] tot het stellen van een bankgarantie van
€ 16.200,00 door [eiseres] toegewezen.
5.3.
Het geval van het stellen van voldoende zekerheid ter vervanging van een gelegd conservatoir beslag is geregeld in artikel 705 lid 2 Rv. Tegenover de bevoegdheid van de schuldeiser conservatoir beslag te leggen (art. 700 e.v. Rv) heeft de schuldenaar de bevoegdheid opheffing van de gelegde beslagen te eisen in ruil voor de verschaffing van voldoende zekerheid voor de betaling van de vordering (art. 705 lid 2 Rv.). Die bevoegdheid van de schuldenaar is echter geen plicht van hem; hij heeft de keuze om het beslag tegen zich te dulden dan wel dit tegen verschaffen van zekerheid te doen opheffen. Met dit systeem is niet verenigbaar dat de schuldenaar ook tot het stellen van (aanvullende) zekerheid door middel van een bankgarantie in ruil voor opheffing van beslag kan worden gedwongen.(vergl. HR 25 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7350). De veroordeling van de rechtbank van [eiseres] tot het stellen van een bankgarantie, op straffe van verbeurte van een dwangsom, in het vonnis in incident van 23 november 2016 berust daarmee op een kennelijke juridische misslag. [gedaagde] maakt, door desondanks tot executie van het vonnis in incident van 23 november 2016 over te gaan, misbruik van haar bevoegdheid.
5.4.
Het voorgaande brengt mee dat het gevorderde verbod om uitvoering te geven aan het vonnis van deze rechtbank van 23 november 2016 zal worden toegewezen als na te melden. Aan deze veroordeling zal tevens een dwangsom worden verbonden, zij het dat deze in hoogte zal worden beperkt en dat daaraan een matigingsclausule van na te melden inhoud zal worden verbonden.
5.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,21
- griffierecht 291,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.206,21

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Vaststaat dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 30 december 2016 het verzoek van [gedaagde] tot het verkrijgen van een bevel tot afgifte van het paard [dressuurpaard A] ter gerechtelijke bewaring aan de in het betreffende verzoekschrift genoemde bewaarder gemotiveerd heeft afgewezen.
6.2.
[gedaagde] vordert in dit kort geding in reconventie wederom de afgifte van het paard [dressuurpaard A] ter gerechtelijke bewaring en legt daaraan in dit kort geding stellingen en feiten ten grondslag die grotendeels ook in het eerdere verzoek tot afgifte ter gerechtelijke bewaring naar voren zijn gebracht. Voor zover sprake is van ten opzichte van het eerder ingediende verzoekschrift aangedragen nieuwe stellingen of (onderbouwing van) feiten (zoals het in deze procedure als prod. E overgelegde what’s app bericht, waaruit volgens [gedaagde] moet worden afgeleid dat [eiseres] op het punt staat de paarden te verkopen), geldt dat deze in een door [gedaagde] in te stellen hoger beroep aan de orde kunnen komen. Anders dan [gedaagde] veronderstelt, kan zij immers tegen de afwijzende beschikking op haar verzoekschrift tot het verkrijgen van een bevel tot afgifte van het paard [dressuurpaard A] ter gerechtelijke bewaring wel hoger beroep instellen.
6.3.
Gezien het voorgaande maakt [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het instellen van haar vordering onder 1a misbruik van procesrecht. Zij zal in deze vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
6.4.
Ten aanzien van het onder 1b gevorderde bevel aan [eiseres] , voor het geval de paarden door [eiseres] zijn verplaatst van de [de manege] , overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] uitdrukkelijk verklaard dat de paarden nog steeds zijn gestald bij [de manege] . Nu concrete aanwijzingen dat de paarden, in weerwil van deze verklaring van de advocaat van [eiseres] , zijn verplaatst, niet zijn gesteld of gebleken, bestaat reeds hierom geen aanleiding het gevraagde bevel te geven. Deze vordering, alsmede de gevorderde dwangsommen, zullen worden afgewezen.
6.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 816,00 salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
verbiedt de tenuitvoerlegging van het vonnis in incident van deze rechtbank, civiel recht, locatie ’s-Hertogenbosch met zaak- en rolnummer C/01/310766 / HA ZA 16-495 van 23 november 2016,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
7.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.206,21,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar vordering onder 1a,
7.8.
wijst de overige vorderingen af,
7.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 816,00,
7.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.