Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ STAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR U.A.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 april 2015,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2015,
- de akte wijziging eis van DSW en Stad Holland van 18 november 2015,
- de conclusie van dupliek in conventie van Momentum van 16 december 2015,
- de akte van DSW en Stad Holland van 13 januari 2016.
2.De feiten
3.Samenvatting van het geschil
Het geschil in conventie
- Op zes diagnose-behandelcombinaties (dbc’s) waarop de gecontroleerde declaraties gebaseerd waren, is behandeltijd geregistreerd door personen die daartoe niet het juiste beroep, althans niet de juiste diploma’s hadden. Deze declaraties zijn op dit punt in strijd met de Spelregels DBC-registratie GGZ (V20091001 en V20101221) en daarom onrechtmatig. Deze declaraties mogen volgens artikel 35 lid 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) niet ten laste van de zorgverzekering worden betaald.
- Op een drietal aan de declaraties ten grondslag liggende dbc’s is (nagenoeg) geen tijd geregistreerd door de hoofdbehandelaar. De minister van Volksgezondheid Welzijn & Sport heeft in een brief van 2 juli 2013 een overzicht gegeven van de taken van de hoofdbehandelaar. Die taken omvatten ook werkzaamheden die geregistreerd dienen te worden op een dbc. Als op een dbc geen tijd is geschreven door de hoofdbehandelaar, betekent dat dus dat deze zijn taken klaarblijkelijk niet uitgevoerd heeft. In dergelijke gevallen is er geen sprake geweest van zorg zoals medisch-specialisten of klinisch-psychologen die plegen te bieden, zodat de zorg volgens het systeem van de Zvw en het Besluit Zorgverzekering (Bzv) niet voor vergoeding ten laste van de zorgverzekering in aanmerking komt.
- Er is bij alle behandelingen door Stichting Addictioncare onvoldoende sprake geweest van betrokkenheid van een medisch specialist. Op alle gecontroleerde dbc’s had slechts een ondergeschikt percentage van de geregistreerde tijd (gemiddeld 7,86%) betrekking op werkzaamheden van een psychiater, klinisch psycholoog of psychotherapeut, terwijl op één dbc helemaal geen tijd door een specialist is geregistreerd. Daardoor is niet voldaan aan de definitie van “specialistische GGZ” zoals die is geformuleerd in de polisvoorwaarden van DSW en Stad Holland. De zorgverzekeringen van DSW en Stad Holland geven voor de door Stichting Addictioncare geleverde zorg dus geen dekking.
- Een te groot gedeelte van de behandeltrajecten bestond uit dagbesteding. De dagbesteding voldeed daarnaast ook niet aan de vereisten om ten laste van de zorgverzekering te kunnen worden vergoed. Stichting Addictioncare declareerde haar zorg namelijk als ambulante zorg. Dagbesteding kan bij ambulante zorg alleen ten laste van de zorgverzekering worden vergoed, indien dagbesteding voor de individuele patiënt noodzakelijk is in het kader van de geneeskundige zorg, de dagbesteding deel uitmaakt van het behandelplan, de dagbesteding slechts een deel van de aan de patiënt bestede tijd vertegenwoordigt en de dagbesteding naar zijn inhoud voldoende zinvol is. Uit de gecontroleerde dossiers bleek niet dat dit het geval was. Iedereen kreeg dezelfde dagbesteding en deze vormde een bovengemiddeld groot deel van de door Stichting Addictioncare aan de patiënten bestede tijd. Het gevolg is dat de zorg die Stichting Addictioncare heeft verleend niet is aan te merken als zorg zoals medisch-specialisten of klinisch psychologen die plegen te bieden en de verleende zorg dus als geheel niet ten laste van de zorgverzekering kan worden vergoed.
- In de gecontroleerde dossiers zaten geen persoonlijke behandelplannen en de dossiers boden geen inzicht in de individuele therapieën die aan de patiënten zijn geboden. In de GGZ bestaan richtlijnen omtrent het opstellen van individuele behandelplannen; het opstellen van een individueel behandelplan behoort daarom tot de stand van de wetenschap en de praktijk in de GGZ, terwijl het verlenen van zorg zonder individueel behandelplan daar buiten valt. Alleen zorg die past binnen de stand van de wetenschap en de praktijk behoort tot het (onder de Zvw) te verzekeren basispakket. Ook artikel 7:454 BW vereist dat de zorgverlener een adequaat dossier bijhoudt. Het ontbreken van behandelplannen brengt met zich mee dat de door Stichting Addictioncare verleende zorg als geheel niet conform de stand van de wetenschap en de praktijk kan worden geacht.
- De patiënten werden bij Stichting Addictioncare steeds klinisch opgenomen, zonder dat daarvoor een indicatie was vastgesteld met gebruikmaking van het juiste indicatiestellingsinstrument. Het gebruik van een gestandaardiseerd instrument zoals MATE of EuropASI bij de indicatiestelling maakt onderdeel uit van de stand van de wetenschap en de praktijk in de (op verslaving gerichte) GGZ. Door geen van beide instrumenten te gebruiken bij het stellen van de indicatie voor klinische zorg, verleende Stichting Addictioncare zorg die buiten de stand van de wetenschap en de praktijk viel. Momentum heeft ook anderszins geen bewijs overgelegd dat de betreffende patiënten toch aangewezen waren op klinische behandeling. De zorg die door Stichting Addictioncare werd geleverd kan daarom niet ten laste van de zorgverzekering worden vergoed.
- Iedere patiënt kreeg in de kliniek in Zuid-Afrika dezelfde standaardbehandeling, terwijl deze standaardbehandeling bovendien niet is uitgewerkt in een deugdelijk (algemeen) zorgprogramma. Voor iedere patiënt was het behandeldoel standaard “abstinentie”, terwijl beperking van gebruik ook een behandeldoel kan zijn. Verschillende soorten en maten van verslaving vereisen volgens de stand van de wetenschap en de praktijk ook verschillende behandelwijzen en behandeldoelen. Het aanbieden van een standaardprogramma valt dus niet binnen de stand van de wetenschap en de praktijk en is daarom niet aan te merken als verzekerde zorg.
- Het standaard behandeltraject van Stichting Addictioncare was gebaseerd op het Minnesotamodel, terwijl behandeling volgens het Minnesotamodel niet effectiever is dan andere behandelmethoden, maar wel duurder. Het Minnesotamodel valt daarom niet binnen de stand van de wetenschap en de praktijk, of kan niet worden beschouwd als zorg waarop verslaafde patiënten redelijkerwijs het meest aangewezen zijn. Daarom valt behandeling volgens het Minnesotamodel buiten het pakket van de op basis van de Zvw te verzekeren zorg.
- De door Stichting Addictioncare (en thans door Momentum) geleverde zorg is onnodig duur. Ten eerste is de zorg onnodig duur, doordat er zonder indicatie is overgegaan tot klinische opname (zie ook punt 6). Daarnaast leverde Stichting Addictioncare relatief weinig zorgminuten tegen een hoog tarief. Geestelijke gezondheidszorg wordt geregistreerd in dbc’s waarvan het tarief varieert met het aantal aan de patiënt te besteden minuten, uitgedrukt in een bandbreedte tussen een bepaalde onder- en bovengrens. Het aantal minuten dat Stichting Addictioncare/Momentum op de door haar geopende dbc’s registreerde, bevond zich structureel onderaan de bandbreedte, terwijl de dbc’s van een zorgaanbieder gemiddeld ongeveer tot het midden van de bandbreedte “volgemaakt” zouden moeten worden. Door steeds net boven de ondergrens van de tijdsklasse uit te komen, incasseerde Stichting Addictioncare/Momentum voor de geleverde zorg een in verhouding (te) hoog tarief per minuut.
- Stichting Addictioncare registreerde haar activiteiten niet volgens de regels. De accountant die in opdracht van DSW en Stad Holland nader onderzoek heeft verricht naar de werkwijze van Stichting Addictioncare heeft gerapporteerd dat Stichting Addictioncare elke maand een vast bedrag per patiënt aan Momentum factureerde en dat Momentum de kosten vervolgens aan de verzekering doorbelastte op een dbc. Dat is in strijd met de Spelregels DBC-registratie GGZ (hierna: “DBC-Spelregels) en derhalve in strijd met de Wmg. De zorgverlener moet namelijk alle activiteiten afzonderlijk registreren en de administratie van de zorgverlener moet het mogelijk maken om te controleren of de geregistreerde activiteiten ook daadwerkelijk verricht zijn. Bij de werkwijze die Stichting Addictioncare en Momentum hanteerden is die controle niet mogelijk. DSW en Stad Holland hebben ook niet kunnen controleren of gedeclareerde behandelingen ook in de afsprakenagenda’s van de behandelaren in de kliniek in Zuid-Afrika stonden. De declaraties zijn daarom onrechtmatig en mogen niet worden vergoed ten laste van de zorgverzekering;
- Voor enkele verzekerden heeft Stichting Addictioncare en/of Momentum niet alle verleende zorg op één dbc geregistreerd, maar twee of zelfs drie (initiële) dbc’s achter elkaar geopend, gesloten en gedeclareerd. Dit mag alleen in uitzonderlijke gevallen en Momentum heeft niet duidelijk gemaakt waarom er in de betreffende gevallen meerdere dbc’s nodig waren. Als de behandeling van een patiënt zonder goede reden wordt opgeknipt over meerdere dbc’s, kan er voor de verleende zorg te veel worden gedeclareerd. Opknippen is daarom onrechtmatig.
- De patiënten die in Zuid-Afrika werden behandeld moesten hun vliegticket zelf betalen. Dat betekent dat de zorg van Stichting Addictioncare alleen toegankelijk was voor mensen die voldoende geld hadden voor een vliegticket. Dat is onverenigbaar met het solidariteitsprincipe dat ten grondslag ligt aan de Zvw. Zorg waarvoor een financiële drempel wordt opgeworpen door de zorgaanbieder, moet daarom niet ten laste van het basispakket worden vergoed.
- Stichting Addictioncare en Momentum hebben de verzekerden van DSW en Stad Holland ten onrechte voorgehouden dat de in Zuid-Afrika verleende zorg uit hoofde van de zorgverzekering zou worden vergoed, bijvoorbeeld door dit te vermelden op hun websites. Dat was een onrechtmatige daad jegens DSW en Stad Holland. Beweren dat de aangeboden zorg onder de zorgverzekering valt, terwijl dat niet klopt, is in strijd met artikelen 38 en 39 Wmg. Daarnaast hebben DSW en Stad Holland er als zorgverzekeraars groot belang bij dat verzekerden geen declaraties voor niet-verzekerde zorg indienen, met welk belang zorgverleners zoals Stichting Addictioncare en Momentum rekening dienen te houden, naar analogie met de casus in het standaardarrest HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 (Vleesmeesters/Alog).
- Alle medewerkers die op de gecontroleerde dbc’s tijd hebben geregistreerd, oefenen een beroep uit waarmee volgens de DBC-Spelregels tijd geregistreerd mag worden. Of iemand een dergelijk beroep heeft, wordt niet bepaald door de naam van het diploma dat hij of zij gehaald heeft, maar door het inhoudelijke oordeel van de zorginstelling over de bekwaamheid van de betreffende persoon om het betreffende beroep uit te oefenen. De medewerkers waar DSW en Stad Holland op doelen zijn bekwaam om het relevante beroep uit de DBC-Spelregels uit te oefenen.
- Er zijn slechts drie dbc’s waarop geen tijd is geschreven door de hoofdbehandelaar. In alle drie gevallen was sprake van een dbc voor diagnostiek; twee van de drie patiënten hebben alleen een intakegesprek gehad, de derde is zeer kort behandeld. Het feit dat de hoofdbehandelaar geen tijd op deze dbc’s heeft geregistreerd, komt doordat deze patiënten niet (verder) in behandeling genomen zijn. DSW en Stad Holland hebben in een eisvermindering hun vordering ten aanzien van declaraties voor diagnostiek-dbc’s laten vallen, zodat het verwijt dat op sommige dbc’s geen tijd is geregistreerd door de hoofdbehandelaar ook niet meer van belang is.
- Bij alle behandelingen van Stichting Addictioncare was een specialist betrokken.
- De dagbesteding die Stichting Addictioncare bood, ondersteunde de behandeling van de patiënten. Het is niet vereist dat dagbesteding noodzakelijk is in het kader van de behandeling en in het behandelplan staat. De bedoeling van dagbesteding is dat patiënten de tijd tussen behandelingen in zinvol kunnen doorbrengen. Er is ook geen maximum verbonden aan de hoeveelheid dagbesteding die mag worden gedeclareerd binnen een dbc. Stichting Addictioncare bood in het kader van dagbesteding diverse activiteiten aan, die zinvol waren voor de patiënt en de behandeling ondersteunden. Momentum heeft een overzicht van de aangeboden dagbestedingsmogelijkheden in het geding gebracht, welk overzicht is opgesteld ten behoeve van de HKZ-certificering van Momentum.
- De stelling van DSW en Stad Holland dat er geen behandelplannen in de dossiers aanwezig waren, is onjuist. Er is voor iedere patiënt een behandelplan opgesteld. Momentum verwijst in dit verband naar een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, dat is opgesteld naar aanleiding van een inspectie bij Stichting Addictioncare op 19 december 2011. In dat rapport is een aanbeveling opgenomen om de behandelplannen gedetailleerder te maken. Zo’n aanbeveling vooronderstelt de
- De stelling van DSW en Stad Holland dat patiënten bij Stichting Addictioncare standaard voor klinische behandeling opgenomen werden, is niet waar. Slechts zeven van de elf patiënten van wie DSW en Stad Holland de dossiers gecontroleerd hebben, zijn klinisch behandeld. Voor degenen die klinisch behandeld zijn, bestond daartoe ook daadwerkelijk een zorginhoudelijke indicatie. Het is aan de medisch specialist om vast te stellen of klinische behandeling geïndiceerd is, niet aan de zorgverzekeraar. Stichting Addictioncare maakte in 2010, 2011 en (begin) 2012 gebruik van een eigen indicatiestellingsprotocol. In die jaren was het gebruik van een gestandaardiseerd meetinstrument zoals MATE of EuropASI (zoals volgens het standpunt van DSW en Stad Holland vereist zou zijn) niet verplicht en ook niet vereist om te kunnen spreken van zorg conform de stand van de wetenschap en de praktijk.
- De stelling dat alle patiënten bij Stichting Addictioncare dezelfde standaardbehandeling kregen, is onjuist. De inhoud van de behandelingen was voor iedere patiënt op zijn persoonlijke situatie toegesneden. De behandelsessies werden weliswaar georganiseerd volgens een weekprogramma met een vaste indeling, maar dat betekent niet dat de behandelingen zelf “standaard” waren.
- Stichting Addictioncare paste niet het Minnesotamodel toe en baseerde daar ook niet haar behandelingen op. De behandelingen bij Stichting Addictioncare waren gecentreerd rond psychotherapie. Delen van het Minnesotamodel speelden slechts een rol in de (voorbereiding op) nazorg en terugvalpreventie. Daarnaast is het – in tegenstelling tot wat DSW en Stad Holland stellen – niet zo dat behandeling volgens het Minnesotamodel per definitie geen verzekerde zorg is. Het Zorginstituut Nederland heeft in haar “Standpunt Minnesotamodel” van 10 juni 2013 juist vastgesteld dat verslavingszorg volgens het Minnesotamodel wel tot het verzekerde pakket behoort.
- Stichting Addictioncare heeft geen hogere tarieven gedeclareerd dan waar zij recht op had. De tarieven die gekoppeld zijn aan de dbc’s met een bandbreedte van behandelminuten, zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgesteld als passende tarieven, ongeacht in welk percentiel van de bandbreedte een behandeltraject uitkomt. Omdat Stichting Addictioncare geen contract met DSW en Stad Holland had, ontving zij als niet-gecontracteerde zorgaanbieder bovendien niet het volledige NZa-tarief, maar een lager tarief voor iedere dbc. De door Stichting Addictioncare gedeclareerde tarieven kunnen dus niet te hoog zijn.
- De administratie van Stichting Addictioncare volstond wel degelijk om de levering van de zorg te kunnen controleren. De in Zuid-Afrika verrichte behandelingen zijn rechtstreeks door de daar werkzame personen in een elektronisch dossier geregistreerd. DSW en Stad Holland hebben zelf ook gezien dat de werknemers in de Zuid-Afrikaanse kliniek persoonlijk hun verrichtingen registreerden; dat blijkt wel uit het feit dat DSW en Stad Holland aan Momentum het verwijt maken dat niet (correct) gediplomeerde medewerkers in Zuid-Afrika tijd op dbc’s geregistreerd hebben. In de kliniek in Zuid-Afrika werd gewerkt met een papieren afsprakenagenda, daarom was het niet mogelijk om in het kader van de detailcontrole inzage te geven in een (digitale) afsprakenagenda van de behandelaren in Zuid-Afrika. Overleggen van de afsprakenagenda is ook niet verplicht. Voor zover er ook afspraken in staan met patiënten die niet verzekerd zijn bij DSW of Stad Holland, is het overleggen van de agenda’s met het oog op de privacy van die patiënten zelfs verboden.
- Bij patiënten die werden doorgestuurd naar Stichting Addictioncare was in veel gevallen sprake van meerdere stoornissen (diagnoses) tegelijk. In die gevallen is het volgens de DBC-Spelregels voor de GGZ wel degelijk correct om meerdere initiële dbc’s voor dezelfde patiënt te openen, desnoods tegelijk. De zogenaamde “Nadere Regel” van de NZa, waarnaar DSW en Stad Holland verwezen om te betogen dat dit niet zou mogen, is niet van toepassing op GGZ-instellingen zoals Stichting Addictioncare, maar op geneeskundige zorg in ziekenhuizen.
- Het feit dat patiënten zelf moesten betalen voor hun vliegticket is niet ongeoorloofd. Patiënten die zich zelfstandig voor zorg naar een hulpverlener kunnen begeven, moeten hun reiskosten in beginsel altijd zelf betalen. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt vervoer ten laste van de zorgverzekering vergoed.
- De zorg die Stichting Addictioncare verleend heeft, is terecht door DSW en Stad Holland vergoed; de in Zuid-Afrika verleende zorg is verzekerde zorg. Stichting Addictioncare en Momentum hebben dus geen onjuiste mededeling aan verzekerden gedaan. Van een onrechtmatige daad is daarom geen sprake. Zelfs als zou blijken dat de door Stichting Addictioncare verleende zorg geen verzekerde zorg was, kan niet worden geconcludeerd dat Momenten en/of Stichting Addictioncare onrechtmatig hebben gehandeld
4.De vorderingen
in conventie
5.De beoordeling
in conventie
in het individuele gevalonnodig duur is, aldus Momentum.
“Verslavingszorg in Beeld – alcohol en drugs”van Zorginstituut Nederland. Dit rapport is uitgebracht in oktober 2014, doch beschrijft volgens DSW en Stad Holland een stand van zaken die ook voordien al bestond. DSW en Stad Holland verbinden aan hun stelling de conclusie dat alle zorg die door Stichting Addictioncare is verleend, nadat de indicatiestelling op een verkeerde wijze was geschied, te beschouwen is als zorg die buiten de stand van de wetenschap en de praktijk valt en daarom niet verzekerd was.
“Richtlijn stoornissen in het gebruik van alcohol”van 2009. Die richtlijn stelt geen eisen omtrent het gebruik van een bepaald type indicatiestellingsinstrument.
“Verslavingszorg in Beeld – alcohol en drugs”niet is af te leiden dat indicatiestelling volgens een zelfontwikkeld protocol, althans zonder gebruikmaking van MATE of EuropASI, in de jaren 2010, 2011 en 2012 door de relevante beroepsgroep werd beschouwd als een werkwijze die niet (meer) tot het aanvaarde arsenaal van zorg gerekend kon worden. Het rapport vermeldt dat naar het standpunt van Zorginstituut Nederland op het moment van uitbrengen van het rapport - op 13 oktober 2014 - de stand van zaken
isdat indicatiestelling met MATE of EuropASI behoort te geschieden, maar het rapport maakt niet duidelijk
sinds wanneerdie stand van zaken zich voordoet. DSW en Stad Holland hebben geen andere bronnen aangewezen waaruit zou kunnen blijken dat zorg op basis van een indicatiestelling zonder MATE of EuropASI reeds in 2010, 2011 en 2012 buiten de stand van de wetenschap en de praktijk viel. Zij hebben wel een citaat aangehaald uit het voorwoord bij de MATE, daterend van 2011, waarin de makers van het instrument schrijven:
“Inmiddels is de MATE geaccepteerd als standaardinstrument voor het merendeel van de verslavingszorg in Nederland zodat in deze sector gegevens over patiëntenkenmerken op een professionele en gestandaardiseerde wijze worden verzameld en gebruikt”, maar dat zegt in dit kader niet genoeg. De vraag die voorligt is immers niet of er in de jaren 2010, 2011 en 2012 groot professioneel draagvlak voor de MATE als indicatiestellingsinstrument bestond, maar of het draagvlak voor andere methoden van indicatiestelling in de betreffende jaren reeds dusdanig was afgenomen, dat die andere methoden niet langer (naast de MATE) tot het aanvaarde arsenaal van zorg konden worden gerekend.
“Handleiding dossiervoering geestelijke gezondheidszorg”, doch zonder nadere toelichting - die ontbreekt - kan de rechtbank hieruit niet opmaken dat dit boek op het gebied van behandelplannen een richtlijn bevat die ten eerste iets anders voorschrijft dan wat Stichting Addictioncare heeft gedaan en die ten tweede door de beroepsgroep van geestelijke gezondheidszorgverleners (in 2010, 2011 en 2012) dusdanig breed gedragen werd, dat deze geacht mag worden de (toenmalige) stand van de wetenschap en de praktijk te belichamen en af te bakenen. De rechtbank gaat daarom wegens een gebrek aan onderbouwing voorbij aan de stelling van DSW en Stad Holland dat de door Stichting Addictioncare verleende zorg op grond van het ontbreken van behandelplannen in het algemeen niet is aan te merken als verzekerde zorg.
‘overig [naam betreffend beroepencluster] SF’.
Welke consequenties dit heeft op het gebied van schadevergoeding of terugbetalingsplicht aan de zijde van Momentum, wordt nader besproken in paragraaf 5.20 van dit vonnis. In het navolgende zal de rechtbank eerst bekijken welke declaraties door de hier bereikte conclusie worden geraakt.
Ten eerste volgt uit de door DSW en Stad Holland aangehaalde criteria voor klinische behandeling niet dat een diagnose op As 3 (somatische aandoeningen) noodzakelijk is. DSW en Stad Holland hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom meerdere diagnoses op de assen 1 en 2 niet zouden volstaan om te kunnen spreken van comorbiditeit in de zin van de Richtlijn Alcohol. Ten tweede maakt de rechtbank uit de tekst van de Richtlijn Alcohol op dat de criteria van ernstige (psychiatrische) comorbiditeit, sociale desintegratie of ernstige middelafhankelijkheid geen cumulatieve criteria zijn. Het feit dat het overzicht van Momentum over de geconstateerde ernst van de verslaving niet veel informatie geeft, betekent daarom niet dat de informatie die wél in het overzicht staat geen gewicht meer in de schaal legt.
“veel holding bieden”, doch daaruit kan de rechtbank niet opmaken dat dit meer zou hebben ingehouden dan louter het verblijven binnen de structuur van de kliniek.
“de kern van het zorgprogramma”moet vormen. Zij stellen dat de betrokkenheid van specialisten bij de behandeltrajecten - inclusief dagbesteding - van Stichting Addictioncare in omvang verwaarloosbaar was, zodat de zorg van Stichting Addictioncare niet te scharen valt onder de definitie van specialistische GGZ in de verzekeringsvoorwaarden van DSW en Stad Holland. Daarom bestond er geen recht op vergoeding en moeten de vergoede declaraties worden terugbetaald, aldus DSW en Stad Holland.
“De functiegerichte omschrijving houdt in dat alleen nog maar bij wettelijk voorschrift geregeld is wat er onder de aanspraken valt (de inhoud en omvang van de zorg) en wanneer (de indicatiegebieden) er aanspraak bestaat. Wie de zorg verleent en waar die wordt verleend, is in het gekozen functiegerichte systeem een verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om daarover afspraken te maken met de verzekerde in de zorgovereenkomst. Dit geldt ook voor de procedurele voorwaarden, zoals toestemmingsvereisten, verwijzingen en voorschrijfvereisten. (…)Uitgangspunt is dat in de zorgpolis staat vermeld welke zorg door wie wordt verleend, waar deze wordt verleend en welke voorwaarden gelden, wil op deze zorg aanspraak bestaan, dan wel willen de kosten worden vergoed. Het is verder van belang dat in de zorgpolis wordt beschreven aan welke hoedanigheid, bekwaamheid of geschiktheid een zorgverlenende persoon of instelling moet voldoen, wil diens zorg voor rekening van de zorgverzekering komen.(…)Daarnaast geldt dat de nieuwe structuur van de avond-, nacht- en weekenddiensten, de taakherschikking binnen de gezondheidszorg en andere ontwikkelingen met zich brengen dat de zorg zoals de huisartsen die plegen te bieden lang niet meer uitsluitend door de huisartsen wordt verleend. Praktijkverpleegkundigen, doktersassistenten, bedrijfsartsen, GGD-artsen zijn taken gaan overnemen. Daarnaast zijn er de nieuwe beroepsgroepen, de nurse practitioner en de physician assistant, die taken op dit gebied gaan verrichten. Door voorwaarden als wie mag verwijzen en wie mag voorschrijven niet meer bij wettelijk voorschrift te regelen, kan het veld flexibel op de nieuwe ontwikkelingen inspelen en kunnen de voorwaarden flexibel in de zorgpolis worden aangepast.”[Staatsblad 2005, 389, p. 18-20]
“betrokkenheid van een psychiater, psychotherapeut of klinisch psycholoog”redelijkerwijs niet anders worden begrepen, dan dat een van de opgesomde specialisten een actieve taak dient te vervullen in het uitdenken en coördineren en/of uitvoeren van de te verlenen zorg. De door Momentum wel verdedigde interpretatie, dat van betrokkenheid van een specialist reeds sprake is (althans: sprake zou zijn geweest in 2010 en 2011) als de specialist de (formele) verantwoordelijkheid voor de behandeling draagt, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Om te kunnen spreken van “betrokkenheid” zal een specialist ook metterdaad - bijvoorbeeld door contact met de patiënt en/of door multidisciplinair overleg - toezicht moeten houden en sturing moeten geven aan de verleende zorg.
uitgevoerddoor een van de door DSW en Stad Holland benoemde specialisten, had dat eenvoudig met zo veel woorden in de verzekeringsvoorwaarden kunnen worden vermeld; de formulering met de meer algemene term “betrokkenheid” impliceert daarentegen – reeds vanwege de ruimere betekenis van dit woord in het normale spraakgebruik – dat daar ook andersoortige bemoeienis van de specialist onder kan worden begrepen.
hoeveeltijd de specialist dan concreet aan de patiënt besteed moet hebben om van specialistische GGZ in de zin van de verzekeringsvoorwaarden van DSW en Stad Holland te kunnen spreken. De stelling van DSW en Stad Holland, dat diagnostiek en behandeling door een specialist
“de kern van het zorgprogramma”moet vormen, is in dit verband niet erg verhelderend, nu ook deze stelling - behoudens nadere interpretatie - geen kwantificering van de vereiste betrokkenheid inhoudt.
Tot en met 2012 werd de rol van de hoofdbehandelaar in het kader van de dbc-systematiek slechts omschreven als degene die bij het openen van een dbc bevoegd is om de patiënt te “typeren”, te diagnosticeren, en van wie de goedkeuring nodig is bij het sluiten van een dbc (Spelregels DBC-registratie GGZ versie 20101221 p. 4-6, 9, 14). Op pagina 49 van de DBC-Spelregels versie 201001221 (bijlage VI) wordt wel aangegeven dat de hoofdbehandelaar “vaak” ook behandelaar is en (dus) activiteiten en verrichtingen op een dbc registreert, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat het in 2011 en 2012 al vereist was dat de hoofdbehandelaar (altijd) zelf behandeltijd op een dbc registreerde. Pas na aanvang van het publieke debat als gevolg van de Europsyche-casus, is met ingang van 1 januari 2013 in de dbc-regelgeving vastgelegd dat de hoofdbehandelaar in ieder geval in de diagnosefase zelf (directe) tijd aan de patiënt diende te besteden (Regeling declaratiebepalingen DBC’s in de curatieve GGZ, NR CU-524, inclusief de toelichting bij artikel 4 op p. 9. Zie ook: circulaire NZa 28 oktober 2014, kenmerk CI/14/55c0102270/0143493, p. 3).
“per 1 januari 2014”duidelijkheid te creëren over de definitie van het hoofdbehandelaarschap (brief van minister Schippers, kenmerk 129353-106301-CZ, pagina 1, vierde alinea). Verder blijkt uit de brief dat verdere ontwikkeling van de norm voor het hoofdbehandelaarschap volgens de minister nog moest plaatsvinden en dat de brief van 2 juli 2013 in dat kader fungeert als
“een tussenstap die ons de komende jaren in staat stelt om op basis van goede gegevens een onderbouwde norm voor het hoofdbehandelaarschap te ontwikkelen”(pagina 2, derde alinea).
Momentum heeft betwist dat de door DSW en Stad Holland ingeroepen bepalingen uit de Wmg en de Spelregels normen zijn die strekken tot bescherming van DSW en Stad Holland; volgens Momentum is daarom niet voldaan aan het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW. Momentum heeft voorts opgemerkt dat onduidelijk is welke schade DSW en Stad Holland zouden hebben geleden als gevolg van de aan Stichting Addictioncare verweten overtredingen van de Wmg.
“Ingevolge het vierde lid kunnen een zorgaanbieder en een ziektekostenverzekeraar aan het aanbieden, overeenkomen en leveren van een prestatie als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of aan het in rekening brengen, betalen of aan een derde vergoeden van een tarief als bedoeld in het eerste lid, geen rechten ontlenen. Dit betekent dat een zorgaanbieder en een ziektekostenverzekeraar aan verboden afspraken geen rechten kunnen ontlenen,terwijl deze wel in stand blijven en moeten worden nagekomen jegens de betrokken patiënt of verzekerde”[onderstreping door rechtbank]) .
“Door onze toelating binnen de GGZ worden onze behandeltrajecten vergoed door iedere Nederlandse zorgverzekeraar!”De rechtbank begrijpt het standpunt van DSW en Stad Holland aldus, dat deze mededeling in combinatie met het feit dat thans vast is komen te staan dat in meerdere gevallen de door Stichting Addictioncare verleende zorg niet binnen de definitie van “specialistische GGZ” in de verzekeringsvoorwaarden van DSW en Stad Holland viel, reeds leidt tot de conclusie dat Stichting Addictioncare onrechtmatig heeft gehandeld jegens DSW en Stad Holland. De rechtbank volgt DSW en Stad Holland niet in dit standpunt.
behoordete weten dat in de hier aan de orde zijnde individuele gevallen niet aan de definitie van “specialistische GGZ” volgens de verzekeringsvoorwaarden van DSW en Stad Holland voldaan was. Wat de definitie van “specialistische GGZ” in de verzekeringsvoorwaarden DSW en Stad Holland precies inhield was zonder nadere interpretatie, die de rechtbank in onderhavig geding – overigens niet zonder de nodige zelfwerkzaamheid – heeft moeten geven, niet evident. Daar komt bij dat tussen partijen ook niet in geschil is dat DSW en Stad Holland van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012 ook daadwerkelijk alle declaraties voor zorg van Stichting Addictioncare hebben vergoed. Reeds vanwege deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat Stichting Addictioncare onrechtmatig heeft gehandeld jegens DSW en Stad Holland door patiënten te bewegen tot het declareren van niet door hun verzekering gedekte zorg.
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
(tevens onvoldoende betrokkenheid specialist)
6.De beslissing
10 mei 2017voor het nemen van een akte door Momentum over hetgeen is vermeld onder 5.21.8 en tevens voor het nemen van een akte door DSW en Stad Holland over hetgeen is vermeld onder 5.21.9, waarna beide partijen op de rol van vier weken later met een antwoordakte op elkaars akte van 10 mei 2017 mogen reageren,